Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 91
Jaar: 2005
Maand: juli-augustus
Auteurs: Dr. Gerhard Liebig, vertaling: Aloïs Schotanus.

LEES DE BODEMWINDEL!

Imkers die weten hoe sterk hun volken door de mijten aangetast zijn, kunnen beter en doeltreffender de varroa bestrijden en lijden aldus minder verliezen. Daarover zijn alle deskundigen het eens. Maar hoe functioneert een effectieve controle van de bodemwindel en hoe kunnen we de mijtenaantasting van een volk berekenen? Dr. Gerhard Liebig heeft de achtereenvolgde stappen voor ons samengevat. De oorspronkelijke tekst verscheen in het Deutsches Bienen Joumal van april 2005. De vertaling is van Aloïs Schotanus.

Eigenlijk is het allemaal erg eenvoudig. We schuiven de lade met de windel onder de gaasbodem van het betrokken volk en na één tot zeven dagen trekken we hem weer uit. In de nazomer doen we dat reeds na enkele dagen, omdat er dan door de broedactiviteit en het nog vrij grote voedselverbruik relatief veel wasmul op de windel terecht komt, wat het uittellen van de mijten bemoeilijkt. Bovendien gaan de mieren die rijke voedselbron snel vinden en de mijten wegslepen, wat de telling zou vervalsen.

f1

In de late herfst en in de winter, wanneer de volken geen broed meer hebben en nog weinig voedsel verteren, kan de windel wel zeven dagen blijven liggen. Rond deze tijd zijn er ook geen mieren meer op pad. Dan worden de afgevallen mijten geteld. Hun aantal wordt gedeeld door het aantal dagen en dat resultaat wordt met een bepaalde factor vermenigvuldigd. Daarmee is de zware rekenoefening over de vraag hoeveel mijten er zich nog in het volk bevinden, afgesloten.

Wie de natuurlijke mijtenval gedurende de broedperiode regelmatig controleert, kan zeer goed de evolutie van de aantasting in zijn volken opvolgen. Die aantasting stijgt van in het voorjaar tot in de late zomer; aanvankelijk maar langzaam; later in augustus, september, alsmaar sneller en sterker.

Sterk aangetaste volken kunnen in augustus – zonder behandeling – honderd mijten per dag verliezen en toch nog in staat zijn het wintervoedsel behoorlijk op te nemen. Wanneer zij echter vóór de opvoedering niet behandeld worden, storten zij nadien in mekaar en verliezen dan nog meer mijten. In de eindfase vallen dan dagelijks honderden mijten, en wel zonder enige behandeling. Immers: wanneer het slecht gaat met de bijen, gaat het evenmin goed met de mijten.

Omrekeningfactor

De hierboven aangehaalde omrekeningfactor is geen constante. Hij is afhankelijk van de broedomvang en van de aantastinggraad van het bijenvolk. De natuurlijke mijtenval ontstaat hoofdzakelijk wanneer aangetast broed uitloopt. De niet-Levensvatbare mijten vallen dan grotendeels naar beneden terwijl de Levensvat¬bare mijten zich op de bijen vastzetten, alvorens zij weer ander broed opzoeken om zich te vermenigvuldigen. 9 In broedvrije volken vallen duidelijk minder niet-levensvatbare mijten af dan in broedende volken. Daarom ligt bij de eerstgenoemde de omrekeningsfactor met 500 veel hoger dan bij de broedende volken. Bij deze laatstgenoemden schommelt hij tussen 100 en 300. De factor 300 geldt bij weinig broed en/of een lage natuurlijke mijtenval; de factor 100 is meer geëigend voor volken met veel broed en/of die veel mijten verliezen. Ter verduidelijking twee voorbeelden: bij een natuurlijke mijtenval van tachtig mijten per dag in augustus, zijn waarschijnlijk eerder 80 x 100 (-150) = 8.000 (-12.000) mijten in het volk, dan 80 x 300 = 24.000 mijten. De meeste volken storten in elkaar lang voor de varroa-aantasting zulke astronomische hoogte bereikt. Wanneer een broedend volk slechts één of twee mijten per dag – zonder behandeling ! – verliest, raamt men beter op 300 of 600 mijten in dat volk. Dan zit men op de zekerste zijde.

Consequenties

Een spoedige behandeling is aan te raden wanneer de natuurlijke mijtenval in augustus groter is dan tien exemplaren per dag. Dan kunnen er zich tot drieduizend mijten in het volk bevinden, die zich bovendien ook nog kunnen vermeerderen. De behandeling is zonder meer meteen noodzakelijk wanneer de mijtenval in de ordegrootte van honderd mijten per dag ligt. Bij zeer sterk aangetaste volken, die na een goed uitgevoerde mierenzuurbehandeling in augustus meer als tienduizend mijten verliezen, is voor nog ergere schade te vrezen; op een dergelijk volk moet niet meer geteld worden in volgende voorjaar.

In september en oktober, wanneer de laatste winterbijen opgekweekt worden, zou de natuurlijke mijtenval niet hoger mogen zijn dan tien exemplaren. Een behandeling van de broedvrije volken in de late herfst en de voorwinter is dringend geboden wanneer zonder behandeling meer dan één mijt per dag valt.

Gaasbodem vereist

De diagnose van de aantasting is dus gemakkelijk door te voeren, wanneer de volken op een gaasbodem zitten, waarbij men een schuiflade met de windel van aan de achterzijde kan invoeren. De muldiagnose op de windel zou tenminste tweemaal per jaar moeten uitgevoerd worden. De eerste controle geschiedt voor de opvoedering of de eerste laatzomerbehandeling, alzo in de regel in de tweede helft van augustus. Deze eerste controle dient om de graad van aantasting vast te stellen.

In praktijk volstaat het om de natuurlijke mijtenval gedurende drie à vier dagen op te volgen en om te rekenen volgens de opgegeven methode. Wie vaak telt, verkrijgt ook een precies beeld. De vergelijking van de natuurlijke mijtenval vóór de behandeling, met de door de behandeling veroorzaakte dodemijtenval helpt de effectiviteit van de behandeling te beoordelen.

f2

Precies wanneer het om de bescherming van het broed van de winterbijen gaat, komt het er niet alleen op aan hoeveel mijten na de eerste behandeling in augustus op de windel vallen. Het is veel belangrijker om zo juist mogelijk in te schatten hoeveel mijten er nog in het volk gebleven zijn.

Wanneer vele mijten de behandeling overleefd hebben, moet ze meteen herhaald worden.

De tweede controle van de natuurlijke mijtenvaL volgt dan in november. De lade met de windel kan nu twee weken ingeschoven blijven (minder mul). Het resultaat van die telling en omrekening is van nut bij de beslissing of een nabehandeling of een ‘restontmijting’ noodzakelijk is.

Welke mijten tellen?

Alle mijten met de karakteristieke ovale vorm, worden in de tellingen opgenomen; niet alleen de roodbruine exemplaren, maar ook de doorzichtige, witgele mijten. Deze kunnen soms meer dan de helft van het totaal uitmaken. Hun aanwezigheid is een zeker bewijs dat het volk nog in het broed zat.

De auteur:

f3

Dr. Gerhard Liebig werkt sinds 1982 aan de ‘Landesanstalt für Bienenkunde der Universität Hohenheim’ in Baden-Würtemberg, met de varroamijt. Hij ontwierp de ‘Dr. Liebigdispenser’, een uiterst eenvoudig toestelletje om met mierenzuur de varroa te bestrijden. Dat hij een man is van de praktijk wordt bewezen door het succes van zijn imkerhandboek: Einfach Imkern.