BEDRIJFSMETHODE

door Denis Van Turnhout

 

1 BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN DE BEDRIJFSMETHODE

Een goede bedrijfsmethode is deze methode die voldoet aan de verwachtingen van de imker. Deze verwachtingen kunnen voor iedere imker verschillend zijn. Voor mij zijn de belangrijkste eisen waaraan een werkmethode moet voldoen, in volgorde van belangrijkheid :

  1. Het gebruik van chemische middelen wordt uitgesloten, zodat het eindproduct, de honing, vrij is van vreemde stoffen.
  2. Bijen moeten zachtaardig zijn.
  3. Eenvoudige en effectieve zwermverhinderingsmaatregelen.
  4. Goede honingopbrengst.

Om deze doelstellingen te bereiken zijn de belangrijkste kenmerken van mijn bedrijfsmethode:

  1. Een geïntegreerde varroa bestrijdingsmethode gebaseerd op:
    1. het gebruik van afbreekbare biologische zuren (mierenzuur, oxuvar en melkzuur naargelang tijdstip en aard van het volk).
    2. Wegnemen van darrenbroed.
    3. Toepassing van “broedstoof” volk in de nazomer teneinde de mijten in het broed te vernietigen.
  2. Een eigen waskringloop teneinde zeker te zijn dat geen chemische stoffen, die gebruikt worden voor de varroabestrijding, via commerciële waswafels in de honing zouden terechtkomen.
  3. Kweken van jonge zachtaardige carnica F1 koninginnen en volken.
  4. Toepassing van broedbeperking.
  5. Gebruik van kunststof Segebergerkasten, die weinig warmte verlies hebben, zodat in het voorjaar de warmte wordt binnengehouden en in de zomer wordt buitengehouden. Raampjes met Duitse normaal maat worden gebruikt.

De voorgestelde imkermethode is het resultaat van een veertigjarige imkerpraktijk en is sinds 2001 uitgetest met goed resultaat.

 

2 BEHANDELING VAN DE VOLKEN IN DE LOOP VAN HET JAAR

2.1 WINTERRUST

Gedurende de winterrust wordt een muizenrooster geplaatst. De kasten worden op een zonnige plaats gezet en beschut tegen regen en wind . Het vlieggat en bodemrooster worden volledig geopend. Er wordt eveneens vet gehangen voor de vogels, meer speciaal mezen, zodat deze de kasten niet storen.

2.2 UITWINTERING

Na de eerste reinigingsvlucht wordt de pollendracht per volk opgevolgd. Mooie dikke pollen betekenen een moergoed volk, geveegde of geen pollen op een moerloos, eventueel darrenbroedig volk.

Op een mooie dag, na de reinigingsvluchten, worden de bodems omgewisseld en de bijen warm gezet. Dit warm zetten bestaat uit:

  1. Onderbak wegnemen en boven op de bedekking plaatsen. Een kleine opening, een cm in het vierkant, wordt in de bedekking gelaten teneinde de bovenop geplaatste bijen de gelegenheid tegeven naar het broed in de onderste bak te gaan.
  2. De volgende dag de lege bovenbak wegnemen. Indien deze bak echter ook broed bevat, wat het geval kan zijn bij een sterk volk, dan worden deze broedramen bij het broed in de onderste bak gehangen. Bij deze bewerking moet warmteverlies zoveel mogelijk worden vermeden.
    In de weggenomen bak zitten de oudste ramen en worden gesmolten.
  3. De bodemschuif wordt dichtgezet, zodat het broednest door de bijen gemakkelijk warm kan worden gehouden.

2.3 UITBREIDING VAN HET VOLK

Wanneer de raamgangen, tot aan de buitenrand, met bijen bezet zijn wordt een tweede broedbak bovenop geplaatst. De opgezette bak bevat voor 50% wasramen en voor 50% opgewerkte ramen. Tevens wordt een bouwraam toegevoegd op de tweede buitenplaats voor varroabestrijding en ook voor darrenkweek.

