Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: september
Auteurs: Gh De Roeck – foto’s Jan De Ridder

BEDRIJFSMETHODE JOS GUTH

Begin maart was deze bekende Luxemburgse buckfastteler te gast aan de Universiteit Gent. Voor een overvolle zaal zette hij zijn bedrijfsmethode uiteen. Hij deed dat in het Duits.

Omdat dit niet voor iedereen evident is, maar vooral omdat zijn werkwijze voor elke buckfastimker waardevolle aspecten bevat, brengen we u hier een vertaling van een bijdrage over zijn bedrijfsmethode die eerder in Abeilles & Cie verscheen.

In dit nummer houden we het bij de verschillende interventies die hij in de loop van het seizoen uitvoert en over zijn standpunten betreffende het zwermen. In het volgende nummer zullen we het hebben over het telen van koninginnen en het verbeteren van de weerstand van de bijen tegen Varroa destructor.

 Eerst nadenken, dan handelen

Alvorens zijn bijenseizoen te becommentariëren, wees Jos Guth op de noodzaak om elke interventie in de volken goed te plannen. Elk bezoek verstoort immers de harmonie ervan. We moeten ons absoluut beperken tot precieze, adequate en goedgetimede interventies. Een slecht gekozen moment houdt het risico in dat we een mooie oogstdag helemaal verknoeien. Het is best om het werk aan de bijen ‘s avonds uit te voeren. Hierna volgt een overzicht van zijn interventies.

Interventie 1

Deze vindt plaats begin maart en valt samen met de bloei van de boswilg. Het doel ervan is het aantal kaders te beperken in functie van de volkssterkte (zie fig. 1). Hij controleert ook de voedselreserves.

Een volk moet op dat ogenblik 7 tot 8 kg suiker overhebben om verder te kunnen tot aan het begin van de lentedracht.

 

  Interventie 2

Normaal bezetten de volken rond midden april maximaal tien kaders, niet-inbegrepen een afsluitplank (Jos Guth imkert met DB-kasten 12 ramen).

Op dat tijdstip van het jaar voegt hij een waswafel toe naast het broednest (fig. 2) en komt er een hoogsel bovenop een koninginnenrooster.

Het is niet nodig om te wachten tot de bijen de broedbak volledig bezetten om een hoogset te plaatsen want dan lopen we het risico dat de eerste belangrijke nectaraanbreng aan onze neus voorbijgaat. Dat eerste hoogsel bevat enkel opgewerkte ramen.

 

 Interventie 3

Het doel van het derde bezoek is de volken ‘gelijkmaken’. Op elke stand zijn er immers altijd minder sterke volken aanwezig. Deze werkwijze biedt volgende voordelen: de sterkste volken zullen minder zwermneiging vertonen (de overvloed aan jonge bijen, verantwoordelijk voor het ontstaan van de zwermneiging, verdwijnt voor een groot deel) en de zwakkere volken krijgen versterking van jonge bijen zodat ze zullen kunnen meedoen aan de lenteoogst.

Als volgt tewerk gaan. Het hoogsel van een sterk volk, met de bijen erbij, komt op de broedbak (met rooster) van een zwak volk. Het hoogset van het zwak volk komt vervolgens op de broedbak van het sterke volk. Deze werkwijze toepassen gedurende het hele drachtseizoen.

Volken die nog te zwak zijn om een hoogset te krijgen, kunnen we versterken met een raam broed. Hierdoor zullen ze zich, in drie weken tijd, volledig herpakken. Achteraf moeten ze een nieuwe koningin krijgen

Het ‘gelijkmaken’ maakt het ook mogelijk om de interventies op een stand te harmoniseren: de uitwisseling van de haalbijen die hiermee verwezenlijkt wordt, verzekert een betere transmissie van de informatie betreffende de drachtvelden tussen de volken.

