Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 93
Jaar: 2007
Maand: maart
Auteurs: Dr. Barry J. Donovan (1), Dr. Flora Paul (2)

NOG OVER PSEUDO-SCHORPIOENEN

In ons Maandblad van mei 2006 – p.14, vertelt Piet Van Dugteren hoe hij per toeval ontdekte dat pseudo-schorpioenen de varroamijt het flink lastig kunnen maken. Hij citeerde in dat artikel ene dr. Barry Donovan, een wetenschapper die heel wat onderzoek had verricht over dat onderwerp. Van deze Nieuw-Zeelandse vorser vonden we in ‘American Bee Journal’ van oktober van vorig jaar, een bijdrage (3) over de pseudo-schorpioenen, die geïllustreerd was met unieke foto’s van zijn Indiase collega dr. Flora Paul. De gelegenheid om deze aanvullende informatie onder de aandacht van onze imkers te brengen, was te mooi om te laten liggen. Dus maakten we – met instemming van de auteurs en hun uitgever (4), waarvoor onze dank – de hiernavolgende bewerkte vertaling. (Aloïs Schotanus)

f1

Sinds de varroamijt overstapte van de Aziatische honingbij Apis cerana op de Westerse of Europese honingbij Apis mellifera, heeft zij een ware ravage aangericht onder die Europese honingbijvolken, zonder daarbij ook maar de minste hinder te ondervinden van enige natuurlijke predator die toch meestal samen met de parasiet voorkomt. Als reden voor het overlevingssucces van de Apis ceranakolonies, wijst men meestal op het feit dat deze Aziatische bij alleen geparasiteerd wordt in het darrenbroed en dat het werksterbroed zich normaal kan ontwikkelen.

Maar blijkbaar is er toch meer aan de hand. Zo ontdekte men dat kolonies van de Aziatische honingbij in India vaak pseudo-schorpioenen herbergden. Dat zijn Arthropoda (geleedpotigen) met acht poten die een lichaamsgrootte kunnen bereiken van ca. 8 mm en die uitgerust zijn met een paar indrukwekkende vooruitstekende scharen. Het ‘pseudodeel in de naam betekent eigenlijk ‘vals’, of ‘niet echt, maar gelijkend op…’. De benaming ‘valse schorpioen’ betekent dan ook dat, hoewel de schepsels erg gelijken op de echte schorpioenen, zij helemaal niet verwant zijn aan deze laatstgenoemden.

f2

Zij zijn niet alleen veel kleiner dan de echte, maar het meest opvallende onderscheid is wel dat bij de pseudo-schorpioenen de gevaarlijke gifangelstaart ontbreekt. Daarnaast zijn er nog tal van andere kleinere verschillen aan te wijzen die ervoor zorgen dat de pseudo-schorpioenen een goed afgebakende groep van ca. 3.000 soorten uitmaakt die over de hele wereld verspreid is.

De meeste soorten pseudo-schorpioenen leven in de grond, onder bladerafval en onder loszittende boomschors, waar ze jagen op kleinere geleedpotigen, rupsen, larven en eieren van andere insecten en op mijten. Van een twaalftal soorten is bekend dat ze ook in bijennesten voorkomen, waar ze ongehinderd kunnen nestelen en zelfs, vastgeklampt aan de bijen, met de kolonies uitzwermen.

Naar dr. Donovan en dr. Paul in een recente studie beweerden, zou er van die bijenvriendelijke soorten, thans nog één soort voorkomen in Europa, zes in Afrika en vijf in India. Dr. Donovan en dr. Paul veronderstellen dat in Europa er oorspronkelijk meer soorten pseudo-schorpioenen in bijenvolken moeten geweest zijn, maar dat de moderne kasten met hun gladde wanden de nestmogelijkheden uitgeschakeld hebben. Dat heeft ertoe geleid dat het diertje grotendeels onbekend bleef in de moderne westerse bijenteeltliteratuur.

Zo’n 60 jaar geleden reeds, wezen Indiase wetenschappers op de aanwezigheid van pseudo-schorpioenen in kolonies van de Aziatische honingbij, Apis cerana. In 1989 stelde ene dr. Sudarsanam dat de pseudo-schorpioen Ellingsenius indicus zowel de varroa opat, als de mijten Euvarroa sp. en Neocypholaelaps indica, de termiet Termes obesus, de boekenluis Liposcelis sp. en de larven van de wasmot Galleria mellonella en Achroia grisella.

f3

Uit zijn studie bleek eveneens dat de pseudo-schorpioenen zowel de volwassen bijen als hun larven ongemoeid lieten. Bovendien hadden de kolonies die pseudo-schorpioenen herbergden, slechts een minimale varroa-infectie en er bevond zich geen enkele wasmotlarve in de kasten.

In 1990 werd het onderzoek nog eens helemaal overgedaan door ene dr. Murphy, en hij kwam tot dezelfde bevindingen.

In april van vorig jaar (2006) inspecteerde dr. Flora Paul een stand van Apis cerana-volken in de streek van Ootacamund in het Nilgirigebergte in Zuid-West India. Zij bestudeerde er het vreetgedrag van de pseudo-schorpioenen op de parasieten van de honingbij. Uit het raatwerk en uit de wasmul plukte dr. Paul zowel pseudo-schorpioenen als varroamijten en andere parasiterende hospitanten uit het bijenvolk. Het zootje werd bij elkaar gezet in kleine glazen containers om ze vervolgens van zeer dichtbij te kunnen fotograferen.

