Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 99
Jaar: 2013
Maand: September
Auteurs: J. C. Guillaume

ECOLOGISCH BIJENHOUDEN VAN A TOT Z DEEL 2

Alle types bijenkasten zonder ramen de revue laten passeren zou een serieuze uitdaging zijn, want het zijn er veel en ze verschillen sterk wat vorm, afmetingen of gebruikte materialen betreft. Als je ver teruggaat in de tijd zou je hier alleen al een lijvig boek mee kunnen vullen. Je kan er een reeks zien in Le musée des Arts et Traditions populaires te Parijs, maar ook andere musea laten je soms kennis maken met boeiende modellen die vaak lokaal werden ontwikkeld.

Dit artikel wil geen compleet overzicht zijn. Laat ons samen een paar types van wat dichterbij bekijken omdat er duidelijk verband is met de ecobijenkast of omdat ze een belangrijke rol speelden bij de ontwikkeling ervan. Ik ben ervan overtuigd dat pastoor Warré een gelijkaardige analyse gemaakt heeft om tot zijn ontwerp te komen.

Het is verbazend dat geheel toevallig een andere geestelijke, de pastoor vanTily, ongewild een rol gespeeld heeft in gans deze evolutie. Hij was het immers die ontdekte dat bijen in staat zijn om naar een ander kastelement af te zakken als ze te weinig plaatshebben om als volk verder te bouwen en in aantal te groeien. Ik heb een dozijn kasttypes uitgekozen omdat die mooi de evolutie van deze manier van bijenhouden illustreren tot we belanden bij onze ecobijenkast, die het meest recent ontwikkelde type is zonder ramen.

De klokvormige rieten korf (1)

Deze korf is eigenlijk een met riet gevlochten mand die met een laag modder werd afgewerkt. Een job voor een mandenmaker. Dit wijdverspreid kasttype plaatste men vaak onder de bescherming van een dakoversteek tegen de gevel van huizen of schuren.

De bijen bouwden hun raten vertrekkend van een houten webvormige structuur onder de kruin. Om de honing te oogsten moesten de bijen echt weggejaagd of zelfs vaak gedood worden. Daarna moest men een nieuwe zwerm vangen. Wat direct in dit klokvormig kasttype vlot lukte.

De klokvormige strokorf (2)

Korf in gevlochten stro bedekt met een extra beschermende puntige strolaag. Doet wat denken aan de rieten daken van vroeger. Een model dat al wat meer uitgewerkt is dan het voorgaande.Voor de bijen geldt dezelfde manier van opbouw. Ook de honing wordt op dezelfde manier geoogst. Meestal werd ook dit type opgesteld onder de bescherming van een afdak.

De strokorf – ouder model (3)

Ook dit is een model gemaakt van stro maar het is iets meer lomp, minder sierlijk. Voor de bijen geldt dezelfde manier van opbouw. Ook de honing wordt op dezelfde manier geoogst. Meestal werd ook dit type opgesteld onder de bescherming van een afdak.

De klassieke strokorf (4)

Dit is de alom bekende korf gemaakt uit gevlochten stro. Een echt kunstwerkje met ook hier weer dezelfde opbouw door de bijen en dezelfde manier omde honing te oogsten. Ook meestal onder afdak geplaatst. Leent zich uitstekend om zwermen te scheppen. Iets wat vele imkers, die zo’n korf bezitten, nu nog doen.

De uitgeholde boomstam of ‘brusc’ (5)

Een primair kast type gemaakt uit een uitgehold stuk kastanje stam afgedekt met een dikke natuursteen of een dikke plank. Ook hier krijgen de bijen een houten kruisstructuur als basis om raten te bouwen. Zelfde oogstmethode voor de honing. Jean-Marie heeft zich op dit kasttype gebaseerd om zijn eigen boomstamkasten te bouwen met als doel het echt ontrafelen en analyseren van de natuurlijke levenswijze van de wilde bijen. De uitgeholde boomstam leende zich hier het meest toe.

