VERGILIUS BEZINGT DE BIJENTEELT

d4_1_vergilius«… en laten er stromende bronnen in de buurt zijn, wateren met oevers groen van mos, een ondiepe beek die snel door het gras vliedt en een palm of een reusachtige wilde olijf om de toegang tot de korf schaduw te schenken». Zo dicht Publius Vergilius Maro in de vierde zang van zijn «Georgica», een lofzang op het landelijk leven en de bijenteelt.
In de eerste eeuw vóór Kristus begon, op aandringen van de kunstminnende Maecenas, de grootste Latijnse dichter, Vergilius aan het edelste en verhevenste werk dat ooit geschreven werd: de «Georgica» een dichtwerk dat het boerenleven verheerlijkt. Eerst na zeven jaren was het prachtige werk voltooid en kon hij het in 39 vóór Kristus aan Keizer Augustus voorlezen. Het bestaat uit vier zangen: de akkerbouw, het boomkweken, de veeteelt en de bijenteelt. Was de kennis van de bijen bij Vergilius slechts oppervlakkig en is het werk voor de huidige imker van weinig nut, het doet niets af van de schoonheid die van het gedicht uitgaat. Tot in de achttiende eeuw was het dan ook een veel gelezen en herdrukt werk. De mooiste druk is wel die van 1502, uitgegeven door Sebastian Brant te Straszburg en verlucht met prachtige houtsneden. De oorspronkelijke blokken van 1502 werden gebruikt voor de nadruk door drukker Juntas te Venetië in 1552.

Uittreksel uit het boek “Geschiedenis van de Bijenteelt” door O. Goens en J. Maes. Een uitgave verzorgd door de Koninklijke heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, Brugge.