Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 103
Jaar: 2017
Maand: juni
Auteur : Norbert Nijs

EEN VOLK MET LEGGENDE WERKSTERS SANEREN

Leggende werksters vormen om meerdere redenen een bijzonder vervelend probleem. Zij kunnen enkel onbevruchte eitjes leggen en dus enkel darren voortbrengen, zodat het volk op termijn tot uitsterven gedoemd is. Een legster kan daarenboven niet onderscheiden worden van een gewone werkster en dus niet zomaar verwijderd worden. Op de koop toe aanvaarden volken met legsters zeer moeilijk een nieuwe moer. Hoe langer de toestand aanhoudt, hoe moeilijker het wordt om er nog aan te verhelpen. Wanneer je met legsters wordt geconfronteerd, is het daarom erg belangrijk dat je onmiddellijk de juiste maatregelen treft.

2017 25 1

Er zijn drie manieren waarop bijen hun moer herkennen en/of weten dat ze aanwezig is, namelijk via het geurspoor dat haar tarsaalklieren (ook voetzoolklieren of Arnhartse klieren genoemd) achterlaten op de raat en via de feromonen van haar bovenkaakklier en van haar tergietklieren, feromonen die continu in het volk worden verspreid door haar hofstaat, dit is de steeds wisselende kring van werksters die haar omringen en verzorgen. Zij likken de feromonen op en geven ze door aan de andere bijen tijdens hun veelvuldige onderlinge voedselcontacten, een interactie die bekend staat als trophallaxis.
Met haar bovenkaakklier produceert een moer de koninginnenstof. Dit is het feromoon waarvan aangenomen wordt dat het de werking van de ovaria (eierstokken) van de werksters blokkeert. Het feromoon verspreidt zich ook langs de lucht, maar slechts met een beperkte reikwijdte. Wanneer een moer opgesloten zit in een kooi die niet toegankelijk is voor de werksters, bereikt ze langs die weg enkel de bijen die zich in haar nabijheid bevinden.
Met haar tergietklieren scheidt ze een seksuele lokstof af die er eveneens toe bijdraagt dat de bijen weten dat ze aanwezig is. Deze seksklieren liggen ter hoogte van haar achterlijfsegmenten twee tot vier. De tergieten zijn de bovenste dekplaten van deze segmenten. De naamgeving is afgeleid van het Latijnse woord ‘tergum‘ (rug). De dekplaten langs de buikzijde worden sternieten genoemd. De tergietklieren heten in het Engels ‘tergal glands’ en in het Duits ‘Tergittaschendrüsen’. Hun feromonen worden, net als bij de bovenkaakklier, zowel via de lucht als via de werksters verspreid.

Legster kent zelfde hormonale ontwikkeling als een moer
Wanneer een werkster zich tot een legster ontwikkelt, maakt ze zowat dezelfde hormonale evolutie door als een moer. Haar bovenkaakklier die normaal substanties aanmaakt die terecht komen in de koninginnenbrij of die gebruikt worden bij het verwerken van was en propolis, gaat nu koninginnenstof produceren. Tevens ontwikkelt ze tergietklieren. Zij zal daardoor dezelfde feromonen gaan aanmaken en verspreiden als een moer, met het gevolg dat een volk met legsters zich zoals een moergoed volk gaat gedragen: een vreemde moer wordt als een indringster behandeld en er worden geen redcellen opgetrokken wanneer er larfjes ingebracht worden. Maar waar een vreemde moer in een moergoed volk zowel door de werksters als de aanwezige moer zal aangevallen worden, zal ze in een volk met leggende werksters niet extra belaagd worden door de legsters. Ik baseer mij hierbij op de vaststelling dat legsters elkaar niet aanvallen ofschoon er altijd meerdere aanwezig zijn, en op het feit dat wanneer je een volk met legsters in de nazomer samenvoegt met een moergoed volk, het blijkbaar niet de eerste keer zou zijn dat het nog tot in het volgende voorjaar eitjes op de bodemplank zou regenen. Hun gedrag wijst er in elk geval niet op dat ze het instinct bezitten om hun rivalen uit te schakelen zoals echte moeren dat doen. Moer en legster kunnen dus naast elkaar in de broedkamer vertoeven.
Larfjes inbrengen is niet de oplossing
Een volk met eierleggende werksters kun je niet terug op de rails zetten door een raam met larfjes aan te bieden. Dat is verloren tijd en moeite. Zulk volk voelt zich niet moerloos en zal dus geen redcellen optrekken om een moer te kweken. Er is weliswaar een kleine kans dat de bijen dit broed zouden gebruiken om een stille moerwissel door te voeren, maar alleen een grote optimist stelt zijn hoop daarop. Dat wil echter niet zeggen dat het inbrengen van broed totaal nutteloos is, integendeel. Wie een darrenbroedig volk nog wil redden, moet dat zeker doen. Maar het volstaat op zich niet. Je zult nog een bijkomende stap moeten zetten door hetzij het volk te verenigen met een moergoed volk, hetzij een al bevruchte moer in te brengen, hoewel dit laatste gemakkelijker gezegd is dan gedaan.

