Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 99
Jaar: 2013
Maand: Juli-Augustus
Auteurs: A. Schotanus

ROVERIJ

Bekend verschijnsel

34 1

Bij mooi weer en een slaande dracht, zien we de bijenkolonies op een en dezelfde stand vredig naast elkaar aan het werk. Maar als die tijden van overvloed voorbij zijn, kan die vredevolle situatie drastisch veranderen. Normalerwijze zorgen de wachtbijen aan de nestingang er voor dat alleen de eigen haalbijen vlot kunnen binnenlopen, terwijl bijen van andere kolonies kordaat geweerd worden.

Het gebeurt echter dat een bijenvolk niet langer in staat is om zijn eigen nest afdoende te bewaken. Bijen van andere kolonies profiteren dan van een dergelijke situatie om de onbeschermde honingvoorraden in te pikken. Dat verschijnsel staat bekend als roverij. Alhoewel roverij voordelig kan uitvallen voor de rovende kolonies omwille van de honingwinst, toch blijft het een ernstig probleem in een ordentelijk beheer van de bijenstand. In een roofscenario zal de agressieve, sterke kolonie, de zwakkere buren overrompelen en hun bestaanszekerheid onderuithalen.

Meestal zijn die zwakkere buren pas geïnstalleerde afleggers of opzetters, bevruchtingsvolkjes of kolonies die verzwakt zijn ten gevolge van ziekten of parasitering door de varroamijt. Bovendien kan roverij de bacteriële infecties als Amerikaans en Europees vuilbroed verspreiden van de ene kolonie naar de andere, dichtbij of verderaf; rovende bijen geven de varroamijten een lift van het ene volk naar het andere.

Kwalijk neveneffect

34 3

Voor imkers in stedelijke agglomeraties of in sterk verstedelijkte regio’s – in Vlaanderen zijn er haast geen andere meer – heeft roverij bovendien een kwalijk maatschappelijk aspect. Rovende bijen hebben de neiging om hun strooptochten uit te breiden over de naburige terreinen, op zoek naar gemakkelijk gewin. Daarbij houden zij geen rekening met perceelgrenzen, hagen, hekken, of andere afsluitingen.

En zo zij al daar niet meteen een zwak volk aantreffen dat kan geplunderd worden, dan blijven zij niet onberoerd voor andere aanlokkelijke zoetigheden als ijsjes, rijp fruit, frisdrank én een geurend biertje. Die ongewone drukte van talrijke insecten met een angel wordt niet geapprecieerd, vooral niet door de kinderen aan het zwembadje en nog minder door hun zonnebadende jonge moeders op het pasgeschoren gazon.

Dat leidt tot frustraties t.a.v. de buren, tot onaangename confrontaties en soms tot een gedwongen herlocatie vande bijenstand. Als onderdeel van goed bijenbeheer zouden imkers inzicht moeten hebben in het proces dat aan de basis ligt van de roverij. Vereenvoudigd gezien, manifesteert zich de roverij in twee verschillende vormen die echter elkaar kunnen overlappen: enerzijds kennen we de massale roverij, waarbij een kolonie een andere gewoonweg overrompelt en anderzijds een meer subtiele vorm, namelijk de stille of sluikroverij

Klassieke gedragspatronen

Vooral wanneer er ondanks goede weersomstandigheden geen nectardracht voorhanden is, moet de imker uitkijken voor roverij. De klassieke gedragspatronen van de rovers bestaan uit snelle voor- en achterwaartse vluchten in front van de belaagde kast, daarbij pogend om voorbij de wachters naar binnente glippen. Wanneer de rover voor de eerste keer toegang probeert te verkrijgen, landt hij op de vliegplank, maar is hij uiterst omzichtig en maakt hijzich meteen uit de voeten wanneer een van de wachtbijen op hem afkomt.

De volgende stap bestaat erin dat meerdere ‘vrijbuiters‘ de confrontatie aangaan met de wachtbijen. Belagers en bewakers gaan dan in de clinch met elkaar, waarbij ze mekaar werkelijk aanklampen en al wriemelend en tollend over de vliegplank mekaar een fatale steek trachten toe te brengen. Deze duels kunnen nog voortgaan tot op de grond vlak voor de bedreigde kast. Voor de imker zijn deze robbertjes het duidelijk signaal dat bijen van de andere kast zich massaal toegang trachten te verschaffen tot de begeerde buit.

Massale roverij doet zich voor wanneer de volksverdediging van een kolonie niet meer functioneert omwille van de vermindering van het aantal wachtbijen. Op een bijenstand zijn de bedreigde kolonies deze die erg verzwakt zijn ingevolge een ziekte, zware parasitering of een falende koningin. Wanneer een volk helemaal het bijltje erbij heeft neergelegd, zijn de honingvoorraden onbeschermd. Dat hebben rovers afkomstig van de naburige kolonies al snel in de smiezen.

Een succesvol rover keert met zijn buit naar zijn eigen volk terug en rekruteert meteen zijn nestgenoten om deel te nemen aan de raid op die nieuw ontdekte rijkdom, vlak in de buurt. Rekruten die niet meteen het lucratieve doelwit exact hebben gelokaliseerd en nog doende zijn om de juiste aanvliegroute uit te proberen, dansen in golven op en neer, zweven van links naar rechts in front van de bijenstand. Wanneer nu alsmaar meer kapers de invalsweg hebben gevonden en triomfantelijk weer naar buiten stormen, verplaatst die opwinding zich eerst naar de nabijstaande kasten en later ook overde volle breedte van de bijenstand.

