Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 93
Jaar: 2007
Maand: April
Auteurs: Alois Schotanus

BIJENLUISVLIEG, DE VERGETEN PLAGER

Imkers, die nog de pre-varroatijd gekend hebben, herinneren zich nog dat het bijenvolk geplaagd kon worden door de zgn. bijenluis ofte Braula Coeca.

bijenluis 1_1
fig 1: Het afgeplatte en sterk behaarde lichaam

Door de massa­le aanwending van bestrijdings­middelen tegen de varroamijt, is ze inmiddels zo goed als verdwe­nen uit onze bijenkasten. Maar het gebeurt dat we haar nog wel eens aantreffen op de bodemwindel bij een voorjaarscontrole.

Dat kan dan aanleiding geven tot verwarring, omdat ze – met het blote oog gezien – wel wat op de varroamijt gelijkt. Een volwassen bijenluis meet 1,3-1,8 mm en heeft ook een roodbruin uitzicht, maar ze heeft slechts drie paar poten.

In feite is de Braula Coeca niet eens een luis, maar een vleugel­loze vlieg, die perfect aangepast is om in het bijenvolk te leven. Haar afgeplat lichaam is zeer dicht behaard.

De poten zijn zeer krachtig met verbrede tarsen, die uitgerust zijn met borstelkammen; ze maken het de luis gemakkelijk om zich vast te hechten aan zijn waard.

De bijenluis zoekt haar weg tot bij de monddelen van de bij. Door haar op die plaats te prikkelen, bedelt zij het voedsel dat bij de voedseluitwisseling (trophaltaxis) eigenlijk bestemd was voor een andere bij.

Bijenluisvliegen zijn dus geen echte parasieten, maar kostgangers die van het bijen­voedsel profiteren. Omdat de koningin zeer vaak en rijkelijk gevoed wordt, vinden we

bijenluis 1_2
Fig 2:De poten met verbrede tarsen en borstelkammen

bij haar ook het grootste aantal mee-eters. Vijftig van die roodbruine ongenode gastjes op het borststuk van één koningin, zijn geen eigenaardigheid; men heeft ooit 187 exemplaren op één koningin gevonden.

Natuurlijk ondervindt de koningin heel wat last van dat massale gekriebel en het zal haar eiproductie beslist in negatieve zin beïnvloeden. Sommige auteurs hebben deze vleugelloze vliegen daarom ook als ‘bloedzuigers’ gekarakteriseerd, maar dat is dus beslist onjuist.

Braula Coeca is een echte kosmopoliet; ze komt overal ter wereld voor, waar bijen leven. In onze klimaatzone valt de voort­plantingsperiode tussen mei en september. De eitjes worden vaak gelegd op de binnenzijde van het nog net niet gesloten deel van een broed- of honingcel. Maar ze kunnen ook voorkomen in de wasmui op de bodem van de kast.

Alleen de eitjes die in of op het celdeksel werden afgezet, zullen verder evolueren tot larve, de andere sterven af. De larve meet ca. 2,5 mm en graaft zich door­heen het deksel en de wand van de cel.

De imkers, die er op gesteld zijn om mooie raathoning te oog­sten, zien dat natuurlijk liever niet gebeuren. Bij het ontzegelen van de honingraten voor het slingeren, passen we dus een natuurlijke, bedrijfsmatige bestrijding toe, doordat we met de ontzegelvork de larven uit de celdeksels wippen. Na zeven tot tien dagen komt het volwassen imago te voorschijn.

Zo’n 25 jaar geleden werd er in de cursussen nog heel wat drukte gemaakt omtrent de bestrijding van de zgn. ‘bijenluis

bijenluis 1_3
Fig 3: Twee bijenluizen op hun favoriete verblijfplaats: het borststuk van de koningin

Daarbij citeerde men dan graag uit Het Vlaamsch Bieënboek van senator en bijendeskundige bij uitnemend­heid, Edmond Leysen. Zo vertelde hij dat de Braula haar eitjes bij voorkeur afzette onder de vleugels (!) van de koningin.

Wellicht moest dat de verklaring geven voor het feit dat de koningin zo sterk belaagd werd door deze plagers. In zijn editie van 1937 kan men verder nog lezen:

‘Om de luizen te verdrijven is op de allereerste plaats de grootste zindelijkheid in de woningen geboden. Verder verdrijft men ze door een weinig naftaline op de bodemplank te strooien of gedurende een nacht een in terpentijnolie gedrenkte vod op de bodemplank te leggen. De luis vlucht ook bij gebruik van de carbollap of door een flinke beroking met tabak. Ze valt dan aanstonds neder op de bodem en wordt door de bieën buiten gesleurd …’.

 

Naftaline, terpentijnolie, carbolleum en tabak: toch wel grof geschut om op een vleugel­loze vlieg te schieten. Maar ja, 1937 is ook wel zeventig jaar geleden. En blijkbaar bekommerde Leysen zich weinig over die rare bijsmaak van de honing uit die tijd.

Voor mij betekent het toch een hele opluchting wanneer een vermeende varroamijt op de bodemwindel onder het vergroot­glas een bijenluis blijkt te zijn.

Dat is dan weeral een mijt minder in statistieken. De keuze tussen de twee plagen is vlug gemaakt: liever luizen dan mijten. Trouwens, door de ene te bestrijden, verdwijnt ook de andere. We krijgen het niet gauw zo gemakkelijk!

Verantwoording fig. 3: ‘Illustratie van H. Beilman uit www.soortenbank.nl ; ETI Amsterdam.

Met dank aan dr. P. H. Schalk – Director ETI­Biolnformatics.