Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 92
Jaar: 2006
Maand: November
Auteurs: Aloïs Schotanus

DE ANTROPOMORFISCHE VALSTRIK

Eén van de grootste obstakels in het streven om het bijengedrag te begrijpen, is onze antropomorfische opstelling waarmee we de activiteiten van de bijen observeren en interpreteren. Laat u niet overdonderen door die vreselijke term, beste imker.
Antropomorfisch betekent gewoon dat we dieren en hun gedragingen naar menselijke maatstaven beoordelen. We hebben de neiging om aan de bijen menselijke eigenschappen toe te schrijven. Zo suggereren we wel eens dat ze de gave bezitten om te denken en te overwegen, dat ze een overzicht hebben op het geheel van gebeurtenissen in het bijennest, dat ze vooruit kun­nen plannen en al die dingen doen die wij zouden doen, indien we in hun situatie zouden verkeren

Zo hoort u wel eens vertellen dat de bijen zo ijverig voedsel verzamelen in het voorjaar en de zomermaanden, om voldoende voorraden aan te leggen om te kunnen overleven tijdens de lange koude wintermaanden.
Maar zegt u nu zelf: acht u een bij in staat om te weten of te begrijpen wat ‘winter eigenlijk is? Dat er koud en guur weer zal komen, maanden nadat zij zelf zal gestorven zijn? En dat een tekort aan honing in die periode zou kunnen leiden tot de ondergang van haar volk?
Neen, het zijn wij, de mensen, die inzicht hebben in de complexe samenhang van seizoenen, lage temperaturen, voedselvoorziening en de implicaties daarvan voor leven en dood.

1_bio_de antro

Afhankelijk van onze voorkennis en onze gevoelsmatige oriëntatie, zullen wij in mindere of meerdere mate antropomorfisch tegen het gedrag van onze bijen aankijken. Hun activiteiten kunnen bij ons gevoelens opwekken van voldoening, geamuseerdheid, enthousiasme, walging, angst, bewondering of welke andere emotie dan ook. Maar stricto facto genomen is deze antropomorfische houding niet de juiste om het bij­engedrag te interpreteren.
Jammer, maar het is zo. Antropomorfische interpretaties helpen ons geen zier verder om het bijengedrag te begrijpen. En evenmin de omgekeerde situatie waarbij we zouden proberen om het menselijke gedrag weerspie­geld te zien in de bijensamen­leving. Iets wat nochtans door­heen de loop der tijden onophou­delijk is gebeurd!

Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen die twee zeer van elkaar verschillende schepselen. Het ligt nochtans voor de hand dat wij, mensen, ertoe neigen bepaalde menselijke karak­teristieken toe te schijven aan alles wat we waarnemen, in het bijzonder dan wanneer het om dieren gaat. Dus zeggen wij van de bijen dat zij kwaad zijn wanneer zij steken, verstandig omwille van de wijze waarop ze hun raat con­strueren of ijverig en noest omdat zij zo hard werken gedurende zo vele uren. Maar deze termen zijn in feite niet geëigend om het insectengedrag te beschrijven.

Antropomorfische interpretatie van gedrag ligt nog meer voor de hand wanneer de geobserveerde dieren een hoge graad van sociale organisatie bereikt hebben met functies die parallel schijnen te lopen met die in de menselijke samenleving, zoals dat het geval is bij onze honingbijen.
De moeilijkheid om bijengedrag juist te interpreteren, komt o.a. voort uit onze eerder opper­vlakkige kennis van hoe bijen precies hun buitenwereld waarnemen met hun zintuigen voor het zicht, voor de smaak, de geur, het gehoor en het gevoel.
Hoe wordt de informatie die zij via hun zintuiglijke uitrusting vergaren, verwerkt in het zenuw­stelsel? Kunnen bijenhersenen de ervaren prikkels van buiten verwerken en omzetten in doelge­richte besluiten? Of reageren zij mechanisch, automatisch en hulpeloos in de zin van: ‘zo, en ik kan niet anders’? Zoals bijv. een mot naar de zekere dood wordt getrokken door de krachtige lichtprikkel van een open vlam en waarop zij op geen enkele andere wijze kan reageren?