2.4 OPSLUITEN VAN KONINGIN

Wanneer de moer in de bovenste broedbak drie à vier ramen belegd heeft , dus een sterk volk, wordt de moer opgesloten in de bovenste broedbak. Tevens wordt de honingzolder opgezet, bestaande uit 8 waswafels, 2 opgewerkte ramen en een suiker- of honingraam. In het geval van een suikerraam wordt deze gemerkt, om aan te geven dat het raam niet geslingerd mag worden.

De kooi waarin de koningin wordt opgesloten bestaat langs de onderzijde uit een houten of metalen plaat, langs de boven- en zijkant telkens uit een koninginnenrooster.

De koningin heeft toegang tot zes broedramen en het bouwraam.

De voordelen van deze methode zijn:

  • Het broednest is luchtig omdat enkel jonge bijen, voedsters en bouwbijen, zich in de kooi bevinden, geen haalbijen.
  • De oudere bijen, de nectar en stuifmeelhaalsters, hebben een vrije loop van het vlieggat tot in het honinghoogsel zonder door een koninginnerooster te moeten kruipen. Hierdoor wordt ook het broednest ontlast van bijen.
  • Toch zit het broednest warm, omdat het onderaan een gesloten plaat heeft, zodat er minder bijen nodig zijn om het broednest warm te houden.
  • Hierdoor komen er meer bijen vrij voor de honingoogst.
  • Bij nazicht op zwermlust moeten er maar 7 ramen worden nagezien om de koningin of doppen te vinden.
  • Bij broedafname moet men maar 6 ramen plus een darrenraam afnemen, om het volk volledig broedloos te maken (zie varroabehandeling met broedafname).
  • Om zwermlust te voorkomen kan men vlug geschikt broed vinden voor broedafname.
  • Het stuifmeel wordt weggezet buiten het broednest en vormt geen beletsel voor de eileg.
  • De larven worden gevoed met een overschot aan stuifmeel, omdat dit onder minder larfjes moet verdeeld worden, zodat sterke langlevende bijen worden gevormd.
  • Wanneer minder bijen worden gekweekt, moeten er ook minder gevoed worden, dus voedsel (honing) overschot.

2.5 VARROABEPERKING DOOR WEGNEMEN VAN DARRENBROED

Tot en met het slingeren van de zomerhoning wordt het bouwraam om de negen dagen uitgesneden om de varroa te bestrijden.
Telkens wordt de helft van het raam met het meeste gesloten darrenbroed weggesneden, terwijl de andere helft voornamelijk open broed bevat.
Gedurende de volgende periode van negen dagen zal deze helft van het bouwraam door de varroa gebruikt worden om zich te nestelen, en zal daarom de volgende keer worden verwijderd.
Het darrenraam belegd tussen 25 april en 5 mei wordt niet uitgesneden, deze darren mogen geboren worden, om te dienen als bevruchters van de jonge koninginnen uit onze koninginnenteelt. Wanneer de darrencellen gesloten zijn, komt dit darrenraam buiten de kooi, van het broednest gescheiden enkel door een koninginnerooster.

2.6 ONDERDRUKKING VAN ZWERMSTEMMING

Bij het wegsnijden van het darrenbroed om de negen dagen, zal eveneens nagegaan worden of de bijen niet in zwermstemming komen.
Is er een goede bouwdrift, is er veel open broed, hebben de bijen grote stuifmeelkorrels bij en geen dopjes op het bouwraam , dan is alles OK voor de volgende negen dagen. Het halen van stuifmeel door de bijen wordt echter dagelijks gecontroleerd, omdat het een eenvoudige maatstaf is voor de zwermstemming in een volk.
Is er een enkel dopje met een eitje of larve in de pap, dan wordt een gesloten broedraam met bijen afgenomen evenals de bijen van het bouwraam.

