Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 101
Jaar: 2015
Maand: September
Auteur : Jürgen Tautz

BIJENBIOLOGIE IN EEN NOTENDOP DEEL1

HOBOS, staat voor HOneyBee Online Studies = Studie van de honingbij via het internet. Sinds 2009 is prof. Jürgen Tautz van de univ. Würtzburg (D) doende met de ontwikkeling van een internationaal interactief internetproject om de kennis omtrent het leven en het belang van de honingbij te populariseren, en dit voor alle leeftijdsgroepen met om het even welke kennisachtergrond. Het project loopt op dit ogenblik in Duitsland, USA, China, Luxemburg, Ierland, Italië, Zuid-Afrika, Zwitserland en Jordanië. Bij ons is prof. Tautz vooral bekend door zijn merkwaardig boek: ‘Honingbijen’(*) – met illustraties van Helga R. Heilman – dat sinds de verschijning in het Nederlands in 2009, aan zijn tweede editie toe is (zie recensie in ons MB okt/2009 – pag. 15). Met zijn instemming – waarvoor onze dank – hebben we een uittreksel van de HOBOS-site (www.hobos.de) uit het Duits vertaald. In een twaalftal korte uiteenzettingen schetst Tautz het leven van de honingbij en het bijenvolk en dat vanuit soms verrassende, originele invalshoeken. Hierna volgen de eerste zeven hoofdstukjes. Honingbijen zijn de belangrijkste bestuivende insecten. Een koningin legt in de zomer dagelijks tussen de 1000 en 2000 eitjes. Prof. dr. Jürgen Tautz ontving tot tweemaal toe de Speciale Prijs van de European Molecular Biology Organisation voor zijn inspanningenom de wetenschap toegankelijk te maken voor het grote publiek.

1. DE HONINGBIJ, EEN SUCCESRIJKE SOORT

Echte honingbijen hebben een merkwaardig geringe soortendiversiteit voortgebracht. Met ’echte’ honingbijen bedoelen we: de bijen die inderdaad verzamelde nectar tot honing bereiden en waarbij we dus andere bijen (metselbij, bladsnijdersbij, en andere vliesvleugelige pollenverzamelaars) uitsluiten.Wereldwijd kennen we het bestaan van slechts negen (*) soorten van het genus Apis – niet bepaald een indrukwekkend record binnen het enorme aantal insectensoorten. Deze weinige bijensoorten worden samen met de hommels geklasseerd in de familie van de Apidae.In Azië leven acht (*) honingbijsoorten, terwijl, verrassend genoeg, er slechts één (*) enkele soort de beide continenten Afrika en Europa bevolkt, namelijk de honingbij Apis mellifera. Uit deze ene soort ontwikkelden zich talrijke rassen (*) die zich onderling zonder enig probleem kunnen kruisen en zich genetisch kunnen vermengen. Door het ingrijpen van de mens heeft Apis mellifera zich wereldwijd verspreid.Honingbijen zijn de belangrijkste bestuivende insecten in de meeste streken van de wereld waar bloemende planten groeien. Globaal gezien worden 80% van alle bloemende planten bestoven door insecten. Dat zijn zo’n 170.000 plantensoorten. 40.000 daarvan kunnen maar overleven dankzij de honingbijen. En deze zee van bloesems en bloemen wordt bestoven door niet meer dan negen soorten bijen. In Europa en Afrika door slechts één enkele soort.Deze extreme verhouding tussen het aantal potentiële plantklanten en het aantal bestuivings-leveranciers, is verbazingwekkend; het toont aan hoe succesvol honingbijen zijn in wat zij doen en het bewijst dat zij niet de minste ruimte voor co-existentie hebben gelaten aan gelijkaardig gespecialiseerde mededingers. Dat zouden we dan kunnen omschrijven als globalisering en monopolievorming in het dierenrijk.

