Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: April
Auteurs: Alois Schotanus

DE NOSEMA – TWEELING

Oude bekende

‘AL meer dan een halve eeuw wordt Nosema apis Zander bestudeerd en ondanks het intensief onderzoek blijft deze besmettelijke ziekte van het darmepitheel een acuut probleem in de imkerij.’
Aldus Michel Asperges in zijn uitvoerige studie (*) over dat onderwerp. ‘En omdat er geen meldingsplicht voor bestaat’, voegt hij eraan toe, ‘menen vele imkers ten onrechte dat nosema niet meer zoveel voorkomt.’

Ze worden in die overtuiging gestijfd, omdat er niet langer een gehomologeerd geneesmiddel beschikbaar is. Het bekende Fumidil-B is immers afgevoerd om te voorkomen dat dit antibioticum in de honing zou terechtkomen. Bovendien hebben nieuwe amokmakers in de imkerij – zoals bijv. de varroa – de laatste decennia zoveel aandacht en energie opgeëist, dat die oude, bekende darmkwaal dreigde in de vergetelheid te geraken.

Ten onrechte, zoals Asperges zeer juist opmerkte. Want het zou best kunnen dat het CC-syndroom voor een belangrijk deel terug te voeren is tot een verhevigde nosema­uitbarsting van een pas onlangs geïdentificeerde variant, namelijk van Nosema ceranae.

Maar zoals Romée Van der Zee duidelijk maakte, (*) is er nog maar weinig met zekerheid bekend over die nieuwste nosema-soort; er moet daaromtrent nog veel onderzoek verricht worden. En daarmee is men dan ook volop bezig. Ook bij ons loopt een uitvoerige bevraging in dit verband.(*)

Redenen te over dus, om nog eenseven op een rijtje te zetten, wat we wél en reeds lang zouden moeten weten, omtrent die oude vertrouwde ziekteverwekker: Nosema apis, om straks beter het onderscheid te kunnen maken met de nieuw geïdentificeerde soortgenoot: Nosema ceranae.

Nosema apis Zander

De nosemose is een besmettelijke darmziekte, veroorzaakt door een microscopisch klein sporenorganisme, dat met zijn wetenschappelijke naam Nosema apis Zonder wordt genoemd. Bij de volwassen bij kan het zeer ernstige spijsverteringsstoornissen teweeg brengen, die de dood tot gevolg kunnen hebben.

Een massale vermeerdering van de ziektever­wekkende sporen in de darmwand van de bij, leidt tot een ernstige beschadiging van haar voornaamste levensfuncties. De sporen zijn bestand tegen hitte en uitdroging, zij behouden zeer lang hun kiemkracht en kunnen over­leven in de ontlasting van de bij.

Ziektebeeld

  Bijenpoep op raten en ramen, tegen kastwanden aan binnen- en buitenzijden en op de vliegplank. De ontlasting is dun vloeibaar, in de vorm van kleine, ronde en langwerpige bruingele sprenkels op een rij, als kettingkraaltjes.

33.1_1
Kast met de uiterlijke tekenen van een zware nosema-aantasting.(archieffoto)

  Bijen met gezwollen achterlijf, niet in staat tot opvliegen.

  Krabbelaars voor de kast; bijen in trosjes bij elkaar in het gras.

  Verkorte levensduur van winterbijen. Opvallend snel ineenschrompelen van volken. Beeld van ‘verdwijnziekte’ doordat veel bijen achterblijven in het veld.

  Volken vliegen ook bij ongunstig weer,  vliegen zich kaal. (= kamikazevluchten !)

Diagnose

33.1_2
Boven: darmtract van zieke bij
Onder: darmtract van gezonde bij (archieffoto)

Een eenvoudige diagnosestelling bestaat uit een zg.’darmproef’. Men trekt de darm uit het achterlijf van een veldbij. De darm van zieke bijen is vol, opgezwollen en lichtgeel tot melkwit. De darm van gezonde bijen is bruin.