Zijn er meer belegde doppen dan worden twee broedramen met bijen weggenomen, evenals de bijen van het bouwraam.
De afgenomen broedramen en bijen worden, na het laten afvliegen van de vliegbijen, gebruikt voor het samenstellen van verzamelbroedafleggers (koninginnenteelt), bevruchtingsafleggers en/of het versterken van kleine volkjes.
De broedafname wordt gedaan afhankelijk van de komende dracht. Dikwijls doen de afgenomen jonge bijen toch niet mee met de volgende dracht.

2.7 KONINGINNEN- EN JONGE VOLKEN TEELT

De teelt van koninginnen en jonge volken bestaat uit de volgende stappen:

  1. Op dag (-9): samenstellen van broedaflegger als kweekvolk.
  2. Op dag (0): inhangen van belarfd teeltraam in het kweekvolk.
  3. Op dag (+5): zo nodig moerloze bevruchtingsvolkjes samenstellen.
  4. Op dag (+6): inkooien van de gesloten doppen.
  5. Op dag (+12): geboorte van de koninginnen.
  6. Op dag (+13):
    1. Samenstellen van de bevruchtingsvolkjes uit kweekvolk.
    2. Volkjes uit kweekvolk melkzuurbehandeling en koningin geven.
    3. Volkjes van dag 5 doppen breken en koningin geven.
  7. Op dag (+17): oxuvarbehandeling van volkjes uit kweekvolk.
  8. Op dag (+27): melkzuurbehandeling volkjes van dag 5.
  9. Op dag (+30): oxuvarbehandeling volkjes van dag 5.
  10. Op dag (+/- 45): bij het uitlopen van eerste broed, het volk stelselmatig uitbreiden.
2.7.1 SAMENSTELLEN VAN HET KWEEKVOLK

Als kweekvolk wordt een verzamelbroedaflegger gebruikt.

Een verzamelbroedaflegger wordt samengesteld met broedramen uit verschillende volken. Van een volk worden 1 of 2 gesloten broedramen, met opzittende bijen, en de bijen van het bouwraam afgenomen.

De koningin wordt vooraf gevangen om te vermijden dat ze in de verzamelbroedaflegger terecht komt.

De oude bijen geeft men de tijd om af te vliegen.

Bij voorkeur worden de broedramen afgenomen bij kasten in zwermstemming of bij sterke volken.

Een verzamelbroedaflegger bestaat uiteindelijk uit 7 à 8 gesloten broedramen, aangevuld met 2 honing-stuifmeelramen en een vulblok.

De verzamelbroedaflegger wordt verhuisd over een afstand van minimum 5 km (in vogelvlucht) en gevoederd met deeg of honing.

De cellen, in plastiek of was of speeldopjes, die gebruikt worden voor de koninginnenteelt, worden ingehangen zodat ze gezuiverd kunnen worden door de bijen.

2.7.2 INHANGEN VAN HET TEELTRAAM

Negen dagen na het samenstellen van de verzamelbroedaflegger, worden vooreerst alle doppen gebroken in het kweekvolk.

Het vulblok wordt weggenomen zodat midden in het volk ruimte ontstaat voor het teeltraam. Hierin wordt het teeltraam met belarfde cellen ingehangen.

Het belarven van de cellen vraagt wel enige techniek en handigheid:

  • Een goed zicht of een loupe.
  • Er worden larfjes genomen van minder dan 1 dag.
  • Larfjes moeten in koninginnebrij liggen.
  • Larfjes worden langs rugzijde geschept en afgeschoven.

In drachtloze dagen worden zowel het kweek- als het teeltvolk met honingwater gevoederd.

2.7.3 INKOOIEN

Zes dagen na het inhangen van het teeltraam worden de gesloten cellen ingekooid.

2.7.4 SAMENSTELLEN VAN BEVRUCHTINGSVOLKJES

Dertien dagen na het inhangen van het teeltraam worden de jonge koninginnen geboren. Het aantal geboren koninginnen wordt genoteerd.

