Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 96

Jaar: 2010

Maand: januari-februari

Auteurs: W. Reybroeck1, S. ooghe1, B. Rotthier2 en F. J. Jacobs3

1: ILVO, 2: Informatiecentrum voor de Bijenteelt, 3: Universiteit Gent

HONINGANALYSE 2008 – DEEL1

Inleiding

In 2008 werd aan de Vlaamse imkers opnieuw de gelegenheid geboden hun honing te laten analyseren op kwaliteit. Net als in de voorbije jaren werd elk honingmonster, naast een beoordeling van de presentatie, smaak en kristallisatiestructuur, ook chemisch en fysisch onderzocht.

Het onderzoek betrof de bepaling van het vochtgehalte, de invertase-activiteit (enzym), de elektrische geleidbaarheid en de specifieke rotatie. Voor 2008 werd geopteerd om steekproefsgewijs twintighoningstalen aan volgende residuscreening te onderwerpen: chlooramphenicol, (dihydro)streptomycine, tetracyclines, macroliden (inclusief lincosamiden) en fluoroquinolones en dertig honingstalen op sulfonamiden.

Aanvullend werden in het najaar door een personeelslid van T&V-ILVO tien honingstalen gekocht bij deelnemende imkers om na te gaan of het binnengebrachte honingstaal inzake samenstelling overeenstemt met deze van de honing behorend tot hetzelfde lot en door de imker in de handel gebracht. Van deze aanvullende stalen werden voor elke antibioticafamilie telkens vijf stalen onderworpen aan een residuonderzoek.

Methoden en normen
Bij de visuele en organoleptische honingkeuring werd gelet op volgende parameters: nettogewicht, aanwezigheid van etiket of verzegeling, reinheid van verpakking en deksel, aanwezigheid van schuim of onzuiverheden, kristallisatiestructuur, ijsbloemvorming (‘frosting’), laagvorming (scheiding in fasen), fermentatie of gisting, afwijkende smaak of geur en toestand van het staal (vloeibaar of vast).

Ook de inhoud van het etiket werd getoetst aan de wettelijke bepalingen inzake etikettering. Voor de bepalingen inzake etikettering wordt verwezen naar het themanummer ‘HONING’ van 2008. Voor de fysisch-chemische analyses werd gebruik gemaakt van door de Europese Honingcommissie officieel erkende testmethoden (Bogdanov, 2002).

Volgende testmethoden werden toegepast:

  • bepaling van het vochtgehalte (refractometrisch met een Abbé refractometer);
  • bepaling van het invertasegetal (enzymatisch);
  • meting van de elektrische geleidbaarheid of de conductiviteit (conductiviteitsmeter);
  • meting van de specifieke (optische) rotatie (polarimetrisch);
  • screening chlooramphenicol (CAP EIA (Eurodiagnostica bv.) immunologische kit (detectiegrens: 0.1 µg/kg));
  • screening (dihydro) streptomycine (Charm II Streptomycins Honey receptor assay (detectiegrens streptomycine: 15 µg/kg));
  • screening tetracyclines (Tetra- Sensor Honey (detectiegrens tetracycline: 10 µg/kg));
  • screening sulfonamiden (Charm II Sulphonamides Honey receptor assay (detectiegrens sulfamethazine: 10 µg/kg);
  • screening macroliden & lincosamiden (Charm II Macrolides Honey receptor assay (detectiegrens: 15 – 20 µg/kg tylosine, 10 µg/kg erythromycine));
  • screening fluoroquinolones (Fluoroquinolones EIA (Eurodiagnostica bv) immunologische kit (detectiegrens norfloxacine: 10 µg/kg)).

De onderzoeksresultaten werden beoordeeld volgens Europese normen (Richtlijn 2001/110/EG, Beschikking 2003/181/EG en BOGDANOV, 2002) en Belgische normen (KB betreffende honing van 19 maart 2004, actielimieten voor antibioticaresiduen in honing (honingdossier FAVV 2001)):

  • vochtgehalte: maximum 20%, met uitzondering van struikheidehoning (Calluna): max. 23%;
  • invertasegetal (E.U. Voorstellen):

o   algemeen: =50 Siegenthaler eenheden;

o   honing met lage enzymactiviteit: =20 Siegenthaler eenheden;

o   Arbutus, Robinia, Erica: =10 Siegenthaler eenheden.

  • Elektrische geleidbaarheid:

o   honing niet vermeld hieronder: £ 0,8 mS/cm of £ 800 µS/cm;

o   honingdauwhoning, kastanjebloesemhoning en mengsels hiervan, uitgezonderd mengsels met de hieronder genoemde honingsoorten: > 0,8 mS/cm of > 800 µS/cm;

o   uitzonderingen: aardbeiboom (Arbutus unedo), dopheide (Erica), eucalyptus, lindebloesem (Tilia spp), struikheide (Calluna vulgaris), Leptospermum en Melaleuca spp;

  • specifieke rotatie: in de regel geven honingdauwhoningstalen positieve specifieke rotatiewaarden terwijl nectarhoningstalen negatieve specifieke rotatiewaarden geven. In combinatie met elektrische geleidbaarheid laat deze bepaling toe om lindehoning van nectarhoning en kastanjehoning van honingdauwhoning te onderscheiden.
  • MRPL (Minimum Required Performance Limit) in België voor chlooramphenicol: 0,1 µg/ kg (Europese MRPL= 0,3 µg/kg);
  • actielimiet in België voor (dihydro) streptomycine: 20 µg/kg (sinds 1/1/2003) (honingdossier FAVV);
  • actielimiet in België voor tetracyclines: 20 µg/kg (sinds 1/1/2003) (honingdossier FAVV);
  • actielimiet in België voor sulfonamiden: 20 µg/kg (sinds 1/1/2003) (honingdossier FAVV).