2. VOORTPLANTING, VERMENIGVULDIGING EN BIJENSEKS

Op het hoogtepunt van haar volksontwikkeling in de zomer, bestaat een honingbijkolonie uit ca 50.000 vrouwelijke insecten, waarvan alleen de koningin zich voortplant. Zij doet dat onafgebroken, zonder onderbreking. Een koningin legt in de zomer dagelijks tussen de 1000 en 2000 eitjes, elk ei in zijn eigen cel. Deze enorme legprestatie van één tot twee eitjes per minuut, komt erop neer dat de koningin dagelijks zowat haar eigen lichaamsgewicht in eitjes afzet. Als we dit gegeven naar menselijke maatstaven zouden omzetten, zou een vrouw in de zomermaanden – in verhouding tot haar eigen lichaamsgewicht – dagelijks 20 zuigelingen barenDe werkelijke vermenigvuldiging van het superorganisme gebeurt echter door een opdeling van het bijenvolk. Wanneer het volk een nieuwe koningin heeft opgekweekt, splitst het volk zich op: de oude koning verlaat het nest in een zwerm met zowat de helft van de bijenpopulatie om een nieuwe behuizing op te zoeken. In het oude nest neemt de nieuwe koningin het bewind over. Op haar bruidsvlucht paart zij met meerdere darren. Het is de enige gelegenheid waarbij zij het nest verlaat tot op het ogenblik – in het daarop volgende jaar – dat het haar beurt is om als oude koningin met een zwerm uit het nest te vertrekken. Met dat doel kweekt de bijenkolonie in het actieve seizoen enkele honderden tot duizend mannelijke bijen op.De voorraad zaadcellen die de koningin van haar paringsvlucht in het nest brengt, spaart zij op in een speciaal compartimentje: de spermatheca, zij blijven gedurende meerdere jaren hun vruchtbaarheid behouden. De zaadcellenbank ofte spermabank werd dus niet door de mens uitgevonden; de honingbijen kenden de opslag en de conservering van deze levenbrengende elementen al eeuwen en eeuwen voordien.

3. WAAR ZIJN WE EN WAAR GAAN WE NAARTOE?

Het superorganisme ‘Bijenvolk’, is plaatsgebonden; de kolonie heeft een vaste stek en leidt daar een honkvast bestaan. Dat vormt op zich geen enkel probleem zolang dat organisme alles ter plekke vindt voor een ordentelijk leven. Het is zelfs zo dat de meeste bijen gedurende een groot deel van hun bestaan hun geborgen behuizing niet verlaten, tenzij omzich te ontlasten. Zo’n situatie is maar vol te houden wanneer eenbestendige toelevering van voedsel, materialen en energie verzekerd is. Daarom hebben sommige bijen – de verzamelbijen – geen keus: zij moeten wel naar buiten op zoek naar bloemen en bloesems in een vijandige wereld. Ze moeten na hun foerageertocht ook weer de weg naar het nest terugvinden. Wanneer ze een rijkelijk opbrengende locatie hebben aangetroffen, is het bovendien wenselijk dat ze die ook in een volgende tocht weten te bereiken. Voor hun oriëntatie in de buitenwereld bedienen de bijen zich van hulpmiddelen die zowel grondgebonden zijn, als in het luchtruim aangetroffen worden. Op de grond richten zij zich op landschapskenmerken als bomen, struiken en andere opvallende bakens. Voor het herkennen van deze wegwijzers spelen het zichtvermogen en de reukzin een belangrijke rol. Deze tactiek om hun koers te bepalen, gaat maar op wanneer ze zich op bekend terrein bevinden, waarbij zij de positie en de aard van de bakens in hun geheugen hebben opgeslagen. Met dat doel bereiden de verzamelbijen zich voor door oriënteringsvluchten te maken, aanvankelijk in de nabijheid van het nest en vervolgens in een steeds wijdere omgeving, tot ze het gehele foerageergebied in kaart hebben gebracht. Om zich echter doelgericht te kunnen verplaatsen in totaal onbekend gebied, is een kompas bijzonder nuttig. En dat wordt de bijen door de hemel geboden! Bijen kunnen zich namelijk oriënteren op de stand van de zon. Als de zon niet te zien is, helpt hen het gepolariseerd licht. De atmosfeer omheen de aarde polariseert namelijk het zonlicht in een structuur die door het bijenoog kan herkend worden en daarop oriënteren zij zich dan, om – zoals een automatische piloot – hun koers te bepalen.

