REIZEN EN VERPLAATSEN VAN BIJEN
1. DE ACTIERADIUS VAN BIJEN
1.1. HOE VER VLIEGEN BIJEN?
De actieradius van de vliegbijen is onder normale omstandigheden 2,5 tot 3 km. Binnen deze cirkel foerageren ze. Dit vertegenwoordigt een gebied van ongeveer 28 km².
De straal van deze cirkel kan groter en kleiner worden volgens de omstandigheden:
• Het weer is een belangrijke factor. Bij ongunstig weer wordt de cirkel veel kleiner. In het voorjaar is het dus belangrijk dat de bijen dicht bij de drachtbron staan.
• De drachtbron: hoe beter de drachtbron, hoe verder de bijen zullen vliegen indien nodig.
• Belemmeringen zoals heuvels, hoge bomen, flatgebouwen. Bijen vliegen niet graag hoger dan 8 meter.
• De geur speelt een belangrijke rol. De wind kan de cirkel tot een ellips vervormen en natuurlijke belemmeringen kunnen er een segment van afhakken.
1.2. AFSTAND BIJENVOLK – DRACHTBRON
• Vliegtijden zijn belangrijk. Terwijl de bijen vliegen, verzamelen ze geen nectar. We streven er bijgevolg naar om de vliegtijd zo kort mogelijk te houden, m.a.w. de kolonies moeten zo dicht mogelijk bij de drachtbron staan.
• Hoe groter de afstand, hoe hoger energie- en brandstofverbruik: nectarverbruik!
• Hoe groter de afstand, hoe groter risico’s: weer, verkeer, vogels, slijtage, desoriëntatie, besmettelijke ziekten.
1.3. PRAKTISCHE BESLUITEN
• Hoe dichter de drachtbron hoe hoger de netto honingopbrengst. Onderzoekingen hebben aangetoond dat de honingopbrengst voor elke 100 m afstand circa 5% afneemt. Economisch werkende bijen zullen zoveel mogelijk binnen een straal van 1500 m moeten opereren. Drachtgebieden verder dan 2000 m zijn niet meer rendabel!
• Bij het verplaatsen van een bijenvolk moeten we minstens 5 km van de standplaats verwijderd gaan. Doen we dat niet, dan keren heel wat vliegbijen terug naar de oude standplaats.
• Volken op eigen stand mag je per vliegdag ten hoogste een halve meter zijwaarts verplaatsen.
• Moeten de bijen binnen korte afstand verplaatst worden (vb. naar een nieuwe standplaats in eigen tuin), breng ze dan eerst voor een 4-tal weken (haalbijen leven 3 weken) naar een voorlopige standplaats die minstens 5 km ver is.
• ‘s Winters (rond de jaarwisseling), als de bijen voor een hele periode niet kunnen uitvliegen, kan men ook volken met de nodige omzichtigheid verplaatsen op korte afstand.
2. REIZEN NAAR DRACHTGEBIEDEN
Gedurende een bepaalde periode van het jaar kan er in de directe omgeving van de standplaats weinig te halen zijn voor de bijen. Daarom verplaatsen sommige imkers hun bijenkasten voor enkele weken naar drachtvelden waar er een rijke bloei is van bijvoorbeeld: fruit, koolzaad, acacia, linde, phacelia, heide…
2.1. VOORWAARDEN
• We reizen enkel met sterke volken die klaar zijn voor de dracht.
• Per drachtbron is het aantal bijenvolken niet oneindig. Exacte cijfers zijn moeilijk te geven, het is sterk afhankelijk van de soort drachtbron. Men stelt vaak 5 à 10 volken per ha voorop.
• Een goede standplaats vinden is niet zomaar vanzelfsprekend. Niet iedereen is bereid om op zijn eigendom een bijenvolk te laten plaatsen.
• Men moet geregeld de volken kunnen gaan controleren. Als de standplaats dicht bij een openbare weg of woning gelegen is, kan dit voor problemen zorgen.
• Als de verplaatsing zeer ver is, kunnen de reiskosten soms hoger liggen dan de honingopbrengst, vooral als men reist met een klein aantal kolonies.
