BIJENZIEKTEN

Met de meeste bijenziekten worden we nooit geconfronteerd of ze zijn van voorbijgaande aard. Nochtans moeten we kennis hebben van deze ziekten, want het is enorm belangrijk dat we ze kunnen detecteren, willen we ze effectief bestrijden. De hardnekkigste kwaal is momenteel de algemeen verspreide varroase. De nosema is steeds latent aanwezig en hier en daar duikt het zeer besmettelijke Amerikaans vuilbroed op. Zonder efficiënt ingrijpen gaan de volken eraan ten onder.
Gemakkelijkheidhalve spreken we over drie soorten ziekten:
• ziekten van het broed: broedziekten,
• ziekten van de volwassen bij,
• ziekten van de volwassen bij en het broed: de varroase.

Volgende bijenziekten moeten verplicht aangegeven worden bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV):
• Acariose,
• Amerikaans vuilbroed,
• Europees vuilbroed,
• Varroase,
• Kleine bijenkastkever (Aethina tumida),
• Tropilaelapsmijt (Tropilaelaps spp.).

1. BROEDZIEKTEN

1.1. AMERIKAANS VUILBROED

Amerikaans vuilbroed of kwaadaardig broedrot wordt veroorzaakt door een bacterie: Paenibacillus larvae. Deze staafvormige bacil tast de bijenlarve aan, buiten de larve overleeft ze in sporen. De infectie van de larven gebeurt langs de mond wanneer ze het voedsel opnemen dat met sporen besmet is. De jongste larven zijn het gevoeligst. De opgenomen sporen ontkiemen en de staafbacteriën die eruit te voorschijn komen, dringen doorheen de darmwand en gaan zich ongehinderd vermenigvuldigen in het lichaamsweefsel van de larve. Een deel van de larven sterft af en wordt door de poetsbijen verwijderd. Andere larven ontwikkelen zich verder en wanneer ze in de overgangsfase van larve tot pop gekomen zijn, wordt het hele lichaam van de larve in de kortste tijd door bacteriën overwoekerd. De larve sterft af en wordt een bruinachtige massa die dan opdroogt tot een zwart korstje. Wanneer enkel nog de skelethuid van de larve overblijft, gaat de bacterie over in de “sporenvorm”. Deze sporen zijn zeer resistent, ze kunnen temperaturen verdragen van meer dan 100°C en hun levensvatbaarheid blijft gedurende tientallen jaren bestaan.

Verspreiding
Besmetting gebeurt op de eerste plaats door de bijen die de cellen reinigen en de larven voeren en zo de sporen overbrengen. Vervliegen van besmette bijen, roverij, overhangen van broed, verenigen en voederen met besmette honing zijn belangrijke oorzaken van verspreiding. De besmetting verloopt gewoonlijk zeer geleidelijk, bij sterke volken kan dit zelfs over verscheidene jaren verlopen.

Herkenning
Amerikaans vuilbroed wordt door de imker pas ontdekt wanneer het volk al sterk verzwakt is. De ziekte vaststellen is niet altijd zo eenvoudig. Er zijn heel wat kenmerken, maar die komen eerder uitzonderlijk gelijktijdig voor. Meestal beperkt het ziektebeeld zich tot enkele van deze symptomen.
• De broedramen hebben onregelmatig verspreide verzegelde broedcellen met ingevallen celdekseltjes, die soms een kleine opening vertonen.

Er is een weeë geur van houtlijm of verse vis.
• In de cellen vindt men de vormloze ingezakte larve, een massa met een koffie-met-melk kleur, of donkerbruin.
• De luciferproef: met een lucifer of stokje kan men de celinhoud, na even roeren, als een centimeterlange slijmachtige draad optrekken alsof hij uit een lijmpot komt.
• In sommige cellen vindt men stevig vastzittende korstjes.
• Er is nu ook een testkit op de markt om de ziekte te kunnen vaststellen.

