Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 96
Jaar: 2010
Maand: november
Auteurs: Roger De Vos

ZONNEBLOEM – HELIANTHUS

 

f1

Tot dit plantengeslacht behoren meer dan vijftig soorten, voor het grootste deel inheems in Noord- en Midden-Amerika en Peru.

De straalbloemen bij dit geslacht zijn meestal geel, de buisbloemen zijn altijd donker gekleurd, variërend van roodbruin, donkerviolet tot bijna zwart. De meeste soorten zijn overblijvend, slechts een vijftal is eenjarig. Kenmerkend voor dit geslacht is, dat de straalbloemen ongeslachtelijk zijn en de buisbloemen tweeslachtig.

Voor ons imkers is het een goede drachtplant met een waarde variërend van 5 tot 3, afhankelijk van de soort. De meest voorkomende is de H. annuus, deze met de zonnebloempitten, ze is eenjarig zoals de soortnaam annuus al aangeeft. Deze soort vormt een belangrijk landbouwgewas voor de winning van zonnebloemolie.

f2

Indianen in Noord-Amerika, zoals de Ojibwa, Hopi en Hidatsa, gebruikten de plant voor allerlei doeleinden. De wortel werd gekneusd om er wonden mee te helen. Met de olie uit de zaden werd er gekookt, en gemalen zaden werden gebruikt als meel.

In het begin en het midden van de zestiende eeuw kwamen de Spaanse veroveraars niet alleen terug met goud en zilver dat ze daar zochten, maar ook met zaden, waaronder de zonnebloempitten. De eerste zaden bereikten Europa in 1510 via de botanische tuinen van Madrid. In 1568 werd de plant voor de eerste keer beschreven door de Belgische plantkundige Rembert Dodoens. De zonnebloemen van tegenwoordig zijn niet alleen groot en geel, ze kunnen ook klein en laag zijn, of iets daartussen in. De bloemen zijn nog steeds als open gezichten maar nu in enkele en dubbele vorm. Hun kleuren variëren van geel via brons en oranje naar gemengde tinten. Daarbij zijn er ook soorten ontwikkeld voor de snijbloemenindustrie die geen of weinig stuifmeel aanmaken. Deze zijn niet zo geschikt voor onze bijtjes.

f3

Onder de vele vaste soorten Helianthus is vooral bij tuinliefhebbers én imkers de H. ‘lemon queen’ een zeer bekende bloem. Deze is een nazomerbloeier die een eindeloze hoeveelheid citroengele bloemen produceert. Ze wordt dan ook gretig bezocht door de bijen die op zoek zijn naar hun waardevolle pollen.

Deze soort groeit gemakkelijk tot 3 m hoogte wat soms kan leiden tot omverwaaien bij regenachtig herfstweer. Om dit te verhelpen knip ik de planten tot 10 cm terug eens ze de hoogte van 60 cm bereikt hebben. Dit geeft tot resultaat dat er heel wat zijscheuten gevormd worden, de plant wordt dan nog nauwelijks 1,30 m hoog en is daardoor ook meer bestand tegen regenachtig weer, ze geeft dan ook een massa bloemen.

Zo dat was het dan weer, tot volgende maand!

 

Foto’s: Roger De Vos