Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: Themanummer : Bijengezondheid en Ziektebestrijding
Auteurs: Alois Schotanus

TROPILAELAPS CLARAE

Uitzicht van de nieuwe parasiet

46.1_1
Links: Varroa destructor
Rechts: Tropilaelaps clarae (foto: Zachary Huang)

Waar bijen verhandeld worden, zullen vroeg of laat ook bijenparasieten meegeleverd worden. Hoogst waarschijnlijk zal zo op een mooie dag deze ‘nieuwe mijt ook in ons land opduiken. Mocht dat ooit het geval zijn, dan moeten we meteen de bevoegde instanties verwittigen, want sinds 2003 is deze mijt opgenomen in de lijst waarvoor de aangifteplicht geldt. 

Tropilaelaps clarae – zo heet deze mijt met haar wetenschappelijke naam – is net zoals Varroa destructor, een ectoparasiet die zich voedt op de larven en poppen van de honingbij. Ze is iets kleiner dan de varroamijt en nog net met het blote oog te zien. Een volwassen wijfje meet 1,3 mm bij 0,5 mm en is licht roodbruin van kleur.

De mannetjes zijn praktisch even groot. De rugzijde is uitgehard, maar de buikzijde is week. De vrouwelijke mijten zwellen op wanneer zij de hemolymfe van de larve opzuigen. Dan kunnen zij tot 0,6 mm breed worden. Het voortplantingsgedrag is praktisch hetzelfde als bij de varroamijt.

Verder onderscheidt de Tropilaelops clarae zich van de varroamijt door haar lichaams­vorm: waar de varroa er zowat uitziet als een krabbetje, vertoont de Tropilaelaps clarae een meer langwerpig uitzicht.

46.1_2
De oorspronkelijke waard, Apis Dorsata, bouwt slechs één raat die evenwel een doormeter van meer dan twee meter kan bereiken. Een dichte bijenpels beschermt broed envoorraden. de werksters van deze reuzenhoningbij zijn zo groot als de koninginnen van onze honingbij, Apis Mellifera

Oorspronkelijke waard

Oorspronkelijk parasiteerde deze mijt alleen de Aziatische reuzenhoningbij Apis dorsata. Maar precies zoals de varroamijt heeft gedaan, stapte ze over op de Apis mellifera – onze honingbij – van zodra de gelegenheid zich voor­deed.

Die kans werd haar ruimschoots geboden, toen Apis mellifera-volken op grote schaal in Zuidoost Azië – meer bepaald dan in de Filipijnen – werden ingevoerd, omdat deze volken bedrijfs­economisch gezien veel interessanter waren dan de inheemse soorten van dat gebied.

De oorspronkelijke waard, de Apis dorsata, wist wel raad met deze lastverkopers: de mijten werden flink achternagezeten, beetgepakt en gemutileerd. Wanneer de belasting toch wat al te zwaar werd, pasten de reuzenhoningbijen de strategie toe van de totale nestontruiming.

Ze lieten de mijten voor wat ze waren op het broed in het oude raatwerk en zwermden uit om elders een nieuw bestaan op te bouwen.

Dat vormt in het tropische en subtropische klimaat van Zuidoost-Azië, geen enkel probleem.
Zo kregen de tropilaelaps­mijten bij de dorsatavolken nooit de kans om de schadedrempel te overschrijden.

In feite is dat ook begrijpelijk: wanneer zowel de waard als de parasiet samen evolueren doorheen de tijden
(=co-evolutie), dan heeft de gastheer ruimschoots de gelegenheid gehad om technieken te ontwikkelen om
die ongenode gast onder controle te houden.

Weerloze Westerse honingbij

46.2_1
Onder de electronenmicroscoop ziet de mijt er vervaarlijker uit dan de Varroa destructor en dat is ze ook (foto: Cultura Apicola)

Maar wanneer de parasiet plots de kans geboden wordt om over te stappen op een waard die zich van geen kwaad bewust is en dus ook niet geleerd heeft zich tegen hem te verweren, dan wordt de parasiet tot een echte gesel.

De ingevoerde Apis mellifera-volken waren in geen enkel opzicht vertrouwd met deze mijt, ze hadden er ook geen verweer tegen. Voor de Tropilaelaps clarae waren die doetjes van ingevoer­de Westerse bijenvolken, letterlijk: gefundenes Fressen.

Datzelfde verschijnsel hebben we nog maar zeer onlangs ook kunnen vast­tellen met de kleine bijenkastkever, Aethina tumida Murray.