Behandeling
Amerikaans vuilbroed moet gemeld worden aan het FAVV. Vanwege het grote infectiegevaar (resistentie van de sporen) moeten de besmette bijen en broedraten vernietigd worden. Kasten, ramen en gereedschappen goed afvlammen met een gasbrander, maar de vraag is of hiermee alle sporen vernietigd zijn. Beter is voorkomen dan genezen door sterke volken te houden en geen uitheemse honing te voeren.

1.2. EUROPEES VUILBROED

Europees vuilbroed of goedaardig broedrot is een besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door verschillende bacteriën: Streptococcus pluton, Bacillus Apis, Bacillus orpheus, Streptococcus Apis en Bacterium eurydice. De bacteriën komen via het voedsel in de darm van de 1 à 2 dagen jonge larven, gaan zich snel vermenigvuldigen en na ongeveer 4 dagen sterven de larven af.

Verspreiding
Werkbijen die de jonge larven voederen, verspreiden de ziekte. Door het vervliegen, roverij, overhangen van broed en verenigen komt de ziekte terecht bij andere volken. De besmetting is duidelijk geringer dan bij Amerikaans vuilbroed. Europees broedrot komt het meest voor in de late lente. De ziekte is soms moeilijk vast te stellen, en ze kan spontaan weer verdwijnen zonder veel schade aan te richten, daarom wordt ze ook goedaardig broedrot genoemd.

Herkenning
De 5 à 6 dagen oude larven zijn slap en geelachtig verkleurd en liggen ongeordend in de cellen. Als men met een pincet de larve uit de cel neemt, dan zal de huid meestal scheuren en komt een witachtige waterige vloeistof te voorschijn, waarin men fijne korreltjes kan onderscheiden. De larven sterven af een paar dagen voor het verzegelen. Na uitdrogen liggen ze dan als droge vlakke

resten tegen de celbodem. Sommige larven sterven pas af in het verzegelde stadium. Net zoals bij het Amerikaans vuilbroed treft men dan ingezakte en geperforeerde celdekseltjes aan. Een kolonie aangetast door Europees vuilbroed verspreidt een zure geur, zoals voetenzweet, kaas, rotte eieren, vandaar de naam “stinkbroed”. In tegenstelling met Amerikaans vuilbroed kan de dode larve niet draadvormig uitgetrokken worden.
Er is eveneens een testkit op de markt om de ziekte te kunnen vaststellen.

Behandeling
Ook voor Europees vuilbroed is er een meldingsplicht. Meestal verdwijnt ze vanzelf bij goede dracht. Bij ernstige aantasting moet men het broed vernietigen en de bijen in een nieuwe kast onderbrengen. Het besmette materiaal ontsmetten, afvlammen met een gasbrander. Voorkomen is hier ook beter dan genezen door sterke volken te houden.

1.3. KALKBROED

Kalkbroed wordt veroorzaakt door een schimmel Ascosphaera apis. De sporen komen langs het voedsel terecht in het darmkanaal van de larve, ze ontkiemen en de myceliumdraden doorwoekeren de larve. De larve sterft af en verkleurt geelwit tot helgeel. De afgestorven larve droogt tot een harde kalkachtige mummie.

Verspreiding
Besmetting gebeurt door de bijen die de sporen verplaatsen tijdens het poetsen en voederen. De sporen verspreiden zich ook via luchtcirculatie. Vochtigheid en afkoeling activeren de besmetting.

Herkenning
Op de vliegplank en op de grond liggen kalkachtige mummies van larven. Veelal aan de buitenzijde van het broednest vindt men harde larven los in de cellen. Bij grote aantasting vertoont het gesloten broed zoveel gaten dat we van een mozaïekbeeld spreken.

Behandeling
Meestal verdwijnt de ziekte vanzelf na enkele weken. De bijen reinigen de cellen en dragen de mummies naar buiten. Bij grote aantasting de besmette ramen afkloppen, zodat de mummies uit de cellen vallen of de ramen verwijderen. Chemotherapeutische middelen zijn momenteel nog in het experimentele stadium. Men kan de ziekte veelal voorkomen door sterke volken te houden en ze droog en warm te houden.

