Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: Juli
Auteurs: Bruno Gobin,

DE COMPLEXE OORZAKEN VAN WINTERSTERFTE BIJ BIJEN

De laatste weken werd er in de pers veel aandacht besteed aan de wintersterfte van bijenkolonies, een fenomeen dat het aantal kasten in een bijenstand kan decimeren. Hierbij werd vaak verwezen naar het mogelijk risico om onvoldoende bijenvolken over te houden om onze gewassen en fruitbomen voldoende te bestuiven. Bestuiving is immers essentieel om voldoende fruit van hoge kwaliteit te telen.

De groep van de bijen, waaronder de talrijke solitaire bijtjes, de hommels en de honingbij, zijn de belangrijkste bestuivers van gewassen en wilde bloemen. Soms dragen andere bloembezoekende insecten zoals de zweefvlieg ook hun deeltje bij tot de bestuiving.

Voldoende bestuiving is essentieel voor de meeste fruitsoorten, met als belangrijkste uitzondering de druif die door de wind bestoven wordt. De kwaliteit van bijenbestuiving wordt bepaald door drie belangrijke parameters: Het inplanten van voldoende bestuivervariëteiten voor kruisbestuiving, de aanwezigheid van voldoende volken en de weersomstandigheden tijdens de bloei van het gewas.

Bestuiving onder druk?

De beschikbaarheid van voldoende kasten in het voorjaar staat het meest onder druk door onverwacht hoge wintersterftes zoals dit jaar het geval was. Er is het rechtstreeks effect van een verminderd aantal kolonies bij de imkers, maar ook een indirect gevaar op lange termijn wanneer imkers hun kapruin aan de haak hangen na een teleurstellende overwintering.

We moeten vanuit de fruitteelt wel bewust zijn van het risico op langere termijn, door de gestadige vermindering van het aantal imkers en kasten. België kent slechts een beperkt aantal professionele bestuivingsimkers, en daarom werken de meeste fruittelers samen met hobby-imkers.

Hoewel deze imkers hun stiel zeer goed kennen zijn ze kwetsbaar voor catastrofes zoals wintersterftes, het vergt immers veel tijd en werk om het bijenbestand weer op te bouwen. De imkersector erkent dit probleem en is dit jaar gestart met een cursus ‘bestuivingsimker’, om de imkers te wapenen met een grotere professionalisering.

Zijn deze wintersterftes nu een nieuw fenomeen?

Uitzonderlijke sterftes tijdens de overwintering, vaak op Europese schaal, treden regelmatig op. De oudste rapporten van massale bijensterftes dateren van meer dan 200 jaar geleden uit Zuid-Duitsland (einde 18e eeuw), Verenigde staten (1868), Australië (1872) en Engeland (1906).

Vooral in Duitsland werden de bijensterftes in de laatste helft van vorige eeuw nauwlettend opgevolgd. Na elke grote bijensterfte werd gezocht naar een mogelijke verklaring. Vaak werd naar klimatologische oorzaken gezocht, maar ook werd gedacht aan een samenloop met het opduiken van belangrijke bijenziektes of parasieten.

Doorheen de jaren werden dus telkens verschillende mogelijke oorzaken aangeduid, maar de laatste jaren is er een consensus dat wintersterftes eerder door een complex van verschillende factoren worden veroorzaakt, eerder dan door één enkele oorzaak. Deze complexiteit maakt het echter ook zeer moeilijk om wintersterftes te voorkomen.

Een achttal belangrijke factoren kunnen bijdragen tot wintersterftes

Het klimaat speelt natuurlijk een zeer grote rol: een zeer warme herfst kan de vorming van winterbijen verstoren. Winterbijen zijn langlevende werksters met grote vetreserves die in de kast blijven tot het voorjaar. Wanneer het te lang warm blijft dan verbruiken deze bijen hun vetreserves reeds voor de winter.

34.1_1

Anderzijds kan ook langdurig slecht weer tijdens het wintereinde de kast parten spelen. Op het einde van de winter gebruiken de bijen de eerste mooie dagen immers voor hun reinigingsvlucht, waarbij ze de tijdens de winter in hun lichaam opgestapelde afvalstoffen verwijderen. Wanneer het weer dit niet toelaat, kunnen kolonies ziek worden.

Ook slecht weer kan de dracht onrechtstreeks beïnvloeden. Bij droog en schraal weer produceren bloemen vaak te weinig nectar, waardoor ze minder aantrekkelijk worden voor bijen. Nat koud weer kan de vliegactiviteiten van de werksters verminderen.

Onze gedomesticeerde honingbij kent tal van parasieten die de kolonie kunnen verzwakken. Nosema (Nosema apis) is een eencellige parasiet die in de bij leeft.

34.2_1
Acarapis woodi
34.2_2
Varroa destructor

Bijen worden zeer gevoelig voor deze ziekte wanneer ze onvoldoende kwalitatief hoogstaand pollen verzamelen in de late zomer. De ziekte is reeds enkele decennia aanwezig in Europa, maar sinds 2005 dook in Europa een Aziatische vorm (Nosema ceranea) op die zich sindsdien wijd verspreid heeft.

