VARROASE

De varroase is een besmettelijke parasitaire ziekte veroorzaakt door de mijt Varroa destructor. Het is een van de gevaarlijkste plagen voor de bijen. Het is pas sinds 1984 dat we deze mijt in ons land kennen. Het is een uitwendige mijt, die behoort tot de spinachtigen. De mijt is met het blote oog waar te nemen. De mijt leeft op de larven en volwassen bijen en voedt zich door bloed (hemolymfe) te zuigen.
De vrouwelijke mijt is hel bruin en ovaal van vorm, 1,1 mm lang en 1,5 mm breed. Het lichaam is bedekt met een rugschild, waarop talrijke stijve vertakte haren voorkomen. De vier paar korte gebogen poten zitten verscholen onder het rugschild. Deze poten zijn voorzien van hechtnapjes. Het mannetje is iets kleiner, witgrijs en bijna rond.

Voortplanting
Voor het sluiten van het broed kruipen één of meer volwassen vrouwtjes tussen de bijenlarven en de celwand. Eenmaal in de cel plakken de mijten vast in het voedersap. Pas als de larve het laatste voedersap heeft opgegeten, kunnen de mijten weer vrij bewegen. De cel is inmiddels gesloten en 60 uur na het sluiten legt de varroamijt een eitje, vervolgens elke 30 uur nog een. Het eerste eitje levert doorgaans een mannelijke mijt, de volgende zijn vrouwtjes. Na 6 tot 7 dagen is het mannetje volwassen, het vrouwtje na 7 tot 8 dagen. De paring gebeurt in de broedcel. Bij het uitlopen van de jonge bijen komen alleen volwassen bevruchte varroawijfjes naar buiten. Bij werksterbroed kunnen dat 1 tot 2 bevruchte wijfjes zijn per binnengedrongen stammoeder. Bij darrenbroed zullen 3 tot 4 bevruchte wijfjes uit de cel lopen per stammoeder. Er bestaat een voorkeur van de varroamijt voor darrencellen. In darrencellen worden ongeveer zesmaal zoveel mijten gevonden als in werkstercellen.
Mannelijke mijten sterven bijna onmiddellijk na het uitlopen van de bijen, zij kunnen niet overleven buiten de broedcellen. De levensduur van de wijfjes is in de zomer 2 tot 3 maanden, in de winter 5 tot 8 maanden. Hierdoor kunnen ze tijdens de broedloze winterperiode overleven. Buiten de levende bij kan de mijt niet overleven.

Ziektebeeld
Doordat de mijten leven van bijenbloed verzwakken de bijen, vermindert hun vitaliteit en activiteit en leven ze korter. Bij een middelmatige aantasting zijn de beschadigingen niet zo direct herkenbaar. Bij sterke aantasting (3.000 en meer varroa’s in een volk) neemt de varroa een groot deel van de eiwitten van de larve weg zodat deze tekort heeft aan voedsel. De jonge bijen zijn sterk verzwakt en dit werkt de vermeerdering van DWV-virussen (Deformed Wing Virus) en APV-virussen (Acute Paralysis Virus) in de hand. Het DWV-virus veroorzaakt ernstige

misvormingen, zo krijgen we bijen met verschrompelde poten en vleugels en een verkort achterlijf. Het APV-virus tast het broed aan, de larve sterft af en het broedbeeld gaat gelijken op dat van het goedaardig Europees vuilbroed. De vitaliteit van het volk wordt hierdoor zodanig aangetast dat de arbeidsverdeling in de kolonie volledig verstoord wordt. Het aantal verzwakte bijen wordt steeds maar groter, waardoor uiteindelijk het hele volk na een drietal jaar ten onder gaat.

Verspreiding
Oorspronkelijk werd de varroa eerst vastgesteld op de Aziatische honingbij (Apis cerena), waar er een biologisch evenwicht was tussen de gastheer en de parasiet. Door transport van de Europese honigbij (Apis mellifera) naar Azië rond 1950 werd de natuurlijke geografische barrière opgeheven. Zo kon de invasie over de hele wereld beginnen op de totaal niet aangepaste Apis mellifera. Onder natuurlijke omstandigheden bedraagt de uitbreiding van de varroa ongeveer 30 km per jaar. Deze werd aanzienlijk versneld door het ongecontroleerd vervoer van bijen en bijenvolken. Sinds 1984 is de varroamijt aanwezig in het oosten van België en heeft ze zich in 5 jaar tijd verspreid naar het uiterste westen.
De verspreiding van bijenvolk tot bijenvolk geschiedt door het vervliegen van darren of verdwaalde werksters, of door roverij. Anderzijds kan de verplaatsing van geïnfecteerd broed door de imker of het introduceren van een nieuwe koningin eveneens varroase verspreiden.

