Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 98
Jaar: 2012
Maand: April
Auteurs: Prof. Dirk de Graaf

 KOLONIES DIE VARROA OVERLEVEN

Binnen het Europees onderzoeksproject BeeDoc – waar mijn onderzoeksgroep deel van uitmaakt – is er een speciale Werkgroep 6: Bewaking van de ziekteverwekkers in geselecteerde bijenkolonies. Met geselecteerde bijenkolonies verwijst men naar bijenkolonies in Europa en daar buiten die nog nooit een varroamijt gezien hebben of kolonies die kunnen leven in aanwezigheid van de varroa zonder enige menselijk tussenkomst.

Het klinkt onwaarschijnlijk, maar op een eiland voor de Bretoense kust, met name l’île d’Ouessant, leven zwarte bijen nog steeds vrij van varroa-infectie. Daarnaast hebben we kolonies die gedurende vele jaren aan hun lot werden overgelaten en aldus door natuurlijke selectie tolerant zijn geworden voor de varroamijt. Een eerste beschrijving dateert van 1997 (De Jong, American Bee Journal) en betreft kolonies op het eiland Fernando de Noronha in Brazilië. Vervolgens is er de publicatie van Dr. Yves Le Conte van het INRA in Frankrijk (2007, Apidologie) die midden de jaren 90 een aantal wilde en verwaarloosde bijenkolonies vond in de buurt van Le Mans en Avignon. Wilde honingbijen kwamen in Frankrijk nog frequent voor tot in 1982 de varroa mijt het land veroverde.

Tenslotte hebben we het Zweedse eiland Gotland in de Baltische zee, waar bij wijze van experiment in 1999 enkel varroazieke kolonies werden neergepoot en verder ongemoeid gelaten voor vele jaren (Locke, 2011, Apidologie). Ook hier ontstond op natuurlijke wijze varroatolerantie. Binnen het BeeDocproject zijn we geïnteresseerd welke kenmerken bepalend zijn in het ontstaan van varroatolerantie. Daarnaast interesseert het ons hoe zwaar de viruslast is van volkeren die nooit besmet zijn geweest door de varroamijt. In dit laatste aspect wordt van mijn onderzoekers een bijdrage verwacht met de recent ontwikkelde diagnostische test voor virussen (die we trouwens ook hebben gebruikt voor de screening in Vlaanderen). De groep van Prof. Ingemar Fries heeft nu recent haar bevindingen met de Gotland bijen gepubliceerd (Locke, 2011) en tot ieders verbazing zijn de varroatolerante volken niet hygiënischer dan andere bijenvolken. Tolerantie zou hier ontstaan zijn door het beïnvloeden van het reproductiesucces van de mijt.

Ik ben al een tijdje geïntrigeerd door deze observaties en weet niet goed wat ik er mee moet aanvangen. Als ik er al eens over durfde praten met een gerespecteerd imker dan viel dat meestal niet in goede aarde. Termen als ‘bastaardbijen’ of ‘straatbijen’ kwam dan al wel eens boven. Tot ik eind vorige zomer een telefoontje kreeg van Herman Torfs, waarschijnlijk één van de weinige semiprofessionele imkers in Vlaanderen. Hij vertelde me van een bijenkast van Poolse origine die al jaren naast een boomgaard stond en waar al die tijd niks mee gebeurde, maar waar nog steeds bijen in zaten. ‘Of ik daar in geïnteresseerd was’, vroeg hij mij. Ik kon mijn enthousiasme niet onderdrukken en heb onmiddellijk aangeboden om de kast te komen halen.