1.4. STEENBROED

Steenbroed wordt veroorzaakt door een schimmel Aspergillus flavus. Zoals bij het kalkbroed komen de sporen langs het voedsel terecht in het darmkanaal van de larve waar ze kiemen en mycelium vormen dat door alle weefsels en organen woekert. De larve sterft af en mummificeert en wordt steenhard. Steenbroed kan ook volwassen bijen aantasten. De sporen kunnen ook door de mens ingeademd worden en veroorzaken vervelende ontstekingen op de ademhalingswegen en de ogen.

Verspreiding
Over de verspreiding van de ziekte is nog weinig bekend. Men gaat ervan uit dat alleen de verzwakte kolonies door deze schimmels kunnen aangetast worden. Ook een te grote omgevingsvochtigheid, slechte ventilatie, en beschimmelde pollen werken de besmetting in de hand.

Herkenning
Het broednest is overtrokken met schimmelpluis en de larven worden steenhard en hebben een geelgroene kleur. Volwassen bijen die aangetast zijn, krabbelen moeizaam voor de kast en vertonen een verhard en opgezwollen achterlijf. Ze sterven af en op de dode bij ontwikkelt zich een groenachtige schimmel die sporen bevat.

Behandeling
Er is nog geen afdoend geneesmiddel gevonden. De raten met afgestorven broed moet men verwijderen en vernietigen. Bij ernstige besmetting moeten de volken vernietigd worden. Steenbroed komt maar zelden voor in onze streken.

1.5. ZAKBROED

Deze ziekte wordt veroorzaakt door een virus, het zakbroedvirus. De bijenlarven doen hun infectie op in hun eerste levensdagen via het voedsel. Het virus breidt zich uit in de hersenen en in de zenuwbanen van de larve. Zakbroed duidt op een typisch kenmerk van deze ziekte: de vernietigde larve zit als het ware in een zakje (de ongeschonden huid), de inhoud is aanvankelijk vloeibaar, maar droogt in een later stadium op. Poppen worden bijna nooit aangetast. Vaak wordt de ziekte niet opgemerkt, omdat slechts een klein procent van het broed wordt aangetast.

Verspreiding
De besmetting blijft meestal beperkt, ook binnen het eigen volk. De besmetting kan ook overgaan op andere volken door rovende en vervliegende bijen of door het verhangen van broed.

Herkenning
Het uiterlijke ziektebeeld lijkt erg veel op Amerikaans vuilbroed, omwille van de ingezakte en gescheurde celdeksels. Maar de celinhoud bestaat uit een zakje met bruine vloeibare vloeistof, niet draadtrekkend. De inhoud van het zakje droogt op en is gemakkelijk te verwijderen, en er is geen stank.

Behandeling
Meestal verdwijnt de aantasting vanzelf. Bij ernstige aantasting ramen en broed verwijderen en verbranden. Komt zelden voor in onze streken.

2. ZIEKTEN VAN DE VOLWASSEN BIJ

2.1. ACARIOSE

De verwekker van de acariose of tracheeën-mijtziekte is Acarapis woodi. Het is een spinachtig diertje met acht poten en is 0,1 mm groot. De mijt dringt via de stigmata (ademhalingsopeningen) in het voorste paar borsttracheeën (luchtbuizen) en nestelt er zich. De mijt kan slechts binnendringen in jonge bijen die niet ouder zijn dan zes dagen (bij oudere bijen zijn de stigmata afgesloten door stijve haren). Eenmaal binnengedrongen in de tracheeën doorboort de mijt met de stekende monddelen de dunne tracheewanden en zuigt de hemolymfe (bijenbloed) op. De mijt zet eitjes af in de tracheeën, waaruit na 3-5 dagen larven komen, die op hun beurt mijten zullen worden, paren en eitjes afzetten. De uitwerpselen van de mijten blijven in de tracheeën zitten, hopen zich op en verstoppen ze. Zo bemoeilijken die de ademhaling van de bijen, zodat ze op de duur stikken.