Herkenning
De besmettingsgraad kan berekend worden met behulp van een varroabodem (bodem met draadrooster en schuiflade). Op de bodem kan men de natuurlijke mijtenval vaststellen. De omrekening van natuurlijke mijtenval naar besmettingsgraad hangt af van het seizoen en de toestand van het volk.
Van mei tot september:
– 1 mijt per dag: x 300
– 100 mijten per dag: x 100
Voor de herfst en de winter bedraagt de omrekeningsfactor 500.
Deze berekening geeft slechts een indicatie en is zeker niet absoluut. Het is wel van het allergrootste belang de mijtenval gedurende het hele jaar te volgen om gepast en tijdig te kunnen reageren. Men gaat ervan uit dat de mijten zich in de broedperiode om de maand verdubbelen. Een mijtenpopulatie van 1000 in mei, worden er 2000 in juni, 4000 in juli, enz.
Wanneer men verscheidene bijen met verschrompelde poten en vleugels en een verkort achterlijf waarneemt, kan men stellen dat deze kolonie sterk besmet is en moet men drastisch ingrijpen.

Bestrijding

In principe is er een meldingsplicht voor de varroase, maar in de praktijk wordt het niet gedaan aangezien de varroase algemeen verspreid is. Men is op zoek naar varroatolerante bijen die in staat zijn samen te leven met de varroamijt en er geen noemenswaardige schade van ondervinden. Maar dat is voorlopig nog toekomstmuziek. Tot dusver moeten we ons behelpen met bestrijdingsmiddelen om de varroapopulatie binnen bepaalde grenzen te houden.
We beschikken over drie groepen bestrijdingsmiddelen: de chemische, de biochemische en de biotechnische.

 De chemische middelen bevatten schadelijke residu’s voor de mens en het milieu. Al deze middelen, zoals Apistan (actieve stof fluvalinaat), Apivar (actieve stof amitraz) en Perizin (actieve stof coumaphoszijn niet meer toegelaten zonder voorschrift van een dierenarts.

De biochemische middelen zijn gemaakt van stoffen die in de natuur voorkomen, maar bij verkeerd gebruik kunnen ze ook schadelijk zijn voor de mens.

  • Mierenzuur. Een mierenzuuroplossing (85%) is kant en klaar verkrijgbaar bij de bijenspeciaalzaak. In platte schalen die onderaan in de kast worden geschoven wordt mierenzuur verdampt of er wordt een Nassenheider- of een Liebig-verdamper in de kasten geplaatst. De gaasbodem moet afgesloten zijn bij de behandeling. Mierenzuur doodt ook de mijten in het gesloten broed en kan gebruikt worden in de periode juli-augustus na de zomeroogst. Mierenzuur laat geen aantoonbare residu’s achter, maar kan wel bijensterfte veroorzaken bij foutief gebruik. Het geeft een efficiëntie van 85-95%. Het product is niet toegelaten, tenzij op voorschrift van een dierenarts.
  • Thymol: een etherische olie die gewonnen wordt uit tijm (Thymus vulgaris) en oregano (Origanum vulgaris). Wanneer thymol verdampt in een bijenkast, worden de mijten die ermee in contact komen vergiftigd. Thymol dringt niet in het gesloten broed door. De kans dat de varroamijt resistentie ontwikkelt tegen thymol is klein. Er zijn twee producten toegelaten die thymol als werkzame stof hebben: Apiguard en Thymovar. Beide vergunde geneesmiddelen zijn vrij van voorschrift, maar moeten bij een apotheker aangekocht worden. Thymol kan residuen achterlaten in de honing en de was, maar deze zijn niet persistent. Als het product in het najaar volgens de gebruiksaanwijzing en na de honingdracht gebruikt wordt, is er geen kans op residuvorming in de honing. De producten worden gebruikt wanneer er broed aanwezig is (i.v.m. de temperatuur in het volk) en de bodem moet onderaan afgesloten zijn (bijv. met varroalade). De dagtemperatuur mag niet lager zijn dan 15°C.
  • Apiguard: bestaat uit een gel waaruit de werkzame stof thymol kan verdampen. Onmiddellijk na de zomeroogst wordt de geopende verpakking bovenop de broedkamer gelegd en na 10 dagen vervangen door een nieuwe verpakking. Als de gel nog niet op is, laten we de verpakking nog 4 dagen langer liggen. De tweede verpakking laten we 1 tot 4 weken liggen totdat deze ook leeg is.
  •  Thymovar: bestaat uit een geïmpregneerd textielplaatje dat gedrenkt is in de werkzame stof thymol. We leggen anderhalf plaatje op de raten, bij een volk op één bak is één plaatje voldoende. De plaatjes moeten 3 tot 4 weken blijven liggen. Voor een optimaal resultaat herhalen we direct na de eerste toepassing deze handeling, nogmaals 3 tot 4 weken.
  • Oxaalzuur. Oxaalzuur dringt niet in het gesloten broed door en moet dus toegepast worden tijdens broedloze perioden. Er mag geen gesloten broed aanwezig zijn bij de behandeling. Bij juist gebruik heeft het een efficiëntie van 95%. Oxaalzuur kan enkel gebruikt worden volgens het cascadesysteem: het moet voorgeschreven worden door een dierenarts en bereid worden door een officina-apotheker.

