Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 97
Jaar: 2011
Maand: April
Auteurs: Norbert Nijs

TUSSENAFLEGGER

Vanuit het standpunt van de bijen zijn zwermen van levensbelang. In de natuur is het voor hen de enige manier om zich te vermeerderen. Imkers beschikken op dat vlak echter over andere mogelijkheden. Zij ervaren bijgevolg enkel de ongemakken van de zwermdrift zoals: overlast, verlies aan honingproductie en verlies aan bijen wanneer de zwerm niet kan geschept worden. Hoe minder er dus gezwermd wordt, hoe liever. Helaas zijn, wat dat betreft, de bijen erg hardnekkig zodat ondanks alle getroffen voorzorgen elke imker er ieder jaar opnieuw mee geconfronteerd wordt.

Zwermcellen

Als men tijdens een kastcontrole op belegde zwermcellen stoot, kan men soms het tij nog doen keren door regelmatig de moercellen weg te breken en andere zwermonderdrukkende maatregelen te treffen zoals: raat laten bouwen, broed wegnemen en/of de bevolkingsdruk verlagen, maar een ideale aanpak is dat niet. Op den duur zullen de bijen wel zwichten en hun plannen opbergen. Niet zozeer omdat ze het beu worden, maar eerder omdat, door de aanslepende zwermdrift, de leg van de moer sterk afneemt waardoor het broednest geleidelijk aan inkrimpt en het volk zwakker wordt.

Tussenaflegger

Tijdens het verwijderen van de zwermcellen wordt er jammer genoeg ook al eens een moercel over het hoofd gezien waardoor er dan toch een zwerm vertrekt. Er bestaat echter een meer kordate en meer betrouwbare wijze om de zwermdrift te onderdrukken, namelijk de aanmaak van een tussenaflegger.

12_1

Het komt erop neer dat het zwermdriftige bijenvolk tijdelijk uitgesplitst wordt in twee deelvolken die bovenop elkaar geplaatst worden, gescheiden door een tussenbodem (ook separator genoemd). Het ene deelvolk gebruikt in die opstelling de kastbodem als vliegplank en het andere de tussenbodem (zie opstelling C in bijgevoegde figuur).

De aanmaak van een tussenaflegger vereist een kast met een tweedelige broedkamer die de mogelijkheid biedt om de ramen te herverdelen over de twee broedbakken, zodat alle open broed in één broedbak kan ondergebracht worden. Deze komt boven de separator en de andere bak komt eronder samen met de honingbak. De moer komt in het bovenste deelvolk terwijl het onderste deelvolk een raam met jong broed krijgt waarop het redcellen kan optrekken.

Het sorteren van de ramen (afzonderen van het open broed) is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is een lastig werkje wat ook geldt voor het opzoeken van de moer, zeker als ze niet gemerkt is en ze in een overvolle kast zit, wat bij zwermende volken meestal het geval is. Vanuit de klassieke kastconfiguratie (opstelling A) overstappen op een tussenaflegger (opstelling C) is bijgevolg geen sinecure.

Men heeft een veel betere uitgangspositie wanneer de moer tussen de broeden de honingkamer opgesloten zit in een arrestbak zoals dat in het kader van de broedbeperking gebeurt. Dat is de bedrijfsmethode waarbij het broednest van ongeveer april tot juni beperkt wordt tot ca 30.000 cellen (opstelling B).

Men krijgt dan automatisch een tussenaflegger door de arrestkamer naar boven te brengen en met een separator te scheiden van de rest van de kast. De vlotte overstap naar een tussenaflegger is trouwens de belangrijkste troef van de arrestmethode.

Een tussenaflegger is geen echte aflegger

Mede door zijn benaming en omdat de constructie ook bruikbaar is om een echte aflegger te maken, genre ‘vlieger’ (opstelling D) en ‘broedaflegger’ (opstelling E), beide gekende vermeerderingsmethodes, roept een tussenaflegger verkeerdelijk het beeld op van een aflegger die tussen de kastbodem en de broedkamer geplaatst wordt.

Vliegers of broedafleggers die via deze constructie aangemaakt worden, zijn echter voorbestemd om zich tot zelfstandige volken te ontwikkelen. Ze worden op termijn altijd gescheiden van hun stamvolk. Bij een tussenaflegger is dat niet het geval. De deelvolken worden altijd na verloop van tijd herenigd. Het zijn trouwens geen aparte volken, maar onderdelen van hetzelfde bijenvolk.

Ze zijn van bij de aanvang er volledig op afgestemd om, zodra de zwermdrift beteugeld is, terug samengevoegd te worden. Het onderste deelvolk fungeert in feite alleen maar als een tijdelijke opvangeenheid voor de afvliegende haalbijen van het bovenste deelvolk.

Men mag bijgevolg een tussenaflegger niet vereenzelvigen met een aflegger. De naamgeving is misleidend. Noch het geheel, noch de deelvolken beantwoorden daaraan. In wezen is het niet meer dan een splitsingstechniek die het onderdrukken van de zwermdrift als doel heeft en daarom uitsluitend toepassing vindt in het kader van de zwermbeheersing. Men had de tussenaflegger dus net zo goed, en wellicht zelfs beter, een ‘broedkamersplitsing’ genoemd.

