Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 89
Jaar: 2003
Maand: september
Auteurs: Philippe Auguste Roberti. Foto’s: Johan Buysse, Ghislain De Roeck en Gilbert Janssens

PROFYLAXIS DEEL 1

Bijenziekten werpen hun donkere schaduw over de vreugde en ontspanning die de bijen ons bezorgen. Hoewel ze van alle tijden zijn en dus voluit van ons imkeren deel uitmaken, kunnen we toch veel doen om ze te voorkomen. Verleden jaar in september zette Philippe Roberti zijn inzichten op dat gebied uiteen in Tessenderlo, ter gelegenheid van de jaarlijkse Kruiden- en Bijenmarkt. We brengen ze u in twee bijdragen. — Frans Daems. Foto’s: Johan Buysse, Ghislain De Roeck en Gilbert Janssens.

Profylaxis komt van de Griekse woorden pro (voor) en phulax (bewaken). Het staat voor het geheel aan maatregelen genomen om ziekten te voorkomen.

Algemeen:

• het volstaat niet de ziekteverwekker door middel van medicatie te elimineren. Het is ook noodzakelijk om d.m.v. hygiënische maatregelen de omstandigheden op te heffen die zijn ontwikkeling mogelijk maakten. Zo verbeteren de levensomstandigheden van onze bijen en herstelt zich hun natuurlijke resistentie.

• we moeten beseffen dat een ziekte zich niet beperkt tot één volk, maar meer dan waarschijnlijk al werd doorgegeven aan andere volken, zonder dat dit zichtbaar is. Als we dan niet tijdig maatregelen treffen, is het risico groot dat de ziekte zich uitbreidt tot de hele stand.

• verzwakkende volken kunnen door ziekte aangetast zijn. De verzwakking kan echter andere oorzaken hebben, bijvoorbeeld een gebrekkige hygiëne of slechte verzorging. Zo kunnen we niet, zonder voldoende bewijs, besluiten dat een zwak volk ziek is. Zwakke volken worden wel gemakkelijk beroofd. Daarom moeten we snel zekerheid verwerven over hun gezondheidstoestand.

f1

• het is fout te denken dat ziekten enkel de zwakke volken bedreigen. Sterke volken hebben immers de neiging de kleine te beroven, waardoor ze het risico lopen om zich zelf te besmetten.

• langdurig vervoer kan ziekten uitlokken, vooral bij oudere bijen. Langdurige opsluiting activeert immers sluimerende schadelijke micro-organismen. Daarom moeten we reizen met veel jonge bijen.

• als het broed gebreken vertoont of de cellen bezet blijven nadat het deksel ervan werd geopend, moeten we rekening houden met mogelijke broedziekten. Ook een zure of stinkende geur wijst in die richting. Nog verdacht is het als er celdeksels ingedrukt of doorboord zijn of als er in open of gesloten cellen stroperige, klonterige of schubbige larven aanwezig zijn.

• we vermoeden een bijenziekte als we een verhoogde sterfte vaststellen of er zich bijzondere tekenen voordoen zoals rillende bijen, bijen die niet kunnen vliegen, vallende bijen, diarree, donkere en versleten bijen.

• we zorgen permanent voor het behoud of herstel van het biologische optimum.

Ziekten verspreiden zich uitermate vlug in het bijenmilieu. De relatief hoge temperatuur en  vochtigheidsgraad, de densiteit van de populaties, het doorgeven van voedsel van bij tot bij via de mond en bedrijfsmethoden werken dit in de hand.

De bij beschikt over beschermingsystemen:

 

•  bijen beschikken over verweermiddelen tegen ziekten zoals resistentie en instincten. Een voorbeeld van deze laatste is het poetsgedrag. Dat is weliswaar een onstandvastige factor die afhankelijk is van het volk, de ouderdom van de bijen of nog van erfelijke factoren die aanwezig zijn op twee chromosomen en twee recessieve genen. Een kleine vermindering van het poetsgedrag verhoogt het risico op infectie, misschien zonder waarneembare symptomen. De ziekte is dan echter niet bedwongen, maar blijft latent aanwezig, soms gedurende jaren.

• rol van het pro-ventrikel: dit kleine orgaan hevelt 60 tot 800/0 van de stuifmeelkorrels, sporen, bacillen (vb. nosema) en suikeroplossing over van de honingmaag naar de middendarm, waarna deze stoffen als uitwerpselen terecht komen in de natuur. Deze rol is heel belangrijk.

• andere factoren die ziekte bevorderen:

– veranderen van biotoop;

– slechte oogst;

– weeromstandigheden;

– klimaatwijzigingen;

– stress (elke storing maakt de bijen ongerust en kan oorzaak zijn van ontlasting in de kast).

Verspreiding van ziekten

Ter herinnering: de risico’s zijn heel groot omdat de bijen nu eenmaal heel dicht op elkaar leven. We onderscheiden:

1. Oriënteringsfouten.

2. Roverij — drachttekort.

3. Zwermen.

4. Imkertechnieken — Bedrijfsmethode.

Deze oorzaken kunnen gevolgen hebben voor de volken van een zelfde stand of voor alle standen in een zelfde buurt.