De andere, nog sterke kasten luiden de alarmklok: er verschijnen meer wachtbijen op de vliegplanken en ook daar ontstaan schermutselingen met de rovers die in hun enthousiasme een verkeerd adres willen binnenvliegen. Die veralgemeende opwinding uit zich ook in een grotere verdedigingsbereidheid van de volken.

En de imker?

Op zo’n moment wordt het voor de imker moeilijk om aan zijn volken te werken, want de bijen ervaren zijn tussenkomst als een supplementaire bedreiging. Nu een bijenkast openen, is a.h.w. een invitatiete meer voor de rovers; zij zullen die uitbreiding van de opportuniteiten niet negeren. Het is namelijk zo dat bij een massale roverij, de piraten elke opening – hoe klein ook − zullen benutten om binnen te dringen. De imker kan dan wel de beroofde kast uit de rij nemen om de hevigheid van de roverij te temperen, maar hardnekkige plunderaars zullen de wachtbijen van de andere kasten blijven uitdagen, soms meerdere dagen na elkaar.

Indien de rovers daar bij in hun opzet slagen, herneemt de roverij in volle hevigheid. Ook de imker kan onbewust een roverij uitlokken bij de controle van een volk. Om het broednest na tekijken, neemt hij de voorraadramen weg en hangt hij ze over in een daartoe opgestelde kamer, of neemt hij de hele honingkamer af. Wanneer hij die voorlopige terzijde gestelde ramen niet afdekt, duurt het maar even of daar duiken de eerste jagers al op, aangelokt door de vrijgekomen honinggeur. Vaak merkt de imker pas bij de eerste schermutselingen tussen de bewoners en de ongenode bezoekers, dat er wat aan de hand is.

Het is dus zaak om die uitgelichte ramen of afgenomen kastdelen meteen af tedekken. Bij het terugplaatsen zal hij erover waken dat de kastonderdelen correct – dit is volledig sluitend– op elkaar passen, zodat geen indringers zich een toegang kunnen verschaffen langs reten en kieren. Nog een kritiek moment doet zich voor wanneer we na de honingoogst de uitgeslingerde ramen in een opgezet hoogsel laten reinigen doorde volken. Daartoe besproeien we de raten lichtjes met koud water; het tempert het aroma en daarmee ook de verleiding voor de rondzwervende stropers.

34 2

Liefst bij valavond doen en in een hoogsel dat aan de onderkant met een stuk krant of folie gedeeltelijk afgeschermd wordt van de broedkamers, om een ware stormloop op de natte honingramen enigszins af te remmen Natuurlijk weten wij ook dat sommige imkers de uitgeslingerde ramen in stapels voor het front van de bijenhal zetten, samen met hun slinger, en het hele zootje laten uitlikken door de bijen. Dat geeft alleszins een mooi spektakel: duizenden dolle bijen die zich opdat letterlijk ‘gefundenes Fressen’ storten! Maar men mag dan niet verwonderd zijn dat de bijen menen voort te kunnen feesten op kosten van hun buurvolken, lang nadat de initiële klus geklaard is.

Maatregelen

Rovers verjagen door het vlieggat van de bedreigde kast(en) overdadig te beroken, geeft niet het verwachte effect. Integendeel: de wachtbijen van het geviseerde volk zullen zich van de ingang terugtrekken en hun toevlucht zoeken in de kast, het vlieggat daarbij onverdedigd achterlatend. Het front van de belaagde kast, de ingang en de aanvliegende rovers besproeien met een fijne waternevel uit de bloemenspuit, geeft een beter resultaat.

Wanneer de bijenhal uitgerust is met een aansluiting op het waternet, kunnen we met de tuinslang een fijne regen creëren voor het front van de bijenhal, omde bijen terug naar hun eigen woonst te jagen – net zoals we zouden doen om een afgaande zwerm te dwingen zich te settelen. Voorts zijn er nog de kleine routinemaatregelen, zoals bijv. de vlieggaten inengen om de verdedigers in een betere positie te plaatsen. We kunnen de bedreigde kast helemaal afsluiten, de bodemschuif opentrekken om de verluchting te garanderen en een voederbak met water op het spongat plaatsen, zodat die bijen daarvoor niet naar buiten hoeven.

Als het om kleine handzame eenheden gaat – opzetters, afleggers– kunnen we die volken naar een veiliger oord overbrengen. Ook voor de roverij geldt de regel: het is beter te voorkomen dan te genezen. In bijna alle gevallen van massale roverij, moeten we de oorzaak in de eerste plaats zoeken bij de imker. Het is dus zaak om geen aanleiding te geven tot dit ongewenst gedrag. Dat kunnen wedoor een uiterste hygiëne na te streven. Dus: geen rondslingerende ramen met honingresten in de hal; uitgesneden raten afgesloten opbergen, gemorst voedsel meteen opkuisen, het imkersalaam regelmatig reinigen.

Daarom is een emmer proper water met een dweil en/of spons in de bijenhal, een onmisbaar bedrijfsonderdeel. De kastdelen die niet in gebruik zijn, opeengestapeld opslaan, met onderaan een gaasbodem en bovenop een reisrooster, zodat op buit beluste zwervers niet de in de stemming gebracht worden om hun zoektochten nog verder uit te breiden.