Een preciezere diagnose gebeurt via microscopisch onderzoek. Daartoe wordt van elk volk een staal geprepareerd van een 30-tal bijenachterlijven met 30 ml water.

In het microscopisch beeld van de druppel op het glaasje, kan een geoefend oog de oplichtende nosemasporen onderscheiden van andere microben en pollenkorrels. Al naar gelang het aantal sporen in het blikveld, wordt de aantasting aangegeven met:

o = geen aantasting

33.2_1
Microscopisch beeld van een ernstige Nosema-aantasting (Foto: www.rendementdoorbijen.nl

* = lichte aantasting: verder opvolgen

** = ernstige aantasting: opruimen

**= zeer ernstige aantasting: opruimen

Verspreiding

De verspreiding van de ziekte verloopt via de sporen die bij de voedseluitwisseling en bij het cellenpoetsen opgenomen worden.

–  Verspreiding door de bijen:

• voedseluitwisseling, poetsactiviteiten, vervliegen, roverij, de bijenkroeg, voederbak (!!)

–  Verspreiding door de imker:

• omhangen of herverdelen van besmette broed- en/of voedselramen;

• verenigen van zieke met gezonde volken;

• gebruik van besmet materieel: rompen, bodems, dekplanken, voederbakken (!!)…

Veroorzaakte schade

• Darmweefselbeschadiging door het indringen van deziekteverwekker in de darmcellen.

• Verstoring van de stofwisseling: pollen kunnen niet meer omgezet worden in bouwstoffen en voedersappen.

• Aanmaak van voedersappen en enzymen stagneert;  

• Broedverzorging blijft achterwege.

• Vervroegd uitvliegen van jonge bijen; groot verlies aan veldbijen.

• Verminderde weerstand tegen andere (bacteriële,  virale) infecties.

• Koningin stopt met ei-afzet doordat ze niet meer passend gevoed wordt.

• Kaalvliegen en secundaire infecties brengen het volk naar de totale ondergang.

• Rovende bijen brengen de ziekteverwekker naar de eigen kolonie.

Bestrijding

Een behandeling met geneesmiddelen is niet meer mogelijk, sinds het Fumidil-B wettelijk niet meer toegelaten is in ons land. Bovendien moeten we beseffen dat de sporen, de eigenlijke ziekteverwekkers dus, ongevoelig zijn voor om het even welk medicament.

Een licht besmet, maar voldoende sterk volk, is bij een goede stuifineeldracht tot zelfgenezing in staat. Voor zwaar aangetaste volken is er maar één oplossing mogelijk: opruimen!!

Preventie

• Geschikte standplaats kiezen, met ruim pollenaanbod het hele jaar rond. Zoniet, pollendrachten opzoeken of pollenaanbod zelf scheppen.

• Ondoorzichtige, donkere broedraten verwijderen, bestendige ratenvernieuwing doorvoeren.

• Geen raten van opgeruimde besmette volken over de gezonde volken verdelen.

• Correcte en toereikende inwinteringsvoeding

Ontsmetting

• Kasten en rame kunnen ontsmet worden door verdamping van azijnzuur.

Let op: azijnzuur verbrandt de huid en prikkelt de ademhalingswegen. Werken in open lucht, met rubberhandschoenen, bril en beschermende kledij.

• Lege opgewerkte ramen bewaren in een schouw van opeengestapelde rompen. In de bovenste romp een plastic schaaltje met azijnzuur: 200 ml azijnzuur per romp. De dampen van het azijnzuur zijn zwaarder dan lucht; ze zullen dus naar beneden trekken. De ramen en rompen enkele dagen laten uitluchten alvorens ze terug in de volken te hangen.

• Broedkamers, honingzolders, bodems, dekplanken afschrapen, vrijmaken van was en propolisresten; afvlammen met de gasbrander. Kunststofkasten (segebergers!) uitschrobben met loog. Bijzondere aandacht schenken aan de reiniging van de voederbakken waarin het wintervoeder gegeven wordt.