Zwermonderdrukking

De tussenaflegger is het ultieme, maar ook erg doeltreffende wapen om nog het vertrek van de zwerm te voorkomen in de fase dat er al zwermdoppen aanwezig zijn. Als men tijdens een routinecontrole in de periode van de broedbeperking (opstelling B) belegde zwermcellen vindt , kan men ofwel wat aanmodderen door deze cellen wekelijks te gaan opzoeken en verwijderen ofwel radicaal kiezen voor een tijdelijke tussenaflegger en bijgevolg van opstelling B overstappen naar opstelling C, waardoor zowel de moer als het broed automatisch boven de separator terecht komen.

Omdat het onderste deelvolk dan hopeloos moerloos is, krijgt het, om er de harmonie enigermate in stand te houden, een raam met larfjes waarop het redcellen kan optrekken.

Die worden door de imker verwijderd bij het herenigen van de deelvolken. De redcellen zijn achteraf heel gemakkelijk op te sporen omdat geen van de andere ramen open broed bevat. Indien hetzelfde raamformaat gebruikt wordt, kan het open broed trouwens even goed in de honingbak geplaatst worden als in de onderste broedbak.

Het maakt geen verschil. Het is zinvol om het onderste deelvolk raat te laten bouwen door het een waswafel ter beschikking te stellen. Dat draagt bij tot het onderdrukken van de zwermdrift. Het deelvolk boven de separator zal zijn haalbijen verliezen omdat ze afvliegen naar het onderste deelvolk. Het afvliegen van de haalbijen kan echter een paar dagen in beslag nemen.

Als in die tijdspanne de eerste zwermcel gesloten wordt, blijft de mogelijkheid bestaan dat de moer en de nog niet afgevlogen haalbijen een beperkte zwerm vormen. Men kan dat risico natuurlijk uit de weg gaan door de zwermcellen te verwijderen. Maar er zijn ook tal van andere oplossingen mogelijk zoals het tijdelijk opsluiten van de moer in een moerkooitje, het tijdelijk afschermen van het vlieggat van de separator met een strook moerrooster of het plaatsen van een volledige moerrooster tussen separator en bovenste broedbak.

Als de separator over een vliegplank beschikt, kan men eventueel langsheen de buitenranden ervan latjes, met een doorsnede van ca 1 x 1 cm, spijkeren en de moerrooster daarop neerleggen en met haakvijsjes vastmaken. Dat is nog de eenvoudigste oplossing.

In normale drachtomstandigheden zijn de haalbijen na twee tot drie dagen afgevlogen en is het zwermrisico van de baan. Omdat het bovenste deelvolk een tijdje zonder haalbijen zit, moet men altijd controleren of het wel over voldoende voedselvoorraad beschikt. Meestal is dat wel het geval. Vanaf de derde dag kan de versperring, vóór de vliegopening, bij valavond verwijderd worden.

Zodra het merendeel van de haalbijen is afgevlogen, blijft er voor de overblijvende bijen weinig anders over dan de zwermcellen weg te knagen en de zwermplannen op te bergen.

 

12_2

De deelvolken herenigen

De tussenaflegger is, zoals gezegd, een tijdelijke schikking die normaal na tien dagen beëindigd wordt, dat is twee dagen voor de redcellen in het onderste deelvolk uitlopen.

Op dat ogenblik heeft men twee keuzes:

– Ofwel terugkeren naar opstelling B, dus terug naar de broedbeperking en naar het arrest van de moer, zodat men gewapend blijft wanneer de zwermdrift opnieuw de kop opsteekt;

– ofwel terugkeren naar de basisopstelling A.

In beide gevallen worden de redcellen van het onderste deelvolk vooraf verwijderd en wordt veiligheidshalve toch eens gecontroleerd of alle zwermcellen in het bovenste volk weg zijn.

De hereniging zal probleemloos verlopen aangezien de tussenbodem uitgerust is met een gaasbodem die ervoor zorgt dat de deelvolken dezelfde nestgeur behouden. Men hoeft dus bij het herenigen geen krantenvel te gebruiken.

Moer vervangen

Voorgaande werkwijze geeft echter geen garantie dat de zwermdrift na verloop van tijd niet opnieuw terugkomt Men loopt minder risico wanneer de zwermmoer vervangen wordt door een jonge moer. Daarmee wordt best niet te lang getalmd. Als er bij de aanmaak van de tussenaflegger al jonge moeren beschikbaar zijn, in het kader van de moerteelt, kan men

de uitsplitsing van de broedkamer perfect aangrijpen om de moerwissel door te voeren. In plaats van het onderste deelvolk dan een raam met larfjes ter beschikking te stellen, geeft men het een jonge (al leggende) moer met behulp van een moerkooitje met suikerdeegstop.

Ten vroegste veertien dagen later kijkt men of de nieuwe moer aan de leg is. Men zoekt de moer niet op, maar controleert enkel of er open broed aanwezig is. Vervolgens verwijdert men de oude moer en wacht men nog één tot twee uur vooraleer de deelvolken bij elkaar

te voegen. Op die wijze voelt het bovenste deelvolk zich al moerloos wanneer het in contact komt met de nieuwe moer. Op het moment dat men de deelvolken bij elkaar plaatst, wordt dus niet meer geraakt aan de ramen. De broedbakken worden gewoon onaangeroerd op elkaar gezet. Hoe minder storing hoe vlotter en veiliger alles zal verlopen.

Eventueel kan men er wel een vel keukenpapier tussen leggen, los bovenop de ramen van de onderste bak. De bijen halen dit snel en met vereende krachten weg. Het werkt de re-integratie in de hand. Als men niet kan wachten na het verwijderen van de oude moer en de broedbakken onmiddellijk op elkaar plaatst, legt men een doorprikt krantenvel tussen de broedbakken om het leven van de nieuwe moer niet in gevaar te brengen.