Bij zijn oor­spronkelijke waardvolken in Afrika gaf deze kever weinig overlast, maar bij zijn aankomst in de USA veroorzaakte de kever meteen een ware catastrofe bij de weerloze Europese melliferavolken.

Ook op andere Aziatische soorten, zoals Apis cerana en Apis florea (de dwerghoningbij) noteerde men de aanwezigheid van Tropilaelaps clarae. Maar op deze soorten plant de mijt zich niet voort, ze worden door de mijt alleen benut als transportmiddel om tot bij andere soorten te geraken.

Catastrofale impact

Tropilaelaps clarae is een real fast killer, dat betekent dat ze binnen de kortste tijd een kolonie van Apis mellifera-bijen om zeep kan helpen. De ontwikkelingscyclus van deze mijt verloopt nog veel sneller dan die van de varroamijt.

De tropilaelaps parasiteert de larven en nimfen van de bij waarbij zij zich voedt met de hemolymfe van het broed. Elk wijfie legt drie tot vier eitjes op een larve net voor de verzegeling van de cel.

Na één week zijn ze volwassen en geslachtsrijp. Bovendien kunnen meerdere moeder­mijten in één cel onderkomen zoeken. Samen met de jonge bij, loopt de nieuwe generatie uit, zowel mannetjes als wijfjes!

De tropilaelaps overtreft de varroa in grote mate inzake reproductiviteit. In de loop van één broedcyclus kan een moedermijt tot drie geslachtsrijpe wijfjes produceren.

Bij de varroa zijn er dat hooguit twee per moedermijt, in het werksterbroed althans. Bovendien kunnen de mannetjes met de wijfjes paren zowel binnen de bijencel als daarbuiten.

Op onze honingbij – Apis mellifera – kunnen tot 25 keer meer Tropilaelapsmijten voorkomen dan var-ma’s. Zonder tussenkomst van de imker zou een melliferakolonie binnen het jaar voor de bijl gaan. Zoals bij een zware varroa-infectie, komen uit de aangetaste larven bijen voort met mis­vormingen aan de vleugels, de poten en het achterlijf.

Ook het typische beeld van het ‘hagelschot’- broedpa­troon behoort tot de symptomen van een troplilaelapinfectie. Het darren-broed krijgt de voorkeur, net zoals bij de varroa; men heeft bij melliferavolken in het darrenbroed een aantasting van 100 % kunnen vaststellen.

Ook een dubbele parasitering kan optreden, maar wanneer zowel de varroa als de tropilaelaps in dezelfde cel voorkomen, overleven alleen de nakomelingen van de tropilaelaps.

Verspreiding

De tropilaelaps verspreidt zich door over te stappen van de ene bijensoort op een andere (of van de ene bij op de andere), wanneer de bijen op dezelfde drachtbron foerageren.

46.2_2
Tropilaelaps  clarae kan geen bloed opzuigen bij de volwassen bij: daarvoor zijn haar monddelen te zwak (foto Diana Sammatoro)

Maar ze krijgt daartoe maar gedurende twee à drie dagen de kans.

De tropilaelapsmijt kan zich niet voeden op een volwassen bij; haar zwakke monddelen zijn namelijk niet in staat om het bindweefsel tussen de pantsersegmenten van de volwassen bij te doorboren.

En zonder de hemo­lymfe van de bij, kan de tropilaelap­smijt niet langer dan enkele dagen overleven.

Maar dat is al wel voldoende om na een transcontinentale vlucht, gezond en wel op een nieuwe plaats te arriveren.

Eens ze zich goed en wel geïnstalleerd heeft in een melliferavolk, valt het haar natuurlijk gemakkelijk om door het vervliegen van de bijen ande­re melliferavolken te infecteren.

Het is echter de imker die door de manipula­tie van die volken, door het reizen met die bijen en vooral door de globalise­ring van de bijenhandel, aansprakelijk moet gesteld worden voor de versprei­ding van deze nieuwe parasiet.

Preventie en bestrijding

Precies om te vermijden dat door de internationale handel de mijt tot in de EU zou geraken, heeft de Commissie een verordening uitgevaardigd waarbij de Tropilaelaps clarae opgenomen wordt in de lijst van ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt.

Verder zijn alle maatregelen ter voorko­ming en ter bestrijding van de varroa­mijt eveneens van toepassing op de Tropilaelaps clarae. Zie dus aldaar.

Zie verder ook:

• Schotanus, A.: Tropilaelaps clarae aangifteplichtig! – Maandblad van de Vlaamse Imkersbond – 2005/04.

• De Jong, D; Morse R.; e.a.: Tropilaelaps clarae – Honey Bee Pests, Predators, & Diseases – Third edition – Medina, 1997.