De nieuwe variant

Nosema ceranae werd voor het eerst geïdentificeerd in 1996 op de Aziatische honingbij: Apis cerana, waaraan de ziekteverwekker zijn roepnaam te danken heeft. Deze darmparasiet wordt ervan verdacht een medeplichtige te zijn van de massale ondergang van bijenvolken in de laatste jaren.

Tot voor kort vermoedde men dat deze variant uitsluitend op die Aziatische honingbij voorkwam. Over de symptomen en het ziekteverloop in die ceranaevolken was weinig bekend.

Maar in 2005 berichtten Chinese onderzoekers dat Nosema ceranae eveneens was aangetroffen op de Westerse honingbij, op de Apis mellifera, in Taiwan, ‘s werelds grootste exporteur van koninginnenbrij. In datzelfde jaar werd de nieuwe nosema-agent ook gevonden aan het Bijeninstituut in Castilla-la­Mancha en aan de faculteit Diergeneeskunde van de universiteit van Madrid, eveneens in melliferavolken.

 Spaanse onderzoekers onder leiding van Mariano Higes (*), waren reeds enkele jaren druk doende om de oorzaken te achterhalen van de massale kolonieverliezen. Daarbij stelden zij vast dat het aantal doornosema aangetaste volken spectaculair toenam: van 10% in het jaar 2000, naar meer dan 20% en 30 % in de daaropvolgende jaren, tot 88% in 2004.

Wanneer dan in 2005 de verliezen aan bijenvolken dramatische proporties begon aan te nemen, lag het voor de hand dat de vorsers de pas ontdekte parasiet meteen in de beklaagdenbank zetten, voor een streng vooronderzoek. (*)

Laten we daarbij niet vergeten dat de bijenteelt een belangrijke rol speelt in Spanje: met 2,5 miljoen kasten huisvest Spanje een kwart van alle bijenvolken van de EU!

Wel een vermoeden, maar geen bewijs

Toen men bij de teloorgegane volken de aanwezigheid van Nosema ceranae vaststelde, samen met de karakteristieke symptomen van het CC-syndroom ofte ‘verdwijnziekte’, was de boot helemaal aan.
Wetenschappers van overal ter wereld staken de hoofden bij elkaar. En van nu af aan zitten zij de nieuwe verdachte ziekteverwekker kort op de hielen.

Dat is ook wel nodig, want zijn aanwezigheid is inmiddels vastgesteld, uiteraard in Spanje, maar ook in Slovenië, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, de USA, Canada, Argentinië en zoals R. Van der Zee (*) ons onlangs vertelde, sinds 2007 ook in Nederland. Het zou dus wel hoogst verwonderlijk heten, als België, aan alle zijden omringd door aangetaste buurlanden, gespaard zou blijven van dat ongewenst bezoek.

Anderzijds zeggen onderzoekers van het USDA-ARS (*) dat deaanwezigheid van Nosema ceranae niet noodzakelijk tot de ondergang van de kolonie moet leiden. Zij verwijzen daarvoor naar professionele imkers in Washington State waar de N. ceranae werd aangetroffen in bloeiende, van gezondheid blakende kolonies.

Er moeten dus nog andere factoren meespelen, om een bijenvolk massaal te doen verdwijnen. Voorlopig geven zij de verdachte agent het voordeel van de twijfel, tot het tegendeel wordt bewezen.

Overeenkomst en verschil

33. 3_1
In een gewone microscoop (x400) zijn beide sporentypes nauwelijks van elkaar te onderscheiden
(foto: W. Ritter)

N. ceranae en N. apis hebben een vergelijkbare ontwikkelingscyclus, maar verschillen van elkaar inzake de sporenmorfologie. Sporen van N. ceranae zijn kleiner en smaller en onder een gewone lichtmicroscoop, zelfs voor een geoefend oog, moeilijk te onderscheiden.