Voor macroliden, lincosamiden en fluoroquinolones zijn er in België geen actielimieten opgesteld en wegens afwezigheid van een MRL in honing geldt derhalve een nultolerantie.

Voor het toekennen van het attest aan de betrokken imkers wordt geen rekening gehouden met de beoordeling van de presentatie en de organoleptische honingkeuring. Wel kan op basis van het resultaat voor het nettogewicht het getuigschrift niet worden toegekend: namelijk voor een verpakking van 500 g is de wettelijk maximale toegelaten afwijking in minus 30 g. Bijgevolg bij vaststelling van een nettogewicht lager dan 470 g (bij vermelding van 500 g op het etiket) wordt er geen attest verstrekt.

Imkers waarvan de honing voldoet aan alle wettelijke bepalingen en waarbij het etiket voldoet aan de wetgeving krijgen zowel een attest (getuigschrift) als labels van gewaarborgde kwaliteit die op de bokalen kunnen worden aangebracht. Voldoet de honing aan de wettelijke normen doch worden er gebreken vastgesteld inzake etikettering of nettogewicht (< 470 g) dan bekomt de betrokken imker wel labels doch geen attest. Voldoet de honing niet aan de normen voor honing of worden er residuen (boven de norm of boven de actielimiet) vastgesteld dan ontvangt de producent geen attest, noch labels.

Resultaten en bespreking

In 2008 werden in totaal 135 Vlaamse honingstalen (lente- en zomerhoning) binnengebracht op het Informatiecentrum voor de Bijenteelt die op het T&V-ILVO op kwaliteit onderzocht werden. Opmerkelijk lag het aantal stalen in 2008 lager dan het aantal bekomen in de vorige jaren. De staalname is door de imker zelf bepaald en de representativiteit van het staal ten opzichte van zijn totale honingoogst is dan ook zijn verantwoordelijkheid.

Daarom werd in 2008 een aanvullend onderzoek naar de representativiteit van de stalen uitgevoerd.

Presentatie, visuele en organoleptische honingkeuring

In tabel 1  zijn de resultaten van de visuele en organoleptische keuring in de periode 1998–2008 weergegeven.

Tabel 2  geeft een indeling van de honingstalen op basis van het nettogewicht. Ook in 2008 werden de meeste tekorten genoteerd voor de parameters nettogewicht, grove kristallisatie, onzuiverheden, schuim op oppervlak en ijsbloemvorming. Inzake geur, smaak en fermentatie werden geen afwijkingen gevonden. Ondanks herhaald sensibiliseren blijft 20 % onwettige etiketten hoog. Er werd om die reden geopteerd om een specifiek artikel over etikettering in het themanummer ‘HONING’ (Reybroeck, 2008) op te nemen. Volgens de wetgeving in verband met voorverpakkingen (Anonymous, 1979) mag de werkelijke inhoud gemiddeld niet kleiner zijn dan de nominale inhoud. Gezien er slechts één bokaal van de betreffende partij werd binnengebracht en onderzocht, is het moeilijk achterhaalbaar of daaraan wordt voldaan.

In dezelfde wetgeving wordt gesteld dat geen enkele verpakking een afwijking in minus mag vertonen welke groter is dan tweemaal de maximaal toegelaten afwijking (3% voor verpakkingen met een nominale inhoud van 300-500 g). Dit betekent concreet dat voor honingbokalen met een nominale hoeveelheid van 500 g er geen enkele verpakking mag voorkomen met een werkelijke inhoud < 470 g. Alle honingstalen in 2008 hadden een netto inhoud boven 470 g en waren bijgevolg in overeenstemming met dit deel van de wet (zie tabel 2, volgende pagina). Wat de stalen met een nettogewicht < 500 g (16,3 % van de stalen) betreft zou in principe de gehele partij moeten gecontroleerd worden om na te gaan of het gemiddelde van alle werkelijke inhouden 500 g of meer bedraagt.

 

Vochtgehalte

Het gemiddelde vochtgehalte van alle stalen van 2008 bedroeg 17,4 %; de laagste waarde 15,8% en de hoogste waarde 19,1%. Alle stalen voldeden aan de norm van 20%.

Invertasegetal

In één staal lag het gemeten invertasegetal onder de algemene limiet van 50 Siegenthalereenheden maar boven de 20 Siegenthalereenheden. Het is bijgevolg mogelijk dat het honing betrof met een natuurlijk laag invertasegehalte. Merk op dat het betreffende staal een zeer lage elektrische geleidbaarheid vertoont (220 µS/cm). Het gemiddeld invertasegetal van alle honingstalen bedroeg in 2008 154 Siegenthalereenheden met als uiterste waarden 41 en 372 Siegenthalereenheden.

Elektrische geleidbaarheid

Dit jaar waren er vijf stalen met een geleidbaarheid hoger dan 800 µS/cm (indicatie van bladhoning (of kastanjehoning)). De gemiddelde elektrische geleidbaarheid bedroeg in 2008 439,5 µS/cm. 40% van de stalen situeerde zich in de klasse 300 tot 500 µS/cm.

Nota van de redactie

Deel 2, tevens het laatste van deze analyse, zal in ons maartnummer verschijnen.