Interventie 4

Tijdens de dracht geeft Jos Guth een tweede hoogset, dat ditmaal waswafels bevat, de twee kantramen uitgezonderd. Dat tweede hoogsel komt bovenop het eerste en niet tussen de broedbak en het eerste hoogset. Dat biedt volgende voordelen:

• het volk ondervindt haast geen storing van de ingreep;

• de bijen bezetten het tweede hoogset enkel als dat nodig is;

• de zwermneiging vermindert;

• de wasraat wordt correct uitgebouwd;

• de opgeslagen honing wordt niet vochtig omdat er te weinig bijen zijn om de raat te bezetten (wat bij koud weer onvermijdelijk gebeurt als het tweede hoogsel ingeschoven wordt tussen de broedbak en het eerste hoogsel);

Jos Guth wendt deze interventie ook aan om de broedbak uit te breiden met een tweede waswafel.

Interventie 5


ZWERMEN
De honing oogsten. Jos Guth plaatst onder de twee honinghoogsels een nieuw hoogset met daarop een bijenuitlaat (zie fig.3). Om de laatste bijen uit de honinghoogsels te verwijderen, gebruikt hij een windblazer (zie foto in kolom hiernaast).

De zwermperiode is een essentieel moment in het bijenseizoen; omdat de rentabiliteit en het beheer van een bijenstand direct afhankelijk zijn van de bekwaamheid van de imker om de zwermneiging te beheersen tijdens de jaren dat die heel uitgesproken aanwezig is. Hoe minder een bijenras neiging tot zwermen vertoont, hoe hoger het aantal volken dat hij kan beheren met dezelfde arbeidsinspanning.

Het gedrag van de bijen kort vóór ze zwermen is in functie van hun genetische voorbeschikking. Sommige zullen hun activiteiten vertragen: ze vliegen minder en hun zorg voor het broed en de koningin neemt af, ze bouwen ook niet meer en de koningin stopt met eitjes leggen. Zwermtrage volken daarentegen gaan door met oogsten en broed verzorgen. De koningin van die volken blijft aan de leg.

De factoren die het zwermen in de hand werken, zijn goed gekend: een oude koningin, overvloed in de kast aan stuifmeel en honing, plaatsgebrek, fouten van de imker, aanprikkelen van de leg met suikersiroop, … Toch blijkt de zwermdrift in bepaalde jaren intenser dan in andere. Misschien is dat wel een cyclisch gebeuren. 1995 en 2002 bijvoorbeeld waren zwermjaren. Er was toen een sterke lentedracht en die veroorzaakte een onevenwicht tussen de voederbijen en de haalbijen. Bovendien waren de koninginnen uit 2001 van beperkte kwaliteit. We stelden ook vast dat de bijen de broedzorg enigszins verwaarloosden wat tot gevolg had dat er haalbijen tekort waren om de daaropvolgende drachten optimaal te benutten.

Om het zwermprobleem te beheersen, bestaan er twee mogelijkheden: de ene is technisch, de andere genetisch.

Laat ons het om te beginnen hebben over de eerste mogelijkheid. Tijdens een normaal jaar kunnen we met zwermtrage bijen volstaan met het weghalen van de koninginnendoppen. Deze oplossing geldt uiteraard enkel voor imkers met een beperkt aantal volken. De anderen kunnen de hierna beschreven werkwijze volgen om de werksters en het broed tijdelijk te scheiden:

1 . in volle vlucht de twee hoogsels van de broedkamer scheiden en ze op de bodemplank plaatsen.

2 . een kader met jonge larfjes in het midden van de hoogsels schuiven.

3 . de broedkamer op een gesloten plank bovenop de hoogsels plaatsen.

4 . de doppen op de kader in de hoogsels na acht dagen vernietigen en de kast in haar originele toestand herstellen.
 

De genetische mogelijkheid vereist een evenwicht tussen de vruchtbaarheid en de zwerm neiging, in de wetenschap dat deze laatste sterk beïnvloed wordt door de klimatologische omstandigheden, aanvoer van stuifmeel en nectar en blootstelling van de kast aan de klimaatfactoren.

Als het volk vruchtbaarheid ontbeert, blijft de bevolking beperkt en verzwakt de weerstand tegen ziekten. Als het echter te vruchtbaar is, krijgen we met zwermproblemen te maken, gepaard aan een hoog verbruik en een reductie van de levensduur van de bijen.

De slaagkans bedraagt 90%.