Het kweekvolk wordt verdeeld in een aantal bevruchtingsvolkjes, bij voorkeur in de vroege morgen ofwel bij valavond.

Een bevruchtingsvolk bestaat uit:

  • Eén of twee ramen met bijen uit het kweekvolk.
  • Een voorraad raam.
  • Een leeg opgewerkt raam.
  • Een jonge koningin in uitloopkooitje.

De bevruchtingsvolkjes worden gedurende één of twee dagen opgesloten.

Daarna worden ze naar de bevruchtingsstand gebracht die tenminste 5 km is verwijderd van de plaats waar het kweekvolk stond.

Heeft men meer dan acht bevruchtingsvolkjes nodig, dan volstaat het kweekvolk niet om in alle bevruchtingsvolkjes te voorzien. De bijkomende bevruchtingsvolkjes moeten worden gemaakt op dag (+5), zodat op dag (+13) alle broed verzegeld is.

Er wordt vanaf het samenstellen van de volkjes steeds voederdeeg gegeven. Ongeveer 1 kg per keer, niet meer, om te vermijden dat het voederdeeg teveel uitdroogt.

2.7.5 VARROABEHANDELING VAN JONGE VOLKEN

Hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen bevruchtingsvolkjes die zijn afgeleid uit het teeltvolk en bevruchtingsvolkjes van dag (+5).

Veertien dagen na het geven van een koningin aan een bevruchtingsvolkje van dag (+5), wordt een eerste varroabehandeling gegeven, omdat alle broed dan is uitgelopen. Ieder raam wordt besproeid met melkzuur van 15%, ongeveer 5 cc per raam. Dit wordt uitgevoerd in de vroege morgen om er zeker van te zijn dat de koningin, terugkomende van de bruidsvlucht, niet wordt afgeschrikt.

Drie à vier dagen later wordt ieder raam bedruppeld met oxuvar, met ongeveer 5 cc per raamgang.

Voor een bevruchtingsvolkje afkomstig van het teeltvolk kan het besproeien met melkzuur reeds gebeuren op de dag dat de onbevruchte koningin wordt gegeven, en na 3 à 4 dagen met oxuvar.

2.7.6 UITBREIDEN VAN JONGE VOLKEN

Vanaf de 30ste dag na het samenstellen van het jonge volkje loopt het eerste broed uit. En vanaf dan krijgt het volkje om de negen dagen een licht bebroed raam. Indien deze niet meer voorradig zijn kan ook een uitgeslingerd honingraam, besproeid met water, worden gegeven. Het honingraam is best een raam dat nog datzelfde jaar is opgebouwd. Het volk regelmatig uitbreiden en “steeds” voederen met suikerdeeg.

Het resultaat van een 4-ramer gemaakt op 1 juni is op 1 september een volle bak bijen en voorraad. Het volk kan dan meer ruimte worden gegeven door een hoogsel met ramen onder het volk te zetten of een onderzetrand, zodat de bijen kunnen doorhangen.

2.8 SLINGEREN VAN HONING

De honingracht loopt ten einde rond tien juli, zodat het best wordt geslingerd tussen vijf en tien juli. In deze periode van het jaar zijn de bijen nog niet echt roofzuchtig, zoals in echt drachtloze perioden. Het slingeren en het opvoederen kan rustiger gebeuren.

Het slingeren wordt het best uitgevoerd na een drachtloze koude periode van 2 of 3 dagen. De losse natte honing is dan ingedikt en ontwaterd.

Komt er na het slingeren nog een dracht dan komt dat ten goede van de inwintering.

Daags voor het slingeren wordt een bijenuitlaat gelegd. ‘s Morgens, de volgende dag , worden de resterende bijen uit het honinghoogsel verwijderd. Dit gebeurt door de restbijen, buiten het vlieggebied van de bijen, af te vegen in een mand of kuip. De mand of kuip met bijen wordt vervolgens terug in het volk gegoten of voor het volk op een aanloopplank of koninginnerooster als aanloop.

