Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 98
Jaar: 2012
Maand: April
Auteurs: Ghislain De Roeck

NEONICOTINOÏDEN EN BIJEN. DEEL 1

Al sinds de negentiger jaren verdenken imkers neonicotinoïden, ook systemische insecticiden genoemd, ervan bijensterfte te veroorzaken. Tot vóór enkele jaren slaagden de producenten van deze bestrijdingsmiddelen er evenwel in de twijfel levendig te houden. Het voorbije jaar echter toonden meerdere wetenschappelijke onderzoeken aan op welke manier actieve stoffen als imidacloprid, thiamethoxam en clothianidine toch een rol spelen in de sterfte van bijen en andere bestuivers. Het Maandblad zal hieraan enkele bijdragen wijden zonder hierbij te willen suggereren dat pesticiden dé oorzaak zijn van het CCD-probleem. We vangen de reeks aan met het onderzoek van Christian Krupke aan de Amerikaanse Purdue University over de manier waarop bijen geconfronteerd worden met neonicotinoïden (‘Multipleroutes of pesticide exposure for honey bees living near agricultural fields’ (Engelstalig verslag gratis op te vragen bij PlosOne of hier: http://tinyurl.com/776y97v).

 

Zenuwstelsel uitgeschakeld

De gezondheid van zowel bijen als andere insecten gaat wereldwijd achteruit. Specialisten zien hiervoor meerdere oorzaken: vooral combinaties van mijtschade, virussen, nosema en pesticiden. Van deze factoren krijgen vooral de laatstgenoemde ruim aandacht in de media, niet zonder redenen overigens. Onderzoekers immers vonden landbouwpesticiden terug in bijenwas en opgeslagen stuifmeel, ook de vernoemde actieve stoffen (Mullin et al. 2010, en Wu et al.2011). Deze stoffen prikkelen de acetylcholinereceptoren van hun slachtoffers tot hun zenuwstelsel het begeeft en de dood volgt (Jeschkeet al. 2007).

Neonicotinoïden bezitten een aantal eigenschappen die hun brede toepassing bevorderen. Zo zijn ze weinig giftig voor gewervelden en bekwaam tot translocatie, een biologisch proces dat zich afspeelt in de plant en waarbij opgeloste stoffen zich doorheen haar zeefvaten verspreiden tot in al haar delen, bloemen inbegrepen. Voor bijen zijn ze wel heel giftig. Wat bijvoorbeeld clothianidine betreft, de halve milligram die rond één zaadkorrel zit, is in staat om 80.000 bijen te doden (Krupke et al, 2011).

 

Aanleiding onderzoek

De Perdue University startte haar onderzoek naar aanleiding van een opvallende bijensterfte in Indiana tijdens de lente van 2010. Uit analyses bleek dat zowel de bijen als het stuifmeel van dode volken clothianidine en thiamethoxam bevatten terwijl de onderzoekers deze stoffen niet aantroffen bij gezonde volken. Ze beslisten daarom na te gaan via welke wegen de bijen rond Indiana met neonicotinoïden te maken kregen, middelen die particulieren overigens ook courant gebruiken. De onderzoekers verzamelden stalen van bewerkte bodems, van maïsstuifmeel, zowel uit de raten als van bloeiende planten, en van dode en gezonde bijen. Ze onderzochten ook het bodemstof dat opwaait bij het zaaien van maïs en waarin talkpoeder zit dat moet beletten dat de maïskorrels in de zaaimachines aan elkaar gaan kleven.

 

Resultaten

Het onderzoek liep over twee seizoenen: 2010 en 2011. In alle bodemstalen vonden de medewerkers van de universiteit residu’s van zowel clothianidine als thiamethoxam, maar ook van herbiciden en fungiciden. Het zaaistof en vooral het talkpoeder erin bevatte extreem veel clothianidine.

Thiamethoxam kwam ook voor in het rechtstreeks van de maïsmeeldraden geoogste stuifmeel, doch in kleinere concentraties. Dat gif zat ook in drie van de twintig stalen met stuifmeelklompjes en in nog eens twaalf van die stalen kwam clothianidine voor. Alle stuifmeelstalen waren bovendien vervuild met fungiciden en herbiciden. De onderzoekers toonden zich verbaasd over de hoeveelheid maïsstuifmeel die de bijen oogstten: tien stalen bevatten er meer dan 50% van. In alle dode bijen werd clothianidine geconstateerd.

Dat stond in schril contrast tot de onderzochte gezonde bijen, bij wie de actieve stof niet werd aangetroffen. In de twee wasraten die ze onderzocht, vond de universiteit zowel clothianidine als thiamethoxam. Beide stoffen kwamen ook voor in het gestockeerde bijenbrood, maar niet in de nectar in transformatie tot honing.

Zowel de was als het bijenbrood bevatte coumaphos (Perizin).

