VERKEERDE TOESTANDEN: BULTBROED

Bultbroed is geen bijenziekte. Toch zal het, indien niet van voorbijgaande aard, leiden tot de dood van het volk. Het komt voor in moergoede en moerloze volken, vanaf het heel vroege voorjaar tot zelfs in de winter.
Je merkt het verschijnsel op als je in het volk de ramen met broed ziet. De werkstercellen zijn veranderd in een bultig, omhooggewerkt en onregelmatig broednest, omdat er zich darrenlarven in bevinden, dan spreekt men van bultbroed. Om de veel grotere darrenlarven in de werkstercellen te bergen, is deze uitbouw en bolle verzegeling noodzakelijk. Bultbroed kan door een darrenbroedige moer of door eierleggende werksters veroorzaakt worden.

Bultbroed van darrenbroedige koningin
Er is een koningin aanwezig in het volk, maar ze legt onbevruchte eitjes omdat ze onvoldoende of niet bevrucht is of omdat ze oud of ziek is. Een darrenbroedige koningin legt, evenals een normaal leggende koningin, één eitje per cel in een aaneengesloten broednest.

Bultbroed veroorzaakt door eierleggende werksters
Wordt een volk moerloos en heeft het geen open broed meer, dan zullen door het ontbreken van de koninginnenstof (feromonen) na enige weken enkele werksters eieren gaan leggen. Werksters hebben niet gepaard en kunnen dan ook alleen onbevruchte eitjes leggen. In tegenstelling tot een darren¬broedige moer leggen de eierleggende werksters hun eitjes chaotisch. Ze deponeren hun eitjes in een cel, ongeacht het feit dat andere eierleggende werksters daar al één of meerdere eitjes hebben gelegd. Ook vormt het ontstane broednest geen geheel. Het is verspreid over verscheidene

raten en niet aaneengesloten zoals dat van een koningin. Door de gebrekkige ontwikkeling van hun eierstokken en hun korte levensverwachting kunnen eierleggende werksters slechts een beperkt aantal eitjes leggen. Het aantal ligt ergens tussen 20 en 30, waarvan ook nog een deel niet goed ontwikkeld is. De niet goed ontwikkelde eitjes worden later gewoon opgegeten. Door de constante competitiestrijd van de eierleggende werksters onderling worden veel eitjes van de concurrenten verorberd. Ontwikkelt zich meer dan één larve in een cel, dan worden de overtollige larven opgegeten, eruit gehaald of zij sterven doordat zij worden verdrongen door de ‘grotere broer’. De gestorven larven worden daarna nog verwijderd.

De kleinere darren van zowel de darrenbroedige moer als van eierleggende werksters zijn in staat om te paren en levenskrachtig sperma te leveren. De kwaliteit van hun potentie is immers afhankelijk van het voedsel dat zij hebben gehad tijdens het larvale stadium en latere opgroei tot imago. Of normaal opgegroeide darren het in een competitie zullen winnen van hun ‘kleinere broeders’ is niet bekend.
Behandeling
Voor we ingrijpen, moeten we eerst zekerheid krijgen of er al dan niet een koningin aanwezig is. Daarom hangen we in het volk een raat met open broed, eitjes en jonge larven. Na drie dagen controleren we of er redcellen zijn opgetrokken.

Nu kunnen er zich twee mogelijkheden voordoen:

• Er zijn redcellen. Hiermee geeft dat volk te kennen dat het zonder koningin zit en dat het ondanks de aanwezigheid van leggende werksters, bereid is om een nieuwe moer te accepteren.
Nu kunnen we het volgende doen:
1. Ofwel laten we de aangezette moercellen uitlopen. Als alles normaal verloopt, zal de koningin bevrucht worden en aan de leg komen.
2. Ofwel breken we alle redcellen en voeren een gepaarde moer in met een invoerkooitje, voorzien van voederstop.
• Er zijn geen redcellen. Dit kan twee oorzaken hebben:
1. Er is een darrenbroedige koningin aanwezig. Enkele mogelijkheden:
– We verwijderen de koningin en voeren een nieuwe bevruchte koningin in met een koninginnenkooitje, voorzien van voederstop.
– We verwijderen de koningin en verenigen met een moergoed volk.
– Indien het een zwak volkje is met allemaal oude bijen, zal men best het volk vernietigen door af te zwavelen. Anders oplossen is vragen om moeilijkheden.
2. Er zijn leggende werksters aanwezig en het volk is reeds lang moerloos: de werksters zijn oud en zullen geen moerdoppen meer optrekken.
Het hermoeren van dergelijk volk is bijna altijd gedoemd te mislukken. Afzwavelen is hier de beste keuze. Het voorkomt veel leed, zowel voor de imker als voor de bijen.

Het hermoeren van een darrenbroedig volk blijft altijd een risicovolle onderneming. Imkers die voldoende aantal volken hebben, zullen meestal de darrenbroedige volken opruimen. Alle bovenstaande ingrepen zijn immers zeer arbeidsintensief en er is geen enkele garantie tot slagen.

Uittreksel uit “Bijenhouden in de 21ste eeuw” door Dirk Desmadryl