Verspreiding
Sommige bevruchte wijfjes van de mijten verlaten hun gastvrouw en dringen binnen in de tracheeën van andere jonge bijen om zo de cyclus voort te zetten. In de winter zijn er geen bijen jonger dan zes dagen. Dan gaan de mijten die de tracheeën verlaten, zich vestigen aan de basis van de vleugels, de gewrichtshuid van de vleugelwortel, waarvan ze de structuur volledig vernietigen.
Buiten de kast kunnen andere volken worden besmet door vervliegen, roverij of verenigen.

Herkenning
Bijen waarbij de aantasting zover gekomen is dat zowel de tracheeën als de vleugelwortels aangetast zijn, zijn ten dode opgeschreven. Bij de eerste reinigingsvlucht na de winter komen tientallen bijen buiten en vallen dadelijk voor de kast neer op de grond. Ze trachten zich langs grassprieten naar boven te werken, ze proberen tevergeefs nog op te vliegen, maken sprongetjes en krabbelen doelloos rond.

Behandeling
Voor de acariose of de tracheeënmijtziekte is er een meldingsplicht. De inspecteur-geneesheer zal de nodige vaststellingen doen om 100% zekerheid te hebben. Hiervoor heeft hij een staal van een 50-tal bijen nodig. Het onderzoek gebeurt microscopisch in een labo. Men mag alleen maar wettelijk toegelaten geneesmiddelen gebruiken. Ter preventie kan men in de winter thymolkristallen laten verdampen in de kolonie door enkele kristallen op de bovenste deklatten te leggen. Door de warmte van de tros verdampen deze geleidelijk en deze damp werkt ontsmettend. Het is echter geen behandelingsmiddel. Thymol is in witte kristalvorm te koop bij de apotheker.
Acariose komt gelukkig niet zoveel voor in onze streken.

2.2. AMOEBIASE

Amoebiase wordt ook wel eens de verdwijnziekte genoemd omdat ze kan leiden tot een zware terugval van een kolonie, het volk is verdwenen. De verwekker van de amoebiase is Malpighamoeba mellificae Prell, een eencellig organisme dat zich kruipend kan voortbewegen. Het diertje vermenigvuldigt zich in de buizen van Malpighi (nierstelsel van de bij), die de lichaamsvloeistof zuiveren. De buizen gaan minder goed functioneren en de bijen krijgen diarree.
Na verloop van ongeveer 3 weken veranderen de dochtercellen in bolvormige cysten die via de ontlasting naar buiten komen.

Verspreiding
De bijen likken de besmette ontlasting op en worden zo besmet. Door vervliegen, roverij, verenigen of het omhangen van ramen, kan de ziekte in een ander volk terecht komen.

Herkenning
Bijen die aan de amoebenziekte lijden, krijgen diarree zodat de kast en de directe omgeving grondig bevuild worden. Bij ernstige besmetting stinkt de kolonie. De ziekte komt voor in het voorjaar, doorgaans in combinatie met de nosemaziekte. In de ergste gevallen kan een volk eraan ten onder gaan.

Behandeling
Lichte amoebeninfecties genezen meestal vanzelf in de loop van de zomer. Zware infectie in combinatie met nosema kunnen een volk ten onder doen gaan.
Geneesmiddelen bestaan er niet. Als preventie zorgt men voor een goede hygiëne.

2.3. MEIZIEKTE

Deze ziekte doet zich voor bij jonge bijen in het voorjaar. Er is een verstopping van de ingewanden. De darmen zijn gevuld met stuifmeelkorrels en de vleugelspieren zijn aangetast waardoor vleugellamheid ontstaat.
Langdurig slecht weer, opname van te veel stuifmeel met te weinig water wordt als mogelijke oorzaak aanzien. Mogelijk ook door giftig (bespoten) of beschimmeld stuifmeel.

Verspreiding
Meiziekte is op zich niet besmettelijk en kan dus niet op andere volken overgedragen worden.