2.8.1 BEHANDELING VAN DE HONING

Er wordt geslingerd in een warme ruimte. De honing wordt twee of driemaal gezeefd met een grove en fijne zeef. De geslingerde honing wordt uiteindelijk weggezet in honingvaten die warm en droog worden bewaard.

Na drie dagen wordt de honing afgeschuimd met behulp van een vochtig doek, eventueel nogmaals de volgende dag.

Vervolgens wordt de honing geent. Het enten bestaat uit de volgende stappen.

  1. Er wordt 6 kg enthoning gebruikt op 30 kg verse honing. Door roeren moet de enthoning zeer goed gemengd worden met de verse honing.
  2. Gedurende 1 of 2 dagen wordt de honing bewaard op een temperatuur tussen 3 en 7 °C. Regelmatig wordt er geroerd.
  3. Hierna wordt de honing ingepot of terug in grote vaten gegoten.
  4. Van de 36 kg fijn gekristalliseerde honing wordt 6 kg gebruikt als entstof voor de volgende 30 kg verse honing. De stappen 1, 2 en 3 worden herhaald.
  5. Na 3 of 4 keer de enthoning verder gezet te hebben, wordt nieuwe enthoning genomen.
  6. Na enige dagen is de geënte honing volledig vast. De honing, in de grote vaten, wordt nu met huishoudfolie afgedekt teneinde luchtcontact zo veel mogelijk te vermijden.
  7. Is nadien honing nodig wordt deze verwarmt tot een temperatuur van 33 °C.
  8. Na twee dagen is de honing goed vloeibaar om ingepot te worden. Deze honing zal geen ijsbloemvorming geven en blijft ook zeer goed smeerbaar.
2.8.2 VERZORGEN EN BEWAREN VAN RAMEN

Direct na het slingeren van de ramen worden ze gesorteerd.

  • Slechte ramen, met veel darrenbroed, worden uitgesmolten.
  • Donkere ramen, oude raat, worden uitgesmolten.
  • Witte honingramen, die nog honingnat zijn, worden bewaard in een motdichte diepvriezer.
  • Licht bebroedde ramen, die nog honingnat zijn, worden eveneens in een diepvriezer bewaard. Deze ramen worden gebruikt bij het uitbreiden van de jonge volkjes. Alvorens te gebruiken, eerst besproeien met water, om roverij te voorkomen.

De juist geslingerde ramen mogen geen nacht vrijstaan, omdat anders de wasmot de kans heeft haar eitjes te leggen. In de diepvriezer heeft de wasmot geen kans omdat ze aan de honingnatte ramen blijft kleven.

De raten kunnen tot de volgende lente in de diepvriezer blijven, zonder motbehandeling.

Wanneer de ramen ook gedurende de zomer in de diepvries blijven moeten de ramen regelmatig gesolferd worden, b.v. om de twee maanden.

Opgepast met het solferen. De dampen zijn giftig voor de mot, maar ook voor de mens. Neem ook de nodige voorzorgen tegen brandgevaar.

2.9 VARROABEHANDELING MET BROEDAFNAME

Een probleem bij de meeste varroabehandelingsmethoden is dat de mijten vrij gemakkelijk kunnen overleven als ze zich in het broed bevinden. Deze nazomerbehandeling is erop gericht de volken eerst in een broedloze toestand te brengen en dan pas de behandeling toe te passen.

De varroabehandeling door broedafname wordt uitgevoerd na het slingeren.

De methode van broedafname is geen probleem wanneer er gewerkt wordt met zachtaardige rassen en bij het gebruik van broedbeperking, daar in dat geval maar 6 broedramen en het bouwraam moeten verwijderd worden.