Het eerst gebruikte model leek sterk op het model getoond onder nr. 5. Daarna heeft Jean-Marie dit model verder ontwikkeld en er meerdere elementen aan toegevoegd om beterte kunnen observeren wat er in dekast gebeurt (uitgebreid beschrevenin hoofdstuk 24 van ons boek) en vooral ook om af en toe een beetje schitterende honing te kunnen oogsten. Echt wel een pittoresk kasttype dat nog altijd in gebruik is in bepaalde regio’s (Noot vertaler: o.a. in de Cevennes, Frankrijk).

 

 

De Schotse bijenkast (6)

Bij dit zeer oude model (voor 1700) ontdekken we voor het eerst het principe van de warré– en de ecobijenkast: het onderaan toevoegen van hoogsels. Dit kasttype en zijn gebruikswijze hebben we te danken aan een stichtend lid van la Sociétéroyale d’Agriculture de Bretagne, monsieur de la Bourdonnaye. Hij combineerde werkwijzen die hij in Schotland gezien had met observaties van een zekere pastoor uit Tily (bij Orléans). Op die basis bedacht hij deze korf die bestond uit meerdere gestapelde korven met een gat in de vloer.

Door dit gat konden de bijen zich verplaatsen. Als het bovenste korfelement vol was, daalden de bijen naar een lager korfelement om verder te bouwen (natuurlijke bouwwijze in het wild).Het verhaal van de pastoor van Tily kwam tot stand door het aandachtig observeren van een complete toevalligheid. Hiermee legde hij de basis van ecologisch bijenhouden avant la lettre die het ‘fixisme’zal genoemd worden tegenover het ‘mobilisme’ waar het over bijenhouden met kaders gaat.

Onze pastoor had een korf op een houten vat gezet en … vergeten.Toevallig stond deze korf boven een gat in de bovenkant van deze ton. Toen de bijen de korf hadden volgebouwd zijn ze afgedaald in de ton om daar verder te bouwen en als volk te evolueren. Dit kleine voorval had geheel onopgemerkt kunnen voorbij gaan, maar nee: het bleek een revelatie waar we op vandaag nog de vruchten van plukken.

De korf met gewelf – model 1 (7)

Deze met stro gevlochten korf bevat wat verbeteringen waardoor hetonder andere mogelijk werd om de honing uit het bovenste element, het gewelf, te oogsten. Na het oogsten kwam er een leeg gewelf in de plaats. De kolonie ontwikkelde zich verder in het onderste element.

De korf met gewelf – model 2 (8)

Deze variante op de korf met gewelf situeert zich tussen de korf met kapmodel 1 en de piramidekast (zie 9). Hier zien we bevestiging van het principe waarbij de uitbreiding van de kolonie en haar bouwsels van onderuit gebeurt. Een principe dat werd afgeleid van de natuurlijke leefwijze van de bij.

De piramidekast – fase 1 (9)

Dit model is een logisch vervolg op de Schotse kast. Mijnheer de la Bourdonnaye had zijn ervaring niet verder kunnen uitwerken zoals hij verhoopt had, maar het was Pierre-Louis Ducouédic (1743-1822) die dit terug opnam en afwerkte.

De kolonie werd in het bovenste klokvormig element geïnstalleerd en zakte af in een eerste houten kist om daarin verder te bouwen en te evolueren. Daarna zakten debijen naar een tweede en ook naar een derde element (zie schema hieronder). Het principe van een kast, gebaseerd op een natuurlijk evolutiepatroon van de bijen, was geboren. Het was alleen nog kwestie van verbeteringen door tevoeren op het vlak van verluchtingen ventilatie. Iets wat op vandaag gerealiseerd is.