• Als je de landsgrens moet oversteken is het aangewezen om je vooraf te informeren over eventuele vervoerdocumenten en gezondheidsattesten.
2.2. VOORBEREIDINGEN
• Een verkenning vooraf aan het geplande drachtgebied is wenselijk. Men moet een geschikte standplaats vinden: rustig, onder toezicht (om diefstal of vandalisme te voorkomen), bereikbaarheid met de wagen, grootte van het drachtgebied…
• Er wordt een afspraak gemaakt met de teler. Op de eerste plaats moet je toelating krijgen, maar er moeten ook afspraken gemaakt worden over toegang, hinder, duur van plaatsing en gebruik van eventuele bestrijdingsmiddelen.
• Voor het inzetten van bijen voor bestuiving in serres zoals aardbeien, augurken, meloenen… wordt een vergoeding afgesproken.
• De standplaats is bij voorkeur een beschutte plek, liefst geen open vlakte. Bijen houden niet van wind.
• De kasten moeten zeker een 20 cm van de grond staan (vb. op baddings), en zo veel mogelijk horizontaal. Het is nuttig om vooraf de standplaats klaar te maken.
• Een week voor het reizen controleren we de kolonies en bepalen we welke volken in aanmerking komen om te reizen. Reis alleen met sterke en moergoede volken. Reizen met zwakke volken heeft geen zin.
• De kasten moeten in goede staat zijn, goed op elkaar passen en goed sluiten. In de handel zijn speciale haken te verkrijgen om kasten aan elkaar te verbinden. Riemen met kriksysteem voldoen ook en worden heel veel gebruikt.
• De vlieggaten moeten goed kunnen afgesloten worden, maar er moet een goede verluchting mogelijk zijn zodat de bijen tijdens het reizen niet warm lopen, een varroabodem volstaat.
• Men moet over een transportmiddel beschikken waarmee bijenkasten kunnen vervoerd worden: een aanhangwagen, een bestelwagen of een auto met een achterdeur waarin kasten kunnen geplaatst worden.
2.3 HET TRANSPORT
Kasten verplaatsen kan men moeilijk alleen. Samenwerken met een bevriende imker is dikwijls de beste oplossing, het maakt het werk veel lichter en aangenamer.
De kasten worden vooraf vastgesjord en bij valavond als de bijen terug in de kast zijn, worden de vliegopeningen afgesloten.
De schuif van de varroabodem moet verwijderd zijn, zodat er een goede verluchting is.
Men kan zowel ‘s avonds of in de vroege ochtend reizen, naargelang de mogelijkheden en de omstandigheden. Als je ‘s avonds reist, moet je vaak in de duisternis werken.
De kasten worden op het transportmiddel zo geplaatst dat de raampjes altijd parallel hangen aan de rijrichting van het voertuig. Dit om te voorkomen dat de raten zouden doorbuigen of breken.
Op een aanhangwagen moeten de kasten stevig vastgemaakt worden. Het veiligste zijn riemen met krik. We rijden voorzichtig en na enkele kilometers stoppen we even en gaan na of alles nog stevig vast zit.
Ook al hebben we alles goed reisklaar gemaakt, toch is het geen overbodige luxe wat gereedschap: touw, plakband, zaklamp, kapruin, roker, watervernevelaar… mee te nemen.
Vergeet niet na plaatsing de vlieggaten te openen.
Wanneer je de terugreis aanvangt, ruim je alles op en laat je niets rondslingeren.
3. PLAATSEN VAN BIJENVOLKEN IN SERRES
Reizen naar serres is voorbehouden voor specialisten, dat is zeker niet weggelegd voor een beginnende imker. Bijenvolken worden in serres geplaatst voor de bestuiving en niet voor de honingopbrengst. Grote volken zijn niet geschikt: de oude vliegbijen willen nectar halen en vliegen verloren tegen het glas of plastic. In de beperkte vliegomgeving van een serre hebben we kleine maar sterke jonge bijenvolken nodig: een tienramer met zes ramen broed en veel jonge bijen. In de regel kunnen we nadien de bijenvolken niet meer gebruiken om ze in te zetten voor de honingoogst. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de