Enkele weken later stond ik met meester-imker Wilfried Ramon in Aarschot, klaar om de kast in onze camionnette te laden. Ze staat ondertussen op de campus Sterre van de Universiteit Gent (Informatiecentrum voor Bijenteelt) en ze is – het spijt me dat ik het moet zeggen – ondertussen ten onder gegaan. Gedaan met mijn hoop om Aarschot op de wereldkaart te zetten als zoveelste geval van een bijenvolk dat de varroamijt overleeft. ‘Wat is er fout gegaan en wat kan het verhaal ons mogelijks leren’, heb ik mij de afgelopen weken dikwijs afgevraagd. Ten eerste bleek bij aankomst van de Poolse kast in Gent al snel dat het waarschijnlijk een kleine pas gezwermde populatie betrof. Misschien niet de meest ideale situatie om de winter in te gaan.8 1
Ook werd bij de eerste controle van de kast duidelijk dat dit geen verwaarloosd volk betrof; er was wel degelijk aan die kast ‘gewerkt’. Toch ben ik tevreden dat Herman Torfs mij destijds gecontacteerd heeft. Al was het maar dat ik de uitstap naar Aarschot nu kan gebruiken als ‘kapstok’ van mijn verhaal en van mijn oproep naar de Vlaamse imker toe om eventuele locaties van ‘verwaarloosde volken’ aan de UGent onderzoekers te melden. Bovendien ben ik door het ’mislukken’ nog dieper in de literatuur gedoken en heb ik een aantal interessante artikels gevonden. Bijvoorbeeld: Dr. Peter Rosenkranz (Corrêa-Marques, 2002, Genetics and Molecular Research), een zeer gerespecteerd Duits onderzoeker, heeft een decennium geleden geprobeerd de Braziliaanse Fernando de Noronhabijen naar Duitsland te halen. Tot zijn grote verbazing stelde hij bij thuiskomst vast dat het aspect varroatolerantie (v-tolerantie) niet meer bleek te werken.

Ik heb Dr. Rosenkranz hier vorige week nog over kunnen interpelleren op een meeting in Murcia, Spanje en volgens hem speelde hier het pathotype van de varroamijt een cruciale rol: met andere woorden: de varroamijten in Duitsland zijn gewoon een pak ‘gevaarlijker’.
Waarschijnlijk komen nog andere elementen hier in tussen. V-tolerantie kan je best omschrijven als een (beperkte) vorm van coevolutie, waarbij bijen en mijten in harmonie leven op een welbepaalde plaats en omstandigheid. Gaat men de bijen verplaatsen dan komen zij in contact met andere mijten populaties, misschien andere micro-organismen (virussen) of omgevingselementen en is het evenwicht verstoord. Dit is niet altijd het geval, want sommige Vlaamse imkers zijn best tevreden met de v-tolerante koninginnen die ze elders hebben aangekocht. Nu als deze hypothese waar is, dan zitten we toch met een probleem met de enorme mobiliteit van de moderne imkerij. Ik bedoel, het kopen van genetisch materiaal in den vreemde is dan misschien niet zo een goed idee.

Een andere conclusie die ik durf te maken is dat v-tolerantie ook in Vlaanderen spontaan kan ontstaan door natuurlijke selectie. Ik heb trouwens mijn observaties en ideeën al bij een aantal voordrachten geventileerd en telkens zijn er in de zaal imkers die bevestigen dat ze ‘ergens’ kasten weten staan die de varroa overleven zonder enige tussenkomst van een imker. De vraag die ik mij nu stel is ‘hoe kunnen we hier gebruik van maken’. Sommige van de huidige selectieprogramma’s hebben als essentieel aspect vitaliteit ingebouwd; men laat volken met een bepaalde graad van v-tolerantie ongemoeid op een afgelegen plaats om te zien of ze wel vitaal genoeg zijn. Deze volken worden dan ingezet als darrenleverancier voor natuurlijke bevruchting op de eilanden of zgn. landbevruchtingsstations.  

Het is duidelijk een stap in de goede richting en een belangrijke trendbreuk met het verleden. Vlaanderen en bij uitbreiding de ganse westerse wereld kweekt al decennia naar zachtaardige, raamvaste, zwermtrage volkeren met een goede honingopbrengst. Als je hier op selecteert dan heb je andere fenotypes niet in de hand. Laat mij toe het heel cru te stellen: als we niet opletten overkomt onze bijen hetzelfde als de varkens na vele jaren van selectie naar karkaskwaliteit.