De varroamijt (Varroa destructor) verstoort de ontwikkeling van de bijenlarven, zodat er misvormde en verzwakte bijen ontstaan, die vaak niet kunnen vliegen. Wanneer het percentage aangetaste bijen te groot wordt, faalt de taakverdeling binnen de kolonie. Naast de directe schade van mijten kunnen ze ook virusziekten overbrengen.

De grote bijensterfte in de Verenigde Staten van Amerika bleek uiteindelijk mede veroorzaakt door de introductie van een virusziekte door de massale import van kolonies om bestuivingstekorten op te vangen.

Het voedselaanbod en de voedselkwaliteit beschikbaar in de omgeving van de kast spelen ook een belangrijke rol. Bijen kunnen enkele kilometers ver vliegen om voedsel te halen, maar hebben er natuurlijk voordeel bij om goed voedsel zo dicht mogelijk bij de kast te vinden.

Zeker bij grotere bijenstanden mag je de competitie voor voedsel dichtbij de kast niet onderschatten. Zoals hierboven aangegeven wordt een door voedseltekort verzwakte kolonie vatbaarder voor ziekten en parasieten. In voorjaar en vroege zomer is het aanbod vaak voldoende, de bijen moeten echter voornamelijk in de nazomer voldoende reserves voor de winter opbouwen.

Het voedselaanbod in de directe omgeving van de bijenstand hangt natuurlijk ook sterk af van de biodiversiteit in het aanbod van bloeiende planten. Er moeten het hele jaar door bloeiende planten beschikbaar zijn, de fantastische bloemenweelde van de fruitstreek is spijtig genoeg te beperkt in tijd.

Hagen en kruidbermen kunnen het hele jaar door voor voldoende stuifmeel zorgen -en ze houden de nuttige insecten in de plantages. Sinds kort worden tal van braakliggende gronden en bermen ingezaaid met voor bijen bruikbare bloemenmengsels.

Ten slotte schuilt er ook een gevaar in het gebruik van pesticiden. Hieronder valt gewasbescherming, maar ook meer diergerelateerde behandelingen zoals parasietenbestrijding in de bijenkast, wespenverdelging,…

34.2_3
Bioversiteit: ongekend waardevol
34.2_4
Gebruik van pesticiden

Bijen zijn gevoelig voor een aantal gewasbeschermingsmiddelen, en dit staat steeds duidelijk vermeld op het etiket. Over de duim genomen vormen vooral insecticiden en acariciden een risico, fungiciden en herbiciden minder, er zijn natuurlijk uitzonderingen op de regel, dus lees het etiket na!

Sinds de invoering van verplichte studies rond bijentoxiciteit in erkenningsdossiers en een aantal richtlijnen rond goede landbouwpraktijken is het risico op acute vergiftigingen sterk afgenomen. Gedetailleerde monitoring in onze buurlanden toonden een vermindering van 90% van het aantal incidenten van bijenvergiftiging door pesticiden. 

Bij onverwachte wintersterfte word vaak ook gedacht aan mogelijke niet-dodelijke effecten, bv. bijen die zich anders gaan gedragen, hoewel ze niet onmiddellijk sterven. In een lopend onderzoeksproject bij de afdeling Zoologie van pc-fruit brengen we deze gevaren in kaart en ontwikkelen we een techniek om na te gaan hoe lang mogelijke gedragseffecten nawerken.

Hoewel effecten op individuele bijen vaak worden aangetoond, blijft een langdurig effect, bv. op overleving van de kolonie, vaak uit wanneer middelen volgens de regels van de kunst toegepast worden. Dit toont aan hoe belangrijk het is om de voorgeschreven “Goede Landbouwpraktijken” goed toe te passen, door bv. de wachttijden voor bloei strikt te respecteren en bloeiende onkruiden enkele dagen voor behandeling te maaien. Zelfs wanneer een middel veilig is voor bijen raden we aan enkel vroeg ‘s morgens of laat ‘s avonds te behandelen, wanneer de bijen minder actief zijn.

We kunnen dus stellen dat er geenéénduidige oorzaak is voor de wintersterftes, maar verscheidene parameters kunnen de overleving van de bijen beïnvloeden. Een aantal van deze parameters (bv. het weer) hebben we niet onder controle, maar we kunnen er wel naar streven om de risico’s zoveel mogelijk te beperken (parasietbestrijding, omgeving, goede landbouwpraktijken,..).

Nuttige bronnen voor meerjarige opvolging bijensterftes:

Forster, Bode, Brasse (2005) Das Bienensterben  im Winter 2002/2003 in Deutschland pp.126

Fletcher, Barnett (2003) Bee pesticide poisoning incidents in the United Kingdom.

Bull Insect. Underwood & vanEngelsdorp (2008) Bee Culture Magazine

Foto’s: Francis Joly

 34.3_1

Historische bijensterftes in het buitenland, vrij gebaseerd op Rosenkranz (2005, 2007) en Underwood & van Engeisdorp (2008)