Uitsluitsel omtrent de identificatie is alleen te verkrijgen via een PCR (= Polymerase Chain Reaction), een techniek gebaseerd op DNA‑analyse.

Bij een N. ceranae-infectie blijven echter de klassieke waarneembare symptomen achterwege zoals: opgezwollen achterlijf, diaree, bevuilde ramen en kastdelen, krabbelaars voor de kast. Daarom wordt de N. ceranae ook wel eens ‘de droge nosema’ genoemd.

In tegenstelling ook met de N. apis, kent de N. ceranoe geen ‘seizoenen’. Waar de N. apis tot uiting komt bij de uitwintering, in het voorjaar en met nog een kleine opstoot tijdens een schraal najaar, manifesteert N. ceranae zich het hele jaar door en steeds met een uitgesproken intensiteit. Uiteraard tast N. ceranae de volwassen bijen aan, wat tot de ontvolking van de kolonie leidt – zoals bij de N. apis.

Maar het meest opvallende onderscheid bij de nosema­tweeling ligt ongetwijfeld in de snelheid waarmee N. ceranae een kolonie naar de totale ondergang kan leiden.

In labo-omstandigheden stierven de bijen binnen de acht dagen nadat zij met N. ceranae waren geïnfecteerd. In proefopstellingen in het veld, kon een kolonie compleet geïnfecteerd worden op twee maanden tijd en in elkaar storten na 18 maanden.

De haalbijen bleken het vroegst aangetast te worden, zij konden niet meer terug naar het volk nadat ze uitgevlogen waren en bleven achter in het veld. De opgestelde kolonies vertoonden dan alle karakteristieke symp­tomen van het CCD: voldoende voedselvoorraden, honing, stuif­meel, verzegeld broed met – in het beste geval – nog een kwijnende koningin en een handvol huisbijen. Maar meestal waren de bijenkasten volkomen … leeg !

Remediëring

In afwachting dat de bijenvorsers uitvoeriger kunnen informeren over deze nosema-variant, lijkt het ons voor de hand liggend dat alle maatregelen ter voorkoming en ter bestrijding van de Nosema apis, evenzeer van toepassing zijn op Nosema ceranae.

In de eerste alinea’s van deze bijdrage, hebben we daaromtrent met opzet vrij uitvoerig opening van zaken gegeven, ons daarbij steunend op de vuistregel: ‘Baat het niet, het schaadt ook niet !’

(*) Bronnen:

Asperges, M.: -‘Nosema- en Stuifineelonderzoek in Limburg’ – Mndbl. Vl. Imkerb. – 2004/4-5 en 6

Chauzat, M.P. e.a.: ‘L’espèce Nosema ceranae est présente en France… -lAbeille de France – 2007/11

Higes, M. e.a..: – ‘Nosema ceranae, a new microsporidian parasite in honeybees in Europe.’- Journ. Invertr. Path. – 2006/92

Oliver, R : – The Nosema Twins’ – American

Bee Journal – 2007/12

PPO-Bijen: – ‘Een Europese werkgroep bijensterfte.’ – De Vlaamse Imker – 2007/10

Ritter, W.: -‘Nosema ceranae … neu verbreitet oderjetz entdeckt?’- Die Biene -2006/3

Schotanus, A.: – ‘Nosema, nooit ver weg en altijd op de loer.’ – Mndbl. Vl. Imkerb. -2001/ 3

USDA-ARS: – United States Departement of Agriculture -Agricultural Research Services:

Studiediensten van het Min. van Landbouw van de Ver. Staten – Beltsville, Maryland

Van der Zee, R.: -‘De Monitor Bijensterfte in Nederland en delen van Vlaanderen’ -Mndbl. Vl. Imkersb. – 2007/10 – ‘Onderzoek naar wintersterfte – achtergrondinformatie’ – De Vlaamse Imker 2007/6

VVCB: -‘Het ICR-project: een onderzoek naar bijensterfte’. – De Vlaamse Imker 2008/1