De methode bestaat erin dat ieder te behandelen volk broedloos wordt gemaakt, eenvoudig door het wegnemen van alle broed. Het broed van een aantal volken wordt in een broedstoofvolk gehangen, dat het broed verder zal verzorgen. Op regelmatige tijdstippen worden de pas geboren bijen van het broedstoofvolk weggenomen, tegen de varroa behandeld en verdeeld over een aantal volken.

Voor ieder te behandelen volk moet het volgende worden uitgevoerd:

  1. Van een te behandelen volk, wordt alle broed en het bouwraam weggenomen, dus 6 + 1 ramen. Tevens worden een zestal stuifmeelramen weggenomen, die aan bevruchtingsvolkjes worden gegeven. Alle bijen, met de koningin, komen in een enkele bak. Deze bak bestaat uit de overblijvende stuifmeelramen, voorraadramen en tenminste 3 lege opgewerkte ramen, zodat de koningin onmiddellijk aan de leg kan.
  2. Tijdens de afname van de broedramen en schikken van de stuifmeel- en voorraadramen besproeit men de opzittende bijen met melkzuur 15%.
  3. Het broedloos gemaakte volk krijgt 5 kg suikerdeeg gelegd op een koninginnerooster, afgedekt met plastiekfolie.
  4. Na 7 dagen, in de avond, wordt het broedloos gemaakte volk nogmaals bedruppeld met oxuvar.
  5. Het wegnemen van “alle” broed is ook een geschikt ogenblik om een moerwisseling door te voeren in het restvolk. Dit kan enkele uren na het wegnemen van het broed gebeuren, daar door de bijen geen doppen kunnen worden getrokken.

De activiteiten aan het broedstoofvolk zijn:

  1. Het broed van een aantal volken, zonder bijen, wordt geplaatst in een broedstoofvolk tot het volk 4 bakken omvat. Het broedstoofvolk is een moerloos gemaakt volk .
  2. 5 dagen na het maken van het broedstoofvolk , worden alle broedramen uit het volk genomen en alle doppen gebroken. Nadat de oude bijen (vechters) zijn afgevlogen , worden de jonge bijen die zijn blijven zitten afgeveegd in een plastiek mand en besproeit met melkzuur 15%.
  3. De afgeveegde jonge bijen worden gebruikt voor:
    1. Het versterken van bevruchtingsafleggers.
    2. Jonge volken op te starten met bevruchte koninginnen.
    3. Versterken van oude broedloos gemaakte volken.
  4. Stap 2 en 3 wordt nog 2 maal herhaald , telkens met een tussenpauze van 4 of 5 dagen.
  5. Wat overblijft van het broedstoofvolk krijgt na de 3de bijenafname ‘s avonds nog een oxuvar bedruppeling en wordt verenigd met een jong volk of krijgt een jonge koningin.

2.10 INWINTERING

Volken, waarvan het broed is afgenomen, worden vanaf dat ogenblik doorlopend met suikerdeeg gevoederd. Dit voeder heeft ook de bedoeling het volk te prikkelen, omdat een honingdracht wordt nagebootst.
Het voordeel van suikerdeeg is, dat het traag door de bijen wordt opgenomen zodat er voldoende ruimte overblijft voor het uitbouwen van een nieuw broednest. Vloeibaar voeder wordt veel sneller opgenomen waardoor er onvoldoende ruimte kan ontstaan voor het broednest.
De suikerdeeg wordt gegeven in porties van 3 à 4 kg om de 7 à 9 dagen, gelegd op een koninginnenooster en afgedekt met plastiekfolie. Dit wordt gedaan tot 1 september.

Jonge volkjes worden vanaf het begin voortdurend gevoerd met suikerdeeg in porties van 1 kg dat boven op de ramen wordt gelegd, afgedekt met plastiekfolie, en dit tot 1 september.

