Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 93
Jaar: 2007
Maand: april
Auteurs: Roger Depuydt

DE 20/30 MINUTENMETHODE – DEEL 2

In deel 1 stelde ik jullie de bedrijfsmethode voor zoals ze nu, na acht jaar van bijsturen, verloopt. In dit tweede en laatste deel wil ik het kort hebben over de achtergronden en de toegepaste werkwijzen. Ik eindig met een woordje toelichting over mijn eigen ervaring.

De testgroep

Sinds het seizoen 1997/1998 wordt deze nieuwe bedrijfsmethode in beperkte kring uitgeprobeerd.

Vanaf het seizoen 1999/2000 werd het aantal medewerkers stelselmatig uitgebreid via een oproep in vooral Duits­talige tijdschriften. Het aantal deelnemers schommelde van jaar tot jaar. Aan het einde van het seizoen 2004/2005 hadden in totaal 11.899 imkers aan de test deelge­nomen. Ze beschikten samen over 3.193 dubbelvolken en kwamen uit vijftien landen: België, Dene­marken, Duitsland, Frankrijk, Nederland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Rusland, Zweden, Zwitserland, Slovakije en Tsjechië.

De universiteit van Stuttgart/Hohenheim, in de persoon van Gerhard Liebig, het Bayerschen Landesanstalt fur Bienen zucht en andere vakspecialisten zoals Reinhard Rëger en Hermann Leske werden bij de diverse besprekingen betrokken.Uit wat voorafgaat blijkt dat deze bedrijfsmethode het voorwerp uitmaakte van de grootste Euro­pese veldproef ooit.

Unieke benadering

Dat mag zeker niet de indruk wek­ken dat alles van een leien dak liep.
Ik verwees in deel 1 al naar de roverijproblematiek in stap 6 die werd opgelost door de volken pas na de eerste koudeprik samen te voegen.

Het unieke aan dit project is dat de problemen die zich tijdens de ontwikkelingsfase voordeden, konden worden voorgelegd aan een panel van specialisten en dat de oplossingen die deze voorstel­den meteen op grote schaal kon­den worden uitgetest.

Als voorbeeld van deze aanpak beschrijf ik hierna de wijze waar­op een oplossing werd gevonden voor het probleem van de af­stemming van stappen 2 en 3.

Stap 2
Omwisselen en wegnemen van de koninginnenrooster tien dagen vóór de lentedracht om tot één volk te komen.
Kritisch punt: de overlevende koningin moet na de ingreep direct in rompen 1 en 2 gaan leggen.
Stap 3
De broedkamers uit stap 2 worden honingzolders

U zult zich herinneren dat stappen 2 en 3 op elkaar moeten afgestemd worden om het succes van deze laatste stap te verzekeren.

In het testseizoen 1997/1998 werd stap 2 tien dagen vóór het begin van de voorjaarsdracht gezet. De reden hiervan was dat, met het oog op de ontwikkeling van de volken, de verhouding vliegbijen/voedsterbijen  dan optimaal is.

Het dubbelvolk heeft immers vliegbijen van twee koninginnen maar voedsterbijen van slechts één koningin, deze namelijk die de vereniging overleefde.Het percentage mislukkingen, als gevolg van het feit dat de koningin bij het begin van de dracht (stap 2) in de ‘verkeerde’ rompen 3 en 4 legde, lag met circa 10 % te hoog. Zeker als we uitgaan van onze doelstelling die er op gericht was de eenvoudigst mogelijke bedrijfsmethode te ontwikkelen.

Tijdens het seizoen 1998/1999 werd daarom kort voor het omwisselen van de broedbakken rook in het vlieggat geblazen in de hoop dat de koningin hierdoor naar de rompen 1 en 2 zou ‘vluchten’. Maar ook deze methode leidde naar 10 % mislukkingen.

Tijdens het seizoen 1999/2000 werd stap 2 twintig dagen voor het drachtbegin uitgevoerd. Dit moest de waarschijnlijkheid verhogen dat de overlevende koningin in de rompen 1 en 2 zou gaan broeden. Deze aanpak bleek echter een onvoorzien nadeel te hebben: het bleek erg moeilijk om het begin van de dracht twintig dagen op voorhand te voorspellen. Weerom bedroeg het percentage mislukkingen 10 %.

Tijdens het seizoen 2000/2001 werd stap 2 opnieuw tien dagen voor het begin van de lentedracht uitgevoerd, maar samen met een aantal nieuwe maatregelen. Zo werd het onderste vlieggat gesloten en het boorgat van romp 1 geopend. Dit gebeurde vanuit het gegeven dat de bijen het broednest in regel zo dichtmogelijk bij het vlieggat aanleggen. Naast deze maatregel werden er in romp 1 twee bouwramen en een uitgebouwd raam gehangen in de veronder­stelling dat dit de koningin vlugger in de bovenste rompen zou lokken.