Bodemstalen en paardenbloemen van aangrenzend land waren vervuildmet clothianidine (in 2010 groeidendaar sojabonen, in 2011 bleef degrond braak liggen). Clothianidineop en in de paardenbloemen kanafkomstig geweest zijn van zaaistof,translocatie of een combinatie vanbeide. Paardenbloemen die vervan de landbouwgrond bloeiden,bevatten geen neonicotinoïden.

 

Overwegingen

Deze studie heeft betrekking op de Amerikaanse toestand waarin maïs nog op grotere schaal verbouwd wordt dan bij ons (35,7 miljoen hectaren in 2010). De zaaimachines zijn er niet uitgerust om het opvliegen van zaaistof te beletten zoals in Europa sinds het incident in Baden-Wurttemberg in 2008. Een ongecontroleerde verspreiding van grote hoeveelheden besmette zaaistof is hiervan het gevolg.

Alvorens met cijfers te komen, refereren de onderzoekers in hun verslag naar studies die aantonen dat bijen in landbouwgebied vaak te maken krijgen met schadelijke hoeveelheden neonicotinoïden en pesticiden (Decourtey et al. 2008,Desneux 2007, en Mommaerts etal. 2010). In Frankrijk vonden Chauzat et al. in 2006 imidacloprid in honing, stuifmeel en was, echter zonder dat dit het volk merkbare schade berokkende. In 2011 stelden Sheppard et al. vast dat broed zich trager ontwikkelde in wasraat die met neonicotinoïden is besmet.

Een veldstudie die de invloed op honingbijen van met clothianidine behandeld koolzaad onderzocht, vond kleine hoeveelheden van de stof in stuifmeel en nectar (resp. 0.93 ppb en 2.59 ppb) zonder dat de bijen daar hinder van leken te ondervinden (Cutler et al., 2007).

9 1

 

In 2009 vonden Girolami et al., ’s ochtends van 10 tot 100 mg/lneonicotinoïden in vochtdruppels aan de bladranden van maïsplantjes(guttatie) waarvan het zaad met die insecticiden werd omhuld. De vloeistof verlamde of doodde de jonge bijen die er mee werden gevoed. De vaststelling dat stuifmeel neonicotinoïden bevat, baart de onderzoekers zorgen. Het houdt volgens hen risico’s in voor de jonge bijen die er zich mee voeden tijdens de eerste dagen van hun leven.

Stuifmeel is hun belangrijkste eiwitbron en de basis van de koninginnenbrij die ze aan de jonge larven voederen. Reken even met hen mee voor wat betreft een besmetting met clothianidine. Een bij verbruikt 65 mg stuifmeel gedurende de tien dagen dat ze voedsterbij is. Een concentratie van 20ng/bij in stuifmeel stemt overeen met een dosis van 1,3ng (65mg x 20ng/g) of bijna 50% van de orale LD50 van ca 2,8ng/bij (LD50 is de hoeveelheid actieve stof die er nodig is om de helft van een populatie te doden).

Sommige stuifmeelstalen hadden zelfs een hogere concentratie. Hierbij is het belangrijk te noteren dat LD50 staat voor een eenmalige dosis terwijl de blootstelling aan besmet stuifmeel voor de jonge bijen gespreid is over tien dagen wat op zijn minst subletale letsels kan veroorzaken waardoor functies als broedverzorging, oriëntering en communicatie in het gedrang komen.
Neonicotinoïden werken langdurig na in de bodem.

De onderzoekers van Perdue University vermelden een halveringstijd, de tijd waarin de concentratie van een stof tot de helft daalt, van 148 tot 1155 dagen voor clothianidine, al naar gelang de aard van de bodem (EPA,2006). De onderzoekers vonden nog clothianidine in stalen van bodems die twee jaar na een toepassing niet meer met omhulde zaden werden bezaaid. Dat verklaart waarom nectar en stuifmeel van nateelten besmet kunnen zijn (bijv. mosterd na graan uit omhulde zaad). Ze waarschuwen ook voor het stof dat bij het bewerken van deze bodems opvliegt en zich neerzet op de bloemen waar de bijen op fourageren of op de bijen zelf met alle risico’s van dien. Ze wijzen tenslotte op het risico van het nog te weinig bekend gevolg van de interactie, in de bijenkast, tussen de actieve stoffen van verschillende neonicotinoïden, herbiciden, fungiciden en … acariciden.

 

Wat betekent dit voor ons?

Het komt me voor dat de in deze studie beschreven toestanden in hoofdzaak terug te voeren zijn tot de verspreiding en besmetting van neonicotinoïden via het zaaistof dat opwaait uit onaangepaste zaaimachines. Dat gevaar lopen we bij ons niet. Maar het risico van besmetting via guttatiedruppels, persistentie van de actieve stof in de bodem en het rechtstreeks oogsten van besmet stuifmeel lopen onze bijen eveneens. De hoeveelheid insecticiden die langs deze weg in een volk geraakt, is bepalend voor de schade.

9 2