Een volk met legsters neemt zeer moeilijk een nieuwe moer aan
Omdat het risico reëel is dat ze afgewezen wordt, is het inbrengen van een moer in een bultbroedig volk altijd een risicovolle ingreep en daarom enkel te overwegen wanneer je er één op overschot hebt. Voor het inbrengen van een dure kwaliteitsmoer zijn de omstandigheden hier veel te onzeker. Je moet de moer altijd erg omzichtig in het volk brengen om te vermijden dat ze ingebald wordt. Zeker niet proberen om haar met behulp van het klassiek klein voerkooitje in te brengen. Dat heeft geen schijn van kans.
Sommige imkers hebben echter zo hun eigen trucje of methode om de moer toch te doen aanvaarden. Bijvoorbeeld door ze vooraf in honing of suikerwater te dompelen. Naar verluidt zou dit een erg efficiënte methode zijn. Een eeuw geleden wist men dit al, cfr. navolgende passage uit het boek De practische bieman van J.B. Sterkens uit 1925, derde uitgave, pagina 147: ‘Sommige bieëntelers beweren dat eene moederbie steeds aanvaard wordt als men haar, alvorens ze los te laten, in honing of suikerwater dompelt’.
Collega imker Andre Vandervoort, die het probleem van de eierleggende werksters besprak in het maandblad van september 2010 pagina 14, sluit zich hierbij graag aan. Hij biedt de moer aan in een lepel vloeibare honing. De werksters likken de honing op en likken de moer gelijktijdig schoon. Zodoende is ze door het volk aanvaard. Ik vermeld deze werkwijze voor de aardigheid, want zelf heb ik ze nog niet toegepast.
Hou er wel rekening mede dat wanneer de darrenbroedigheid al een tijdje aansleept, alle in het volk aanwezige werksters hun voederstadium al lang voorbij zullen zijn, terwijl ze nog dagelijks de zorglast torsen voor de talrijk aanwezige darrenlarfjes. Ik zou daarom samen met de moer altijd een raam met broed in alle stadia inbrengen. Het raam komt in het midden van de broedkamer. Door gelijktijdig een raam met larfjes in te brengen, geef je het volk, toekomstgericht, een veel betere uitgangspositie, want anders duurt het nog een kleine maand vooraleer er nieuwe voedsters zullen verschijnen. Er is weinig reden om te vrezen dat het ingebrachte broed een negatieve impact zou hebben op het aanvaarden van de moer. Omdat het geen eigen larfjes zijn, zal het risico dat de bijen haar afwijzen en liever redcellen optrekken veel minder aanwezig zijn dan wanneer ze over eigen larfjes zouden beschikken. Wel daarna voldoende lang wachten om te gaan controleren. Dit is erg belangrijk.

2017 25 2
Bij gelegenheid van het inbrengen van de moer verwijder je best zoveel mogelijk darrenbroed. Dit bevat, wat je wel weet, naar verhouding het meest mijten en die ben je dan kwijt. Ook het open darrenbroed wordt best verwijderd, natuurlijk voor zover dat mogelijk is. De voedsters kunnen dan hun aandacht en energie volledig toespitsen op het verzorgen van de ingebrachte larfjes.
In vroegere tijden werd aangeraden om de legsters te verwijderen door de bijen op enige afstand van de bijenstand van de ramen te stoten. De achterliggende gedachte was dat een legster, wegens de vergrote eierstokken, er niet meer zou in slagen om terug te vliegen naar haar kast, maar dat bleek ijdele hoop te zijn. Op die wijze raak je ze niet kwijt.

Verenigen met een moergoed volk
Het probleemvolk verenigen met een moergoed volk is mijn inziens nog altijd de betere oplossing, althans wanneer het volk gezond oogt en nog enige omvang heeft. Dit gebeurt via de krantenmethode. Het probleemvolk verhuist naar de standplaats van het moergoede volk en het moergoede volk wordt er bovenop gezet.
In plaats van een (al bevruchte) moer rechtstreeks in het probleemvolk te brengen, zou je er ook een broedaflegger mee kunnen maken met bijen uit een moergoed volk. De aflegger plaats je naast het probleemvolk. Ongeveer twee weken later zet je hem er bovenop, gescheiden door een doorprikt krantenvel.

Opdoeken of afzwavelen is de laatste oplossing
De kast verplaatsen en de bijen op enige afstand van de bijenstand van de ramen stoten, is uiteraard ook een optie. Ze zullen zich dan in de andere volken inbedelen. Geef alle erbij betrokken volken wel vooraf enige wolkjes rook zodat het geurverschil wat gecamoufleerd wordt. Herhaal dit een paar keer bij het probleemvolk en geef die bijen voldoende tijd om voedsel op te nemen zodat ze zich gemakkelijker kunnen inbedelen. Ga hier liefst in twee stappen te werk. Begin met de kast te verplaatsen zodat de haalbijen automatisch afvliegen en stoot de resterende bijen slechts ’s anderendaags van de ramen. Gevaar dat legsters schade zullen aanrichten in het gastvolk, is er niet. Bijen die zich inbedelen gaan nooit de moer aanvallen. Het is ten andere erg twijfelachtig of legsters wel binnen geraken. Moergoede bijen laten nooit een vreemde moer binnendringen in hun kast, een lot dat een legster allicht ook zal beschoren zijn, aangezien zij zich door haar feromoonwerking zal verraden.
Je kunt vanzelfsprekend het probleemvolk ook afzwavelen. Dit doe je echter maar wanneer het volledig verzwakt is en geen gezonde indruk meer geeft.