Het resultaat was prima: het mislukkingspercentage bedroeg nog slechts 4 %, dat was erg laag. Toch bleven er vragen! De gunstige uitslag werd behaald met ongeveer tweehonderd dubbelvolken. Was dat statistisch gezien voldoende of ging het om een toevalstreffer? Als het toeval kon worden uitgesloten, stelde er zich een tweede vraag, namelijk of de verbetering inderdaad aan de gewijzigde bedrijfsmethode kon worden toegeschreven of aan andere, onbekende factoren (bijv. bij vergelijking, minder zwermdruk als het vorige jaar).

Om daarover zekerheid te krijgen werd er beslist om de test gedurende het seizoen 2001/2002 te herhalen.
De nieuwe test wees uit dat het inderdaad om een toevalstreffer ging, want het mislukking percen­tage steeg tot 20 %! Tegelijkertijd ontstond er een nieuw inzicht: de helft van de mislukkingen waren te wijten aan het feit dat, na de vereniging in stap 2, beide koninginnen overleefden.

Aan dit probleem moest dus verder worden gesleuteld. Tijdens de sei­zoenen 2002/2003 en 2003/2004 werden volgende maatregelen genomen:

• in de gevallen dat beide konin­ginnen overleefden, werd de koninginnenrooster verwijderd, in de veronderstelling dat de te verwachten groter dan gemiddel­de honingopbrengst van een volk met twee koninginnen als gevolg zou hebben dat het broednest naar beneden gedrukt werd;
• in de gevallen dat de koningin in de honingrompen broedde, werd er opnieuw omgewisseld.

Deze maatregelen konden echter een relatief hoog mislukkings­percentage niet voorkomen. In 13 %, respectievelijk 20% van de gevallen overleefden de twee koninginnen.
Wat ons nu echter meer interes­seerde was hoe doeltreffend beide maatregelen waren. En hier waren de vaststellingen wel positief: in het eerste geval werd de broed­ruimte door het verwijderen van de koninginnenrooster en de verhoog­de honingopbrengst inderdaad naar beneden gedrukt.

In het tweede geval, werd de koningin die de concurrentieslag overleefde maar in de honingbakken broedde, door de omwisseling in de onderste rompen vastgezet. De testen van het seizoen 2004/2005 bevestigden deze vaststelling.
Dit dynamische denk- en doewerk werd ook op andere probleem­situaties toegepast, o.a. op de zwermproblematiek. Voor dit laatste item werd evenwel geen 100 % sluitende oplossing gevonden. Bijen blijven bijen, inderdaad!

Eigen ervaring

In 2004 reageerde ik op een oproep van Rudolf von Schumacher in Die Biene. Ik stelde al gauw vast dat het project gesteund werd door een zeer sterke organisatie. Als ik de man opbelde om iets te vragen, legde hij onmiddellijk neer en belde zelf terug.

Een tiental dagen vóór er een ingreep moest gebeuren, stuurde hij me per post alle nodige uitleg, samen met een antwoordformulier en een geadresseerde briefomslag. Ik werd ook ingelicht over de resultaten van de andere medewerkers.

Voor welke imkers is deze bedrijfsmethode nu geschikt? Naar mijn mening het best voor imkers in een gebied met vroege dracht die beschikken over kasten met gelijke rompen. Voor oudere imkers (zonder rugproblemen!) en voor mensen met weinig tijd is het systeem ideaal.

Zeker in drachtgebieden zoals in en om St.-Martens-Latem, met gemiddelde opbrengsten van 50 kg, is het nodig regelmatig 95 verzegelde honingramen te vervangen door wafels of lege ramen. Ook het regelmatig plaatsen en uitsnijden van darrenraat ter bestrijding van de varroa is noodzakelijk.

De zwermbeheersing is niet maximaal onder controle. Er werd in samenwerking met verschillende bijeninstituten gezocht naar een volledig sluitende beheersmethode. Men kwam altijd opnieuw tot de vaststelling dat het hier beschreven systeem, op basis van een vlieger, niet meer kan verbeterd worden!

Pas ik zelf het systeem toe? Ja, op kleine schaal. Mijn bijenhal thuis biedt plaats aan acht volken. Hier heb ik onvoldoende ruimte om met een vlieger te werken. In het centrum van Petegem-Deinze heb ik een bijenhal waar plaats is voor één dubbelvolk. Dat werkt prima! Uiteindelijk verschilt deze bedrijfsmethode niet zoveel van mijn eigen werkwijze die ik al meer dan twintig jaar toepas en een tijd geleden in dit maandblad beschreef: Ik start ook elk voorjaar met twee moeren per volk.

Is er aan de methode dan niets dat mij niet bevalt? Toch wel! Ik ben al jaren gewoon om honing te oogsten uit witte raten, dus raten die nooit bebroed werden. In deze methode kan dat niet. Daar heb ik het een beetje moeilijk mee.
Is deze methode nuttig? Elke imker heeft toch zo een beetje zijn eigen uitvindingen! Dat is misschien zo, maar geen enkele van die uitvindingen is op een zo brede, gevarieerde basis uitgetest!

Misschien kunt u er toch uw voordeel mee doen. Ik ben alleszins altijd beschikbaar voor verdere inlichtingen!                                    
Bel mij op de nummers 09-282.80.48 of 0475‑32.26.78, of mail naar depuydt.roger@skynet.be