Omdat wij niet beschikken over deze exacte kennis, is ons inzicht gereduceerd tot speculatie in deze aangelegenheden en zodoende zijn we geneigd om onze eigen waarden, motieven en maatstaven te projecteren op de bijen en hun gedrag, gewoonlijk ten koste van een objectieve interpretatie.
Maar in het licht van de beschik­bare kennis heden ten dage, hebben we in feite geen excuus voor speculatie. Wij weten nu dat bijen, zoals andere insecten, reageren als minuscule biorobotjes op signalen, prikkels ofte stimuli uit hun onmiddellijke omgeving (externe en interne) omdat hun zenuwstelsel genetisch zo gepro­grammeerd is om op die wijze te reageren.

Hoogstwaarschijnlijk reageren bijen dus automatisch, gedachte­loos en zonder zich bewust te zijn van de mechanismen die hen sturen en van de gevolgen van hun gedragingen.
Deze mechanismen en automatis­men zijn aangescherpt geworden op de wetsteen van een miljoe­nenjarenlange evolutie, waarbij deficiënte systemen, houdingen of gedragingen eenvoudig geen kans kregen om te overleven en zich te vermeerderen.
Lange tijd werd de idee verkondigd dat er in het bijenvolk zoiets als een vooropgezet plan zou bestaan waarbij bepaalde taken werden toegewezen aan verschillende categorieën van werkbijen. In handboeken verwijst men naar de opeenvolgende bijenactiviteiten als ‘arbeidsverdeling’ wat dus zou impliceren dat bijen onder elkaar bewust ‘verantwoordelijkheden’, ‘taken’ en ‘opgaven’ zouden verdelen en ook daadwerkelijk volgens plan zouden uitvoeren.

Dat zijn dus zeer duidelijke antropomorfische termen. Indien letterlijk genomen, zou dat ook betekenen dat we zouden aan­vaarden dat er in het bijenvolk een soort van hiërarchische structuur zou bestaan waarbij is vastgelegd ‘wie, wat, wanneer en hoe’ zal uitvoeren. Het meest voor de hand liggend en ook het vaakst verkon­digd is de overtuiging dat de bijenkoningin op de een of andere manier de activiteiten van ‘haar’  werksters organiseert, dirigeert,2_bio_de antrosuperviseert. Deze opvatting is al terug te vinden bij de auteurs uit de oudste tijden. Zij schreven deze eigenschappen toe aan de grootste bij in het volk en die ze daarom ook ‘Koningsbij’ noemden. Het was dan ook een sensationele ontdekking toen Swammerdam (1673) bij een dissectie de eierleiders blootlegde van de z.g. ‘koningsbij’ en daarmee aantoonde dat de ‘leider’ in de kolonie van het vrouwelijke geslacht was.

Maar ‘koning’ of ‘koningin’: de beide benamingen zijn in feite even misleidend; allebei veronder­stellen ze een autoriteit, een zeggingsmacht over onderdanen of ondergeschikten. Alhoewel de activiteiten van de werksters op vele wijzen beïnvloed worden door de koningin, weten we nu dat het eerder haar feromonen zijn dan haar fysieke aanwezigheid die het gedrag en de fysiologie van de werksters beïnvloeden. De konin­gin is helemaal niet doende om actief en gewetensvol de activitei­ten van haar werksters te leiden of te organiseren. In feite kunnen alle activiteiten in het bijenvolk voortgang vinden ten minste voor een aantal dagen ook als er geen koningin aanwezig is.

Omdat de bij een insect is, kan de grote hoeveelheid bekende informatie omtrent het gedrag van andere insecten ons helpen om de wortels, de aard en de juiste betekenis van het gedrag van onze bijen te doorgronden. Over het algemeen wordt gedrag veroorzaakt door een veelheid van factoren, zowel door prikkels van in de bij zelf, als door prikkels vanuit de buitenwereld. Laten wij het daarover hebben bij een volgende gelegenheid.