Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 91
Jaar: 2005
Maand: oktober
Auteurs: Erik Österland

PRINCIPES VAN DE BUCKFASTTEELT

Deel1: Belang van de darrenvolken

Controle over de darren

Gesteund door zijn ervaring keek Broeder Adam naar de verschillende bijenrassen op een manier zoals anderen de lokale lijnen van hetzelfde ras beschouwden. Ik bedoel hiermee de mogelijkheid om al deze rassen te gebruiken in een teeltprogramma. Voor hem was elke stam of ras een mogelijke genetische bron.

Dat betekent dat er niets mysterieus is aan de buckfast of aan de teelt ervan. Alleen beschikte hij door deze aanpak, desgewenst, over meer erfelijk materiaal.

Een sleutelbegrip in de buckfastteelt is de controle over het darrenbestand. Meestal selecteert de imker enkel de moederkolonie voor zijn nieuwe koninginnen terwijl hij de bevruchting aan het toeval overlaat. Of hij verzamelt zijn beste kolonies op dezelfde stand waardoor de bevruchtingen in het gebied er rond beter verlopen. In het algemeen is dat geen slechte aanpak, maar om sneller vooruit te komen is er meer controle nodig over de darren die de koninginnen bevruchten. Maar nogmaals, de imker die eerder naar consolidatie streeft, of naar een tragere vooruitgang, kan succes boeken met het concentreren van zijn beste kolonies op een stand, wat ook hun genetische verwantschap is.

Ik spreek hier uit eigen ervaring. De imker echter die verschillende rassen kruist, zal in de eerstvolgende generaties een zodanig brede variatie van genetische eigenschappen in zijn bijen zien ontstaan dat een vernauwing ervan via de darren nodig is om vooruit te gaan in een redelijk korte tijd.

Broeder Adam richtte voor dit doel een apart bevruchtingstation in, midden de heide van Dartmoor. Er was daar weinig begroeiing, er waren geen bijenstanden in de omgeving en het gebied was guur en verlaten. Tot op zeker hoogte paste hij ook kunstmatige inseminatie toe, maar Dartmoor bleef steeds de hoeksteen van zijn teelt. Het uitgangpunt voor de darrenteelt op het bevruchtingstation was steeds één enkele kolonie. Gelet op de erfelijkheidproblematiek bij darren kan de imker niet een, maar veel bevruchtingstations voorzien van darren met hetzelfde erfelijkheidpotentieel, afgeleid van die ene kolonie.

Als een imker over een kolonie met de gewenste eigenschappen beschikt, hopelijk heeft hij er meer en liefst nog van verschillende afkomst, kan hij er koninginnen uit telen. Een dergelijke kolonie noemen we een ‘moedervolk’.

Hij heeft echter darren nodig om de jonge koninginnen te bevruchten. Wellicht is één van zijn andere kolonies hiervoor geschikt omdat ze bv. een eigenschap heeft die bij het moedervolk ontbreekt. Of een eigenschap van dat volk kan versterken. Of beide.

Hoe brengt de imker deze twee kolonies samen? Als hij darren neemt van de tweede kolonie, die we de ‘vaderkolonie’ kunnen noemen, verkrijgt hij niet haar volledige erfelijkheidpotentieel. Die darren bezitten enkel de eigenschappen van de koningin, omdat ze hun genen alleen via haar verwerven. In zeker zin is dat niet verkeerd, want de koningin is het belangrijkste individu in de kolonie en beïnvloedt die in hoge mate via haar feromonen, wellicht meer zelfs dan we denken. Maar de helft van de genetische eigenschappen van de werksters van dat volk komen uit het zaad dat ze in haar spermatheek bewaart en kreeg van de darren die haar bevruchtten. En precies die eigenschappen kunnen van vitaal belang zijn in de prestaties van de ‘vaderkolonie’.

Zoals bekend dragen de werksters alle eigenschappen van de vaderkolonie in zich, maar zij kunnen de jonge koninginnen niet bevruchten. Jonge koninginnen echter die we telen uit de vaderkolonie zijn zusters va n die werksters en beschikken over dezelfde erfelijke eigenschappen. Als deze koninginnen bevrucht worden en aan de leg gaan in een eigen kolonie, brengen ze ook darren voort. Die darren nu bezitten de eigenschappen van hun moeder en dus alle eigenschappen van de vaderkolonie die we op het oog hadden.