Er zijn drie behandelingswijzen met oxaalzuur:

  • Verdampen: Er wordt onder of boven het volk een electrisch toestelletje geplaatst waarin men 1 gram oxaalzuur per kastdeel laat verdampen. Bij verdamping is een volgelaatmasker voorgeschreven en moeten de kasten een tijdje afgesloten worden.
  • Vernevelen: Voor 10 volken te behandelen wordt een oxaalzuuroplossing gemaakt in volgende verhouding: 800 ml water + 24 gram oxaalzuur. De oplossing wordt met een plantenspuit over de bijen gesproeid.
  • Bedruppelen: Voor 10 volken te behandelen wordt een oxaalzuuroplossing gemaakt in volgende verhouding: 300 ml water + 300 gram suiker + 18 gram oxaalzuur. Per straatje bezet met bijen wordt met een doseerbeker of een injectiespuit 5 ml van de oplossing op de bijen gedruppeld. Dat is ongeveer 50 ml per volk.

Naast de chemische en biochemische middelen zijn er ook nog heel wat biotechnische methodes. Veel van deze methoden zijn zo arbeidsintensief en complex dat heel weinig imkers ze toepassen.

Het verwijderen van darrenbroed tijdens het broedseizoen, zoals beschreven op pagina 52, zal niet alle varroamijten wegnemen, maar zeker wel beperken.

Een methode die de laatste tijd gepropageerd wordt, is imkeren met lage varroadrempel. We maken een nieuw volk zonder broed en jonge bijen waar er heel weinig varroamijten opzitten. We kunnen dit als volgt doen:

We stellen een drieramer samen:

  • 1 raam met veel stuifmeel
  • 1 raam met veel honing
  • 1 raam met onuitgewerkte wasraat
  • 1 kg voederdeeg (geen vloeibaar voedsel: gevaar voor roven)
  • 4 honingglazen jonge bijen uit de honingzolder
  • 1 jonge onbevruchte koningin.

We halen bijen uit de honingzolder (boven rooster) van verscheidene kasten. Op deze bijen bevinden zich weinig mijten (er is geen broed). We nemen 2 of 3 ramen per kast en kloppen deze af in een grote emmer. We gaan deze goed schudden om de oude bijen te doen opvliegen. Vervolgens gaan we de bijen besprenkelen met water en draaien deze even rond in een bol. Nu kunnen we heel gemakkelijk onze 4 honingbokalen bijen scheppen en onze drieramer bevolken. Eventueel kunnen we ook een varroabehandeling met een toegelaten product toepassen. We voeren de jonge onbevruchte koningin in met een invoerkooitje, voorzien van een propje deeg en zetten de drieramer op een koele, liefst donkere plaats. Na 3 dagen stellen wij ‘s avonds ons kastje buiten op. Onze jonge koningin zal na ongeveer 10 à 12 dagen aan de leg zijn. Na 1 maand moeten we vergroten naar een zesramer en daarna naar een productiekast. We versterken nooit door broed bij te hangen. Het volgende jaar zullen deze kasten als productievolken dienst doen met een zeer laag aantal varroa’ s. In deze kasten hangen we een darrenraat en verwijderen deze wanneer het broed gesloten is. Aangezien de varroa de voorkeur geeft aan darrenbroed kan men hiermee heel wat mijten elimineren.

Uittreksel uit “Bijenhouden in de 21ste eeuw” door Dirk Desmadryl