Op 1 september wordt nagegaan of de kasten hun streefgewicht bereikt hebben. Indien dat niet het geval is wordt suiker opgelost in water (3:2) gegeven, tot de volken hun streefgewicht bereikt hebben. Er wordt nu vloeibaar gevoederd omdat dit sneller gaat. Het voederen moet gedaan zijn op 10 september.

Op 1 september wordt eventueel een moerwisseling uitgevoerd door het verenigen van volken met de krantmethode. Daarna kunnen de verenigde volken nog vloeibaar worden gevoederd tot het streefgewicht bereikt is op 10 september.

Volken, in een Segeberger kast met onderzetrand en 1 romp, moeten een minimum gewicht hebben van 32 kg na het voederen.

Volken, in een Segeberger kast met 2 rompen, moeten een minimum gewicht hebben van 37 kg.

2.10.1VARROABEHANDELING NA INWINTERING

Einde september, sommige volken zijn dan reeds broedloos, anderen nog niet, volgt nog een varroabehandeling.

Indien de temperatuur het toelaat met melkzuur of met mierenzuur, bij koud weer met oxuvar.

Deze behandeling wordt uitgevoerd om opzittende mijten te doden en om de graad van aantasting vast te stellen.

2.11 WINTERRUST

Op het ogenblik dat de bijen, een eerste maal, in wintertros zitten kan gemakkelijk na gegaan worden hoeveel bijen er werkelijk zijn. Indien de bijen, in wintertros, minder dan 4 à 5 raamgangen bezetten, wordt aanbevolen het volk op te doeken door het te verenigen met een ander volk. Het verenigen wordt uitgevoerd zonder de koningin te zoeken; de keuze wordt overgelaten aan de bijen.

2.11.1VARROABEHANDELING IN DE WINTER

De winterbehandeling wordt ten vroegste 21 dagen na het invallen van de eerste vorstperiode uitgevoerd. Het beste is tussen Sint Niklaas 6 december en Kerstmis 25 december.

De bestrijding wordt uitgevoerd met oxuvar.

Bij de winterbehandeling moeten alle mijten gedood worden.

Vanaf 1 oktober worden open bodems gebruikt zodat:

  • de moer vroeger stopt met eileg, en
  • de moer in het voorjaar later begint te leggen.

Elke legronde minder, zijn ook minder mijten.

Het volk haalt zijn achterstand aan bijen wel terug in, omdat de jong geboren bijen minder last zullen hebben van slecht weer en de oude bijen hun vetreserves langer houden.

2.11.2AANMAAK VAN WASWAFELS

De was, gebruikt voor het maken van wasafels, komt voort van:

  • Oude wasraten.
  • Vervormde wasraten door teveel aan darrenraat.
  • Darrenbroedramen, bouwramen.
  • Ontzegelwas.

De was wordt een eerste maal gesmolten in een zonnewassmelter, stoomwassmelter of kookketel. In de kookketel wordt regenwater gebruikt als kookwater.

Een tweede keer wordt de was gesmolten in regenwater en wordt de gesmolten was gefilterd met een nylonkous. De gefilterde was wordt opgevangen in “heet” regenwater.

De ketel met heet regenwater en gefilterde was laat men nu zeer langzaam afkoelen. Dat kan b.v. gebeuren in een kunststof Segeberger kast, die langs onder en boven wordt afgesloten met isolatieplaten.

Na 2 dagen is de was afgekoeld en kunnen de onreinheden, aan de onderkant van de wasblok, worden afgeschraapt.

Voor het maken van waswafels is een waswafeltoestel nodig. Een watergekoeld toestel komt op 600 euro.

De was wordt opgewarmd tot 85 à 90°C au bain Marie.

De vloeibare was wordt in het toestel gegoten, toestel sluiten en tegelijk koelen gedurende plus minus 1 minuut.

Vervolgens wordt de waswafel op maat gesneden.

De wafels worden, per 20 à 25 stuks, verpakt in papier en op een droge en koele plaats bewaard.