Bemerking: hoe wordt het aantal legsters beperkt?
Alle werksters bezitten een beperkt aantal eileiders en zijn dus tot eileg in staat. Werksters die eitjes leggen vind je trouwens niet enkel in een hopeloos moerloos volk. Ze kunnen ook in een moergoed volk aanwezig zijn. Ik heb ooit zelf vastgesteld dat in een moerdopje twee versgelegde eitjes lagen toen het uit een starter kwam, terwijl het larfje eruit verdwenen was. Nochtans kwamen de starterbijen uit een moergoed volk.
Dat een werkster al eens een eitje legt, is op zich geen probleem. De ellende begint pas wanneer een groep werksters zich als koninginnen gaan gedragen en volop eitjes gaan leggen, een toestand die enkel voorkomt bij hopeloze moerloosheid, dus bij een volk zonder moer en zonder mogelijkheid om redcellen op te trekken. In die omstandigheden zullen na verloop van tijd altijd een aantal dergelijke legsters verschijnen. Omdat dit niet gebeurt in een moergoed volk, wordt algemeen aangenomen dat de koninginnenstof de werking van de eileiders van de werksters onderdrukt. De eerste gegadigden die bij hopeloze moerloosheid in aanmerking komen om legster te worden, zijn de bijen die voortkomen uit de eitjes van ongeveer de laatste twee weken voorafgaand aan de dag waarop de moer uit het volk verdween. Dat kan in bepaalde gevallen gemakkelijk op twee derden van een broednest slaan. In aantal kan het om honderden tot zelfs duizenden bijen gaan. Zij dienen geen larfjes meer te voeden omdat er geen open broed meer aanwezig zal zijn op het ogenblik dat ze in hun voederfase komen. Zij bevinden zich aldus in een toestand die sterk vergelijkbaar is met deze van de winterbijen waardoor ze langer leven en gemakkelijk meerdere maanden actief kunnen blijven als legster.
Merkwaardig is echter dat van de talrijke daarvoor in aanmerking komende werksters er steeds maar een beperkt aantal aan de leg gaan, waar je eigenlijk zou verwachten dat er met het wegvallen van de koninginnenstof een veel groter aantal de status van legster zouden krijgen. Dat dit niet gebeurt, kan je bezwaarlijk toeschrijven aan de legsters zelf. Ik zie niet in hoe de eerste legsters al in de loop van hun transformatie bij machte zouden zijn om langs hormonale weg een identieke evolutie bij de overige in aanmerking komende werksters tegen te gaan. Wellicht is het wel zo dat bij een werkster de productie van voedersap niet samengaat met de eierleg, waardoor de door de eerste legsters geproduceerde eitjes een remmend effect kan hebben op de activering van de eileiders van de werksters die de larfjes zullen gaan voeden, maar ook dat geeft geen afdoende verklaring waarom in een hopeloos moerloos volk slechts een beperkt aantal werksters zich tot legster omvormen. Ik deel daarom de visie dat de werksters zelf, bij verlies van hun moer en ontbreken van eitjes of jonge larfjes om redcellen op te trekken, instinctief een aantal onder hen gaan voeden met koninginnenbrij ten einde hen tot eileg te stimuleren. Volledig abnormaal zou dat trouwens niet zijn aangezien ze bij het optrekken van redcellen toch ook maar een aantal ééndagslarfjes laten uitgroeien tot moeren, met welk doel ze aan die larfjes koninginnenbrij zullen blijven geven, waar ze hen anders geleidelijk aan op een dieet van nectar en stuifmeel zouden gezet hebben.

2017 25 3
Dat de werksters zelf uitmaken wie van hen tot een legster zal uitgroeien, is hoe dan ook de enige voor de hand liggende manier om het enorme verschil in aantal te verklaren tussen de werksters die zich als gevolg van hun hopeloze moerloosheid tot legster ontwikkelen en deze die dit niet doen, hoewel ze zich in exact dezelfde toestand bevinden. De disproportie op dit vlak toont niet alleen aan dat de stap van werkster naar legster geen automatisme is, maar ze stelt tevens de impact van de koninginnenstof op de werking van de eileiders van de werksters in vraag. Wat dat betreft, zou ik trouwens eerder denken dat een werkster bij hopeloze moerloosheid niet aan de leg gaat omdat de blokkade van haar eileiders verdwijnt door het wegvallen van de koninginnenstof, maar omdat haar eileg door andere werksters via het toedienen van koninginnenbrij geactiveerd en gestimuleerd wordt.
Foto’s Shutterstock