4. NIET TE WARM, NIET TE KOUD

Om voor de larven en de poppen de optimale temperatuur in het broednest in stand te houden, moeten de bijen zowel voor warmte als voor afkoeling zorgen. Het koelen gebeurt op dezelfde manier als de mensen toepassen in hun airconditioningapparatuur, namelijk door het verdampen van water. Op warme dagen verzamelen gespecialiseerde werkbijen water zowel van op de grond als van op de boorden van open waters. Zij voeren het water naar het nest en spreiden het als het fijne film over de randen van de cellen of de celdeksels. De bijen wekken dan een koele luchtcirculatie op door ter plaatse staande, hevig met de vleugels te waaieren. Door deze volgehouden ventilatie en verdamping daalt de temperatuur in het nest. De luchtstroom wordt daarbij aangevoerd én door de bijen die waaierend direct op de raten staan én door diegenen die aan de nestingang postgevat hebben. Om een efficiënte luchtcirculatie te realiseren, verdelen deze bijen zich over het nest als een keten van levende ventilatoren.

5. NECTAR VERZAMELEN

Om de nectar van de bloesems en de bloemen te oogsten, hebben de honingbijen mondwerktuigen ontwikkeld, waarvan de structuur en grootte aangepast is aan de taak waarvoor ze bedoeld zijn. Bovendien hebben zij in het achterlijf een deel van het darmkanaal gereserveerd, waarin ze tot 40 milligram verzamelde nectar voorlopig kunnen opslaan. Bij een eigen lichaamsgewicht van 90 milligram, komt dat overeen met zowat de helft van wat ze zelf wegen. De inhoud van deze verzamelmaag is gemeenschappelijk bezit van de kolonie. Wat de bij voor eigen welzijn daarvan opgebruikt, is maar een miniem gedeelte van haar verzamelde buit; zuinigjes laat ze iets daarvan via een ventiel in de honingblaas naar de middendarm – het eigenlijk spijsverteringskanaal – passeren. De bloesems leggen zich werkelijk krom, om toch maar een goede beurt te maken voor de bijen Zo kan één enkele kersenbloesem meer dan 30 milligram nectar ophoesten. De gehele kersenboom kan tot twee kilogram per dag geraken. De hoeveelheid nectar die een verzamelbij van iedere uittocht in haar verzamelblaas mee naar huis brengt, bedraagt zowat 40 milligram; dat is dus zowat de dagproductie van een kersenbloesem. Bij appelbloesems moeten de bijen een duidelijk groter aantal bloesems ledigen, want bij twee milligram nectar per bloesem wordt de honingblaas van de verzamelende bij pas gevuld bij twintig dagopbrengsten van een bloesem. Dat betekent daarom nog niet dat een bij slechts twee kersenbloesems of twintig appelbloesems moet bezoeken om haar ‘tank’ te vullen. Want van elk bloesembezoek kan zij tenslotte niet meer meenemen dan wat er op dat moment op de tafel gedekt staat. De recordjagers onder de verzamelaarsters kunnen in optimale omstandigheden op een dag 3000 bloesems bezoeken. In het bijennest wordt uit de erg dunne nectarvloeistof ingedikte honing bereid. Een volk kan in de loop van één bijenjaar tot 300 kilogram honing voortbrengen. Een groot deel daarvan wordt als brandstof verbruikt: in de zomer om het broednest op temperatuur te houden, in de winter om de tot een dichte tros samengetrokken bijengemeenschap te verwarmen en alzo te beschermen tegen lage temperaturen.