Als je de deur van een varkensstal dichtsmijt dan vallen varkens dood van de stress. Bijenhouden is bijzonder arbeidsintensief geworden omdat de bijen het anders niet redden. Het is ongetwijfeld het gevolg van de introductie van de varroamijt maar evenzeer van het te laat bijsturen van het selectiewerk. Het roer moet duidelijk omgegooid, want we kunnen toch niet weer 30 jaar aan een stuk met medicamenten de varroamijt te lijf gaan. Gelukkig zijn er vanuit verschillende hoeken lovenswaardige initiatieven opgestart, maar het lijkt mij dat ze nog te weinig navolging en steun krijgen.
Toch, er is duidelijk iets in beweging aangezien ook de eerder ‘klassieke telers’ de trend volgen om natuurlijke paring een grotere kans te geven. Anderzijds, toch opletten dat we hier niet uit de bocht gaan. Vlaanderen is dichtbevolkt en kan agressieve volkeren missen als de pest. We zullen in die zin zeker de natuur wat moeten ‘bijsturen’, moest dat nodig blijken. De meest veilige en misschien de meest verstandige manier van werken is dat we in Vlaanderen kiezen voor een veelzijdige aanpak in ons selectiewerk.

Als we allemaal op dezelfde manier bezig zijn, en deze blijkt achteraf fout, dan is er geen weg meer terug. Zo heb ik er voor gepleit om in het Vlaams Bijenteeltproject de diversiteit van benaderingen te verhogen en parallel hiermee de genetische diversiteit van onze bijen te verzekeren. Dit laatste is trouwens ook een factor die in tal van wetenschappelijke studies terugkomt. Praktisch zal er in 2012 naar meerdere eilanden/ bevruchtingstanden worden gegaan (indien er voldoende interesse is) en kan er ook sperma worden aangekocht. Imkers zeggen mij soms: ‘Dirk, je gaat het warm water toch niet terug uitvinden?

Er is zoveel goed kweekmateriaal te vinden in het buitenland!’ Dat is waar, maar dan verplaatsen we de bijen weer enkele duizenden kilometers en misschien is dat nu net de fout die we aan het maken zijn. Ik zie veel liever oplossingen ontstaan in Vlaanderen zelf. Co-evolutie, weet je wel. De wakkere lezer ziet natuurlijk dat ik tot dusver ogenschijnlijk nog niks gedaan heb met de observatie dat door natuurlijke selectie ook in Vlaanderen v-tolerantie kan ontstaan. Wel, hierover kan ik het volgende kwijt. Onlangs sprak na een lezing in Herselt Luc Pintens mij aan over zijn initiatief rond ‘apicentrische’ bijenteelt. Het is een benadering waarbij men zo weinig mogelijk tussenkomt in de ontwikkeling van een volk. Het heeft dus duidelijke raakvlakken met ‘natuurlijke selectie’. Ik heb Luc gevraagd zijn idee toe te lichten op een kleine vergadering met mogelijk geïnteresseerden. Blijkt dat deze stroming bijzonder populair is bij jonge, startende imkers. We kunnen dit niet zomaar weglachen.

Er zit echt wel iets waardevols in. De kunst zal nu zijn om ook deze piste te laten ontwikkelen zonder dat er een regelrechte aanvaring komt met de meer traditionele imkers. Het betekent immers dat – zo dit initiatief navolging krijgt – er in Vlaanderen wilde/verwilderde honingbijen zullen ontstaan waarvan mogelijk in een eerste fase de varroadensiteit eerder hoog zal zijn. Vermoedelijk is dit maar van tijdelijke aard en daalt nadien de varroalast van deze wilde honingbijen door ‘natuurlijke selectie’. Nu is de gangbare filosofie bij de traditionele imkers eerder van allemaal samen te behandelen tegen de varroa om zo de instroom van mijten vanuit niet-behandelde kasten te vermijden. Misschien moeten we daarom echt locaties gaan definiëren waar we in Vlaanderen die apicentrische bijenteelt laten ontstaan. Maar ik ben ervan overtuigd dat we ook deze stroming een kans moeten geven. Het kan, naast de talrijke andere initiatieven, bijdragen tot een duurzame oplossing van ons probleem.