Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 101
Jaar: 2015
Maand: Oktober
Auteur : Jürgen Tautz

BIJENBIOLOGIE IN EEN NOTENDOP DEEL2

 

44 1

Wat voorafging in deel 1 (Maandblad 2015/nr.7, pag. 8)Intro: Hobos – Jürgen Tautz
1. De honingbij – een succesrijke soort
2. Voortplanting – vermenigvuldiging – bijenseks
3. Waar zijn we en waar gaan we naartoe?
4. Niet te warm en niet te koud
5. Nectar verzamelen
6. De baarmoeder van het superorganisme
7. Het raatwerk – het grootste orgaan

Hierna de laatste vijf thema’s van deze uiteenzetting (*)

8. Bijtanken

44 2

Vooraleer een veldbij kan uitvliegen, moet zij zich voorzien van de vereiste aandrijfkracht. De energie voor een verzamelvlucht haalt een bij niet rechtstreeks uit de vulling van haar krop met nectar of honing, maar uit de suikermoleculen die in het bijenbloed circuleren. Terwijl alle opzoekingen ter zake aantoonden dat de insecten trehalose als bloedsuiker aanwendden, vond men bij de bijen glucose als bloedsuiker. Op dat vlak stemmen zij overeen met de zoogdieren.

De bijen tanken niet alleen bij om uit te vliegen op verzameltocht; zij doen dat ook vooraleer met een zwerm te vertrekken, en ook wanneer zij voorbereidingen treffen om te vluchten voor een bosbrand. Dat is voor de bijen, die in het wild, in holle (dorre) boomstammen wonen, een levensbedreigende situatie.

Van dit ingebakken gedragspatroon maakt de imker gebruik wanneer hij een bijenvolk eerst berookt om het te inspecteren; hij dwingt a.h.w. de bijen nectar of honing op te nemen. De bijtankende bijen die zich op een uittocht voorbereiden, zijn bijzonder geconcentreerd bezig en rustig. Dat maakt het de imker gemakkelijk om aan bijenvolken te werken.

9. Pollen verzamelen

De honingbij bezoekt bloemen en bloesems om nectar en pollen te verzamelen. Uit nectar maakt zij honing, de pollen zijn de eiwitrijke voedingsstof. Het pollenverzamelen wordt meestal door bijen verricht die voor deze taak gespecialiseerd zijn.

44 3

 

Slechts zowat 5% van de verzamelende veldbijen brengen zowel pollen als nectar naar het nest. Een kolonie verzamelt in een jaar 20 tot 30 kilogram stuifmeel. Een stuifmeelverzamelaarster brengt in haar pollenkorfjes ca. 15 milligram naar huis. Om de vereiste pollenvoorraad voor de kolonie bij elkaar te rijven, zijn één tot twee miljoen verzamelvluchten nodig!

Stuifmeel is proteïnerijk krachtvoer voor de bijen. Maar het wordt niet meteen door verzamelaarsters opgevreten of aan oudere larven voorgeschoteld. Na opslag en rijping in de voedselkrans, zullen de voedsterbijen het opnemen; zij bereiden uit deze grondstof de koninginnenbrij.

De bestanddelen van dit secretenmengsel worden in de kopklieren – voedersapklieren – van de bijen aangemaakt. Via kleine poriën op de binnenzijde van elke mandibel geven zij kleine druppels vrij, die zij in de cellen van de larven deponeren. De voedsterbijen zijn in de regel jonge bijen tussen vijf en vijftien dagen oud.

Zij moeten behoorlijke hoeveelheden pollen vreten om hun kopklieren van de nodige grondstof te voorzien om die koninginnenbrij aan te maken. Werkbijen die geen koninginnenbrij meer produceren, bouwen die voedersapklieren langzamerhand af. Maar zij kunnen die weer heropbouwen en activeren van zodra daartoe behoefte zou ontstaan. Ook daarin komt de soepelheid en de ‘multitasking’ van het superorganisme en zijn samenstellende delen tot uiting.

10. Het bijenvolk – één dier in meerdere lichamen

In overeenstemming met alle gangbare criteria zijn honingbijen insectenDaarover kan geen twijfel bestaan. Dat is zo sinds hun ontstaan in hun huidige verschijningsvorm, zowat 30 miljoen jaren geleden.

44 4

Maar in de negentiende eeuw ontstond de visie het bijenvolk te gaan beschouwen als een ‘gewerveld dier’ Dat was het idee van ene Johannes Mehring (1815 – 1878). Hij stelde dat het bijenvolk ‘één enkel wezen is, zoals een van de talloze gewervelde dieren’. En hij ging verder: ‘De werkbijen maken samen het gehele lichaam uit, met alle noodzakelijke organen voor de instandhouding van het individu. De koningin en de darren vormen daarbij respectievelijk de vrouwelijke en de mannelijke geslachtsorganen.’

Deze zienswijze om een hele bijenkolonie gelijk te stellen met één enkel dier, gaf het ontstaan van het begrip, ‘Die Biene’, waarmee de opvatting werd uitgedrukt dat de bijenkolonie een organisch enkelvoudig wezen zou zijn, een ondeelbaar levend geheel, zoals andere specimen in de wereld van de gewervelde dieren.