Een vaderkolonie geeft dus al haar erfelijke eigenschappen door via de darren van haar dochterkoninginnen. De imker kan meerdere dochterkoninginnen telen en dus beschikken over heel veel darren met de gewenste erfelijke eigenschappen, zelfs al beschikte hij aanvankelijk over slechts één vaderkolonie. Natuurlijk kan en moet hij een selectie maken tussen de dochters onderling, al is de belangrijkste selectie toch deze van de vaderkolonie.

In werkelijkheid beslist de imker liefst niet meteen welke kolonie volgend jaar ‘vader’ zal zijn. Misschien heeft hij wel meerdere kolonies waar hij ‘vaders’ kan van maken. Hij kan daar dan de beste zustergroep uit kiezen voor zijn bevruchtingstation. De tussentijdse prestaties en aangepastheid aan de winterse omstandigheden van de zustergroepen kunnen een ultieme selectiefactor zijn. Hoe dan ook, dat is de manier waarop Broeder Adam werkte.

Inteelt: gevaar!

Een imker past inteelt toe als hij een stam snel wil ontwikkelen en stabiliseren. Als hij op het punt aanbelandt dat hij niet het risico wil lopen te verliezen wat hij al bereikte, mag hij daar niet verder mee gaan. Het gevaar voor te intensieve inteelt is immers niet denkbeeldig, zelfs als dat niet zou blijken uit de stamboom.

 

Als de imker echter permanent nieuwe stammen en rassen uitprobeert en het resultaat ervan inbrengt in zijn hoofdstam, zal het niet zo ver komen, zeker niet als hij oppast en intensieve inteelt vermijdt bij het uitkiezen van een vaderkolonie voor de moederkolonies. Dat is de weg die Broeder Adam koos. Hij keek altijd uit naar nieuwe stammen en rassen en naar de mogelijkheden die ze inhielden om de buckfastbij verder te ontwikkelen.

Als we in een teelt van het buckfasttype geen nieuwe rassen in het teeltplan meer betrekken, wordt het heel belangrijk om intensieve inteelt te vermijden.

Intensieve inteelt is met voorsprong onze grootste vijand, die vernietigd wat we hebben bereikt. Inteelt doet veel genetische eigenschappen teniet en belet verdere vooruitgang. In uitzonderlijke gevallen, als twee heel verscheiden stammen of rassen worden gekruist, kan het nochtans een middel zijn om meer voorspelbare resultaten te behalen in de volgende generaties.

Niet dromen

Het is belangrijk om te beseffen dat we niet aan betere bijen komen via theoretische beschouwingen alleen. Het is het werk op het terrein dat telt: experimenteren en observeren!

Volg uw bijen zorgvuldig op. Misschien maken ze u duidelijk dat u goed bezig bent. Wellicht geven ze u goede kolonies, terwijl u niet eens begrijpt waarom die dat extra hebben. Wees bescheiden genoeg om te aanvaarden dat u niet alles weet en draag zorg voor deze kolonies in uw teeltprogramma.

Werk in functie van uw theorieën, maar volg ook uw intuïtie. En laat de bijen u achteraf vertellen hoe u het deed. Kijk niet enkel naar een individuele kolonie als u vader- en moederkolonies selecteert. Kijk ook naar de zustervolken als groep, hoe ze presteren in vergelijking met andere zustergroepen. Zonder uw vermogen om verschillen tussen de kolonies te onderscheiden, zult u niet veel hebben aan om het even welk teeltsysteem. Het is van vitaal belang dat u de verschillen opmerkt in prestatie en gedrag.

Vergis u niet bij het interpreteren van verschillen die het resultaat kunnen beïnvloeden, zoals de sterkte van de kolonie waarin u een koningin invoert, het tijdstip van invoeren, het kasttype, de toegepaste bedrijfmethode, het verschil in drachtwaarde rond verschillende standen.

(Vertaling J. De Ridder, G. De Roeck)

Erik Österland is een bekend Zweedse buckfastimker. Hij schreef deze tekst als basis voor zijn uiteenzetting tijdens het Apimondiacongres in Vancouver, Canada, in 1999.

In deel 2 dat verschijnt in ons novembernummer leest u o.a. welke bijenrassen in de buckfastbij werden ingevoegd en hoe Broeder Adam dacht over de eventuele inbreng van Afrikaanse rassen.