Herkenning
De symptomen worden nogal eens met nosema of acariose verward omdat de ziekteverschijnselen erg op elkaar lijken. Ook hier treffen we krabbelaars met gezwollen achterlijf aan, die soms worstvormige uitwerpselen achterlaten, zeker als men op het achterlijf drukt. De bijen sterven meestal stuiptrekkend. Bij nauwkeurig toekijken zien we echter dat het hier meestal om jonge, broedverzorgende bijen gaat. Hun endeldarm is gevuld met een vaste massa en/of geheel verteerde stuifmeelkorrels.
Behandeling
Voeder de bijen met een lichte honing- of suikeroplossing om op die manier de bijen aan het nodige water te helpen.

2.4. NOSEMA

De nosema is een ziekte van de volwassen honingbij veroorzaakt door Nosema apis Zander of Nosema ceranae, een parasitair, eencellig sporendiertje. Nosema parasiteert het darmepitheel van de middendarm. De sporen worden langs de mond opgenomen en komen via de slokdarm en de honingmaag in de middendarm terecht, waar ze ontkiemen. Na zeer snelle vermeerdering van de parasiet sterven de darmepitheelcellen af. Aanvankelijk worden ze door celdeling vervangen door nieuwe, maar deze vernieuwing kan natuurlijk niet blijven duren. Ze vergt te veel energie van de honingbij die uiteindelijk ten onder gaat. Ondertussen werden er heel veel sporen gevormd en heeft de bij een vloeibare ontlasting.

De nosema heeft in de loop van het jaar twee belangrijke perioden waarin ze zich manifesteert. Vooral in het voorjaar (de beruchte 1 april) kan de nosema zich heel sterk ontwikkelen. In het najaar kan er zich ook een beperkte uitbraak ontwikkelen.

Verspreiding
Bij ontlasting in de kast (gedurende een lange periode van slecht weer) of op plaatsen waar de bijen drinken is de verspreiding van sporen verzekerd. In de kast worden andere bijen met de ontlasting bevuild en door het poetsgedrag van de bijen worden de sporen overgedragen op gezonde bijen. De besmetting wordt van ene volk naar het ander overgebracht op drinkplaatsen, door roverij, vervliegen en verenigen.

Herkenning
Trage ontwikkeling in het voorjaar. Geelbruine streepontlasting op de kast en de vliegplank. Oude bijen met gezwollen buik en krabbelaars voor de kast. De enige zeker methode om de ziekte vast te stellen is een microscopisch onderzoek van minstens dertig stuifmeelhaalsters.

Behandeling
Er is geen afdoende behandeling. Beter is voorkomen door een goede hygiëne, door voor voldoende stuifmeel te zorgen in het voorjaar en sterke volken te houden.

2.5. ROER

De bijen kunnen tijdens de winterzit de afval van hun stofwisseling in hun overbelaste endeldarm niet meer ophouden en laten die de vrije loop in of uit de kast. Er kunnen verscheidene oorzaken aan de basis liggen.
• Ongeschikte wintervoeding zoals heidehoning of bladhoning waarin er te veel onverteerbare resten voorkomen.
• Te late inwintering, met als gevolg dat veel voedsel onverzegeld is en gaat gisten.
• Herhaalde rustverstoring tijdens de winterzit leidt tot meer voedselopname en dus tot grotere afvalproductie.
• Ziekten: een volk dat aangetast is door nosema is vatbaar voor roer.

Verspreiding
Roer is op zich niet besmettelijk en kan dus niet op andere volken overgedragen worden.

Herkenning
Tijdens of op het einde van de winterzit zijn de volken onrustig en de werksters verliezen oranjegele of donkerbruine ontlasting. Poepvlekken ontsieren de kastwanden en ook de binnenzijde van de kast en de raten. De diarree verspreidt een onaangename geur.

Behandeling
Beter is het probleem te voorkomen door goed en tijdig in te winteren en voor rust te zorgen tijdens de winterzit.

 

Uittreksel uit “Bijenhouden in de 21ste eeuw” door Dirk Desmadryl