Het modern begrip: superorganisme sluit daarbij aan; de bijenstaat kan men niet alleen maar met de gewervelde dieren vergelijken, hij bezit bovendien nog vele eigenschappen van zoogdieren.

11. Arbeidsverdeling en gedecentraliseerde controle

De arbeidsverdeling is één van de factoren die tot het overlevingssucces van de sociale insecten hebben geleid. Bij de honingbijen is deze arbeidsverdeling leeftijdsgebonden. Het duidelijkst is dat te herkennen bij de verzamelbijen die tot de oudste leden van de kolonie behoren. Maar in principe gaat elke taak of opgave samen met een specifieke leeftijd.

Het systeem om de opdrachten aan bepaalde leeftijdsgroepen te koppelen, is bij de honingbijen echter zeer flexibel. Wanneer men alle jonge bijen uit een volk zou verwijderen, dan zal een deel van de ouderen snel weer ‘jong’ worden; ze zullen hun voedersapklieren – of zo nodig: hun wasklieren – heropbouwen. Het omgekeerde doet zich ook voor: verwijdert men alle oudere bijen uit het volk, dan zullen de jonge bijen snel verzamelbijen worden.

De verscheidenheid en de omvang van de werkzaamheden die het bijenvolk verricht, de krachtinspanningen die het daarvoor moet ontwikkelen, zijn zo intens, doelmatig en gecoördineerd, dat men zich moet afvragen: waar kan elke individuele bij het antwoord ophalen op vragen als: ‘Wat? Wanneer Waar? Hoeveel?Wie geeft die instructies? Wie controleert de uitvoering?’

Superorganismen zijn niet hiërarchisch opgebouwd. De structuur van een kolonie wekt eerder de indruk van een totale anarchie. Het collectieve gedrag van de bijen is decentraal georganiseerd. Elke individuele bij treft alleen en voor zichzelf de vereiste beslissingen. Of formeel uitgedrukt: zij gedraagt zich althans zo, alsof zij zelf de nodige beslissingen neemt. De gevolgen van deze beslissingen veroorzaken kleine veranderingen in het leven van de kolonie.

En deze kleine veranderingen vormen op hun beurt prikkels voor andere bijen die zich naar de nieuwe situatie richten en weer op hun beurt de aangepaste beslissingen nemen. Door die talloze kleine, individuele micro-ingrepen, ontstaan er in de kolonie macro-evenementen, zoals het zwermproces in al zijn fazen, de collectieve ratenbouw en het gedifferentieerd gebruik ervan, de doelgerichte exploratie en exploitatie van de area van de nestomgeving: typische gedragingen voor het superorganisme, bijenvolk.

12. Bijenvlijt

Het superorganisme ‘Bijenvolk’ werpt zijn vangnet uit over tientallen vierkante kilometer. Het trekt de mazen van het net nauwer aan, daar waar het de moeite loont en het maakt ze wijder, daar waar er voor de kolonie weinig of niets te halen valt. Padvindersbijen – in de regel zijn dat 5 tot 20% van de uitvliegende bijen – zijn bestendig op zoek naar nieuwe voedselbronnen.

Zij delen hun nieuwste ontdekkingen mee aan hun medebewoonsters van het nest d.m.v. het bekende gesofistikeerd communicatiesysteem. Wanneer inderdaad de behoefte bestaat voor een grotere aanvoer, zijn het niet de reeds druk doende verzamelbijen, die daarop inspelen door nog harder te gaan werken. Men vindt alleszins duidelijke verschillen in de verzamelijver van de veldbijen.

Vele luie verzamelaarsters houden het bij een bescheiden eenmalige of bij een drievoudige uittocht per dag. Maar er bestaan ook ‘workaholics’ die tot tien en meer verzamelreizen per dag ondernemen. De op het eerste gezicht gelijken de bewoonsters van een kolonie identiek op elkaar; zij onthullen hun ware bijenpersoonlijkheid slechts door langdurige waarnemingen van hun gedrag.

44 5

Wanneer men elke bij van een bepaald volk, op het ogenblik van haar geboorte, voorziet van een luchtige microchip (RFID-chip = radio frequency identification chip) op de rugzijde van haar borststuk, dan kan men haar gedragingen gedurende een bijenleven lang precies registreren.

Zulke ‘doorzichtige bijenvolken’ onthullen dan de ware persoonlijkheid van de gemerkte bijen in al hun facetten: zo onderscheidt men uiteraard de spreekwoordelijke vlijtige bijen, de noeste ijveraarsters, maar ook de gepatenteerde luiwammesen, de vreedzame gezellinnen naast de agressieve lastposten, de geoefende specialisten en de klungelige neofieten, de warmtekoesterende huismussen, naast koele jonkvrouwen … De listing van mogelijke gedragspatronen laat zich naar believen uitbreiden in de multifunctionele samenlevingsvorm van het superorganisme: het bijenvolk.

(*) Bron: www.hobos.de – Imker/Agrar – Wissen – Bienenbiologie.