Ziekten voorkomen

1. Oriëntatie (verminderen van fouten)

We stellen vast dat in een straal van 12 tot 80 m de oriëntatiefouten zich tijdens het seizoen rond 3 à 5%  situeren. Bij de reinigingsvluchten in het voorjaar loopt dit cijfer op tot 5 à 8%. Vooral de zwakke volken hebben hierbij problemen:

• reinigingsvluchten;

• vluchten als gevolg van het voederen;

• vluchten na het verplaatsen.

Volken in lijn: 27% oriëntatiefouten:

• de sterkste volken trekken de anderen aan;

• als de bijen niet snel de vliegopening vinden, trekken ze bij een aangrenzend volk binnen wiens vliegopening toegankelijker is;

• de bijen hebben een voorkeur voor donkere en gele kleuren, vooral de aanvliegplank en het vlieggat zijn belangrijk.

• jonge bijen, lentebijen en darren vervliegen gemakkelijker;

• bepaalde geuren drijven de bijen op de vlucht.

2. Roverij (te vermijden)

De bijen verlaten de kast met volle honingmaag. We vinden uitwerpselen aan de ingang van de kast en op de voorwand. Er is veel activiteit ‘s avonds, na de normale vliegtijd.

In de periode van roverij (na 21 juli):

• kunstzwerm (sterkte, vliegopening);

• bijen met rust laten, slechts openen indien nodig;

• snel werken, zich voorzichtig haasten, bero-ken (niet te veel, verdediging van de kast);

• plasticfolie over de ramen leggen om de oppervlakte die blootgesteld is aan de lucht te verkleinen;

• kasten niet te lang open houden zonder reden;

• verkleinde bijeningang (zwakke kolonies);

• voeden, suikerdruppels, geen voedselramen Laten rondslingeren;

• geen voedselresten laten uitlikken, vuil gereedschap!;

• uitgeslingerde ramen niet Laten uitlikken;

• geen moerloze volken houden (roverij, abnormaal veel darrenbroed);

• kastwanden in goede staat houden.

3. Zwermen

Zwermen kunnen ziekten verspreiden, maar ze ook beperken: vuilbroed, varroa (2/3 van de mijten blijven in het stamvolk).

f2

4. Imkertechnieken

De imker moet alles in het werk stellen om ziekten te voorkomen, eventueel moet hij de verspreiding ervan stoppen. Strenge hygiëne is vereist bij het werken aan de bijen:

• handen wassen;

• proper gereedschap;

• eenvoudige kleding, wasbaar en proper.

• gereedschap kuisen (natriumcarbonaat of vlam);

• onkruidvrije ruimte vóór de kasten (waarne-mingen);

• alle materiaal permanent proper houden (vlam of koken);

• dode bijen en broed verbranden;

• meerdere bijenborstels in gebruik nemen (kui¬sen — bleekwater chlorometrie 2° + 0,5 0/0 van een oppervlaktespanning verlagend middel);

• honing voeren (gevaar!);

• nooit honingramen geven om uit te likken;

• waswafelen (steriel —1,6 atm — 110 tot 112° C);

• wassmelter, zonnewassmelter en stoomwas smelter (gevaarlijk, kiemen zijn niet dood);

• drinkplaatsen (poelen, kuipen met stilstaand water) – ideaal is stromend water, beschut opgesteld, zuidwaarts van de bijenhal, niet te ver van de volken (keukenzout: 85 gr/10 l water);

• vochtigheid in de kast, condenswater, schimmels, beschimmeld stuifmeel;

• vochtigheid tijdens de lente, ontwikkeling, verluchting, hellen van de kasten;

Organisatie van de bijenstand:

f3

• onderling verwisselbaar materiaal overhangen van de ene kast naar de andere (gevaarlijk);

• verenigen van volken, volken gelijk maken (gezond, ziek? bron van ziekten);

• aankoop van koninginnen (ernst van de kweker? voeding?);

• zwermen: scheppen, aankopen (geen zwermen van ongekende oorsprong);

• kasten: nieuwe, tweedehands?;

• toegang tot de geoogste producten (roverij)?

• gebruik van verdachte ramen, ouderdom;

• aankoop van waswafels bij verkopers die gezondheidswaarborgen bieden;

• zwakke volken inwinteren?

• volken splitsen (drie vierde van de mijten zitten in het broed), startvolkjes;

•vermoeden van ziekte: snel reageren en alle volken met de gebruikelijke voorzorgen nakijken;

•niet      preventief behandelen   (medicatie, resistente microbenstammen);

• lege kasten desinfecteren (oude ramen wegnemen), zie hoofdstuk over het ontsmetten;

• de bijen niet laten intrekken in lege, niet ontsmette kasten;

•de lokalen waar we kasten, kastdelen, afdekplankjes, was, honing, voorraden, … in bewaren, moeten bijenvrij zijn;

• in geval van ziekte mag niets dat besmet kan zijn rondslingeren in de nabijheid van de volken.