De pseudo-schorpioenen attaqueerden meteen de varroamijten; de mijten werden gedood en opgepeuzeld. De pseudo-schorpioenen hadden nauwelijks 4 seconden nodig om de mijten te grijpen en te doden. Wanneer de schorpioenen, larven van wasmotten voorgeschoteld kregen, gingen ze er met zijn allen meteen op af en na enkele seconden bleef er van de larve alleen nog een dun buitenvelletje over. Hetzelfde lot onderging de larve van een kever en een termiet.

Bij het eerste contact met hun prooi, vatten de pseudo-schorpioenen hun slachtoffer met hun ver uitstekende scharen (‘pedipalps’). De klauwtjes zijn uitgerust met gifklieren die het gif in het slachtoffer spuiten en eens bewegingloos, wordt de prooi naar het mondgedeelte gebracht, waar scherpe monddelen – ‘celicerae’ genoemd – de buit doorprikken. Een verterende vloeistof wordt dan geïnjecteerd en eens haar interne structuren opgelost zijn, wordt de prooi leeggezogen.

Zowat veertig jaar geleden werden voor het eerst kolonies van de Westerse of Europese honingbij Apis mellifera naar India overgebracht en sindsdien wordt deze bij zwaar geteisterd door de varroa die van A. cerana op de A. mellifera overstapte.

f4

In het najaar van 2005 onderzocht dr. Flora Paul kolonies van de Westerse honingbij in Chittarikkal, Kerala State, Zuid-India en zij trof er pseudo-schorpioenen aan. Naar de plaatselijke imkers beweerden, herbergden praktisch al hun kasten met Westerse honingbijen pseudo-schorpioenen. De karakteristieke zijden spinsels van de pseudo-schorpioenen werden eveneens aangetroffen. Maar of de pseudo’s ook effectief in de bijenkasten broeden, is daarom nog niet zeker. Het meest fascinerende aspect van deze ontdekking is dat de pseudo-schorpioenen klaarblijkelijk dezelfde soortensprong hebben gemaakt, van de Aziatische honingbij (Apis cerana) naar de Westerse honingbij (Apis mellifera), als de varroamijt destijds heeft gedaan.

 

In mei 2006 introduceerde dr. Flora Paul pseudo-schorpioenen die ze bijeengezameld had in A. cerana-kolonies, in kernvolkjes van de A. mellifera. Thans, zo blijkt nu, zijn de pseudo’s aan het spinnen gegaan, wat erop zou kunnen wijzen dat ze inderdaad aan een broedcyclus begonnen zijn.

Als dat inderdaad het geval zou zijn, dan hebben de Westerse honingbijvolken in India zich van een permanente binnenhuisbeveiliging verzekerd tegen vele van hun belagers en speciaal dan tegen de varroamijt, precies zoals voordien de Aziatische honingbij daarin is geslaagd.

Er zijn dus meer dan voldoende redenen om aan te nemen dat – waar zij niet van nature voorkomen – pseudo-schorpioenen kunnen ingebracht worden in kolonies van de Westerse honingbijen om langs biologische weg, niet alleen de varroamijt, maar eveneens de tracheemijt, de wasmot en de bijenkastkever te bestrijden.

Maar er zal nog heel wat onderzoek moeten verricht worden, o.a. om uit te maken welke soort van pseudo-schorpioen daartoe het best geschikt is. Ook de bijenkast zal moeten aangepast worden om te voorzien in nestgelegenheid voor deze nieuwe huisbewaarders. Misschien moeten we denken aan een speciaal daartoe ontworpen broedraam voor pseudo-schorpioenen.

Een dergelijk raam zou voor de imker de mogelijkheid scheppen om het aantal pseudo-schorpioenen gemakkelijk, snel en precies aan de bijenpopulatie in de kast aan te passen.

Een mogelijke inzet van pseudo-schorpioenen voor de biologische bestrijding van vele belagers van de honingbij, rechtvaardigt de hoop op een goedkoop, niet-chemisch en zichzelf herscheppend middel, om de Westerse honingbij te beschermen tegen haar belagers, en dat zonder dat we moeten bevreesd zijn voor de kwalijke neveneffecten als: neerslag van residu’s of resistentievorming.

Wanneer we erin zouden slagen om de pseudo-schorpioenen in onze bijenkasten te restaureren – aldus nog de drs. Donovan en Paul – dan zouden de Westerse honingbijkolonies terug kunnen beroep kunnen doen op hun natuurlijke beschermers tegen hun vijanden, waarmee zij doorheen de loop der tijden samen evolueerden.

Referenties

(1) Dr. Barry J. Donovan, Donovan Scientific Insect Research,Private Bag 4704, Christchurch, Canterbury Agriculture and Science Centre, Lincoln, New Zealand.

(2)         Dr. Flora Paul. Departement of Zoology, Ethiraj College for Women, Madras University,               Chennai 600 008, Tamil Nadu State, India

(3)          Pseudoscorpions to the Rescue? American Bee Journal – vol. 146 no 10

(4)          Mr. Joe. M. Graham, 51 S 2nd Street, Hamilton Ill. 62341, USA