6. DE BAARMOEDER VAN HET SUPERORGANISME

Honingbijen maken in de loop van hun bestaan een complete omwenteling door. Zij beginnen als larve en herscheppen zich tijdens een popstadium van een goeie anderhalve week, tot een volwassen bij. De aanzet van het broedgebied wordt door de honingbijen altijd in het midden van de raat begonnen. Naarmate de tijd verloopt, deint die sector zich naar alle zijden uit, in functie van de legactiviteit van de koningin. Om het nieuwe leven alle kansen te geven om zich te ontwikkelen, worden de cellen tijdens het laatste larvestadium met een deksel afgesloten. De verzegelde broedvlakken op de raten zijn niet ononderbroken over grote oppervlakken, volkomen afgesloten. Zelfs in de meest compleet verzegelde broedvlakken van gezonde bijenvolken, treft men hier en daar lege broedcellen aan. In deze lege cellen stoppen zich warmteproducerende bijen. Zij drijven de temperatuur in hun vliegspieren op tot meer dan 40°C. De vrijkomende warmte straalt af op de poppen in de cellen rondom die kachelbij. Het aanpalende broed geniet daardoor van een temperatuur van 33 tot 36°C.

7. HET RAATWERK, HET GROOTSTE ORGAAN

In het nest van de honingbij vormt het raatwerk een belangrijke component voor de instandhouding van de kolonie. Zijn betekenis voor het goed functioneren van de kolonie reikt daarbij veel verder en dieper dan wat men zich gewoonlijk voorstelt bij een nest van om het even welk dier. In het algemeen wordt een nest opgetrokken met de materialen uit de omgeving en de bewoners vinden daarin beschutting. En dat is het dan. De ratenbouw van de bijen daarentegen, is in de letterlijke betekenis van het woord, een deel van de bijen zelf. Zelfs de benadering om het raatwerk af te doen als ‘bevroren gedrag’ van de bijen, gaat niet op. ‘Bevroren gedrag’ zijn bijv. de pootafdrukken van de meeuwen in het weke strandzand van de zee; maar deze voetsporen hebben in geen enkel opzicht een impact op het leven van de meeuwen zelf, tenzij misschien dat ze eventuele belagers op het spoor kunnen brengen. De bijenraten echter bepalen rechtsreeks het leven van de bijen en de bijenkolonie. In combinatie met een opgespoorde boomholte en het uit bijenwas opgetrokken raatwerk, is het nest niet alleen ruimte voor verblijf en beschutting, maar ook: opvang- en levenslange bewaarplaats voor de nakomelingen, opslagplaats voor voedsel en energiereservoir; kortom het is een integraal bestanddeel van het superorganisme. Het raatwerk is onderdeel van het skelet, de zintuigen, het zenuwstelsel, het geheugenpotentieel, het communicatie- en het immuunsysteem. De raten en de was waaruit ze vervaardigd zijn, worden niet alleen volledig door de bijen zelf geproduceerd, maar zij zijn onafscheidbaar met het leven en het functioneren van het superorganisme bijenvolk verbonden.

Wordt voortgezet

Foto’s: Shutterstock

* Toelichting

1. Honingbijen, Jürgen Tautz, ISBN 978 90 5011 3076, KNNV Uitgeverij Zeist, Hardback ca. 30 €

2. Soorten van het genus Apis:
2.1 In Europa en Afrika:
– Apis mellifera
2.2 In Azië:
– Apis cerana
– Apis koschnikova
– Apis nuluensis
– Apis negrocincta
– Apis dorsata
– Apis laborioso
– Apis florea
– Apis andreniformis
3. Binnen de soort Apis mellifera onderscheidt men ca. 25 geografische rassen, waarvan de meest bekende:
– Apis mellifera mellifera (zwarte bij of donkere bij)
– Apis mellifera ligustica (gele of Italiaanse bij)
– Apis mellifera carnica (carnicabij of carnioolse bij)
– Apis mellifera caucasica (kaukasische bij)
– e.a.