De kast in gips (10)

Deze kast in gips werd ontwikkeld door Gilbert Veuille. Hij baseerde zich op de principes van de holle boomstam en de piramidekast. De kast bestaat uit gips en prefabelementen die bovenop elkaar gezet worden. Dit laat een natuurlijke werkwijzetoe voor de bijen waarbij ze, zoals in de natuur, hun raten geheel met eigen was opbouwen en telkens naar beneden verder uitbreiden. Het grootste nadeel van deze kast is de gebruikte grondstof. Hoewel het gips met gekapt stro werd gemengd, bleef alles kwetsbaar. In tegenstelling met wanneer hout gebruikt wordt blijft er te snel condens optreden. Wat er hier ontbreekt, is het efficiënte ventilatiesysteem van de ecobijenkast.

De originele kast van pastoor Warré (11)

Dit kasttype is bijna perfect. We vinden er alles, of bijna alles: eenvloer die toelaat om, dank zij de poten, de kast op een tiental cm boven de grond te isoleren. Hoogsels zonder vensters, waarvan de eerder verkleinde afmetingen zorgvuldig werden bepaald. Een dak met geïntegreerd isolatiekussen. Tussen het dak en het bovenste hoogsel ligt een stuk jute dat door de bijen gepropoliseerd wordt.

Dit bezorgt de bijen een bijkomende mogelijkheid om de ventilatie te regelen door de hoeveelheid lucht te bepalen die via de vliegopening doorheen de kasten het isolatiekussen stroomt. Wat kan er verbeterd worden: het dak laat de lucht die door de kast moet stromen niet voldoende evacueren. Je moet de kast openen (eventueelde kast wegen) om de evolutie van het bijenvolk op te volgen. Het op punt zetten van deze twee zwaktes heeft ons naar de ecobijenkast geleid.

De ecobijenkast met monoblokdak (12)

Het origineel model zoals Jean-Marie Frèrès het op punt heeft gezet. Hij baseerde zich op de warrékast en hield rekening met eigen observaties van de natuurlijke levenswijze van de bijen in zijn uitgeholde boomstamkasten. Deze kast is echt compleet en geeft uitstekende resultaten.

De hoogsels hebben dezelfde afmetingen als die van de warrékast. Er zijn echter bij elk hoogsel achteraan vensters ingebouwd die toelaten de volkeren op te volgen zonder de kast te openen. Daarnaast is het monoblokdak herdacht zodatde ventilatiekamer nu echt werkt.

In combinatie met het isolatiekussenen het gepropoliseerde muggengaas geeft dit daktype aan de bijen de kans om zelf ventilatie, temperatuur, en vochtigheid (belangrijkste factoren die het binnenklimaat van een kastbepalen) perfect te regelen. Het monoblokdak bestaat eigenlijk uit één element, de ventilatiekamer,waarin het isolatiekussen permanent en een voederbak, tijdelijk wanneer nodig, geïntegreerd zijn.

 

De ecobijenkast met modulair dak (13)

Het vorige type werd nog verbeterd door Jean-Claude Guillaume. Hij verving het monoblokdak door een modulair dak dat permanent uit twee modules bestaat die wanneer nodig met een derde voedermodule kunnen aangevuld worden. Bij de gewone opstelling hebben we bovenaan een dakmodule die bestaat uit de ventilatiekamer met een afdekplaat.

Deze ventilatiekamer is nu de enige actieve component in de dakmodule. Daaronder komt een module met het isolatiekussen. Deze module rust op het muggengaas dat op het bovenste hoogsel ligt. Indien nodig wordt er een aparte module met voederbak tussen het hoogsel met muggengaas en de module met isolatiekussen geplaatst.

Op deze manier is het gemakkelijker om het isolatiekussen aan te passen of een voederbak te integreren. We beseffen zeer goed dat er nog heelwat andere korf– en kasttypes een rol gespeeld hebben in de evolutie vande bijenkast zonder ramen.

Zo zijn er, geïnspireerd op de warrékast, de modulorkast en de kasten uitgewerkt door Gilles Denis et Marc Gatineau. Hoewel ze dezelfde binnenafmetingen gebruiken wijken ze ver af van de basisprincipes van pastoor Warré en hebben ze Jean-Marie Frèrès niet geïnspireerd bij de realisatie van de ecobijenkast. Deze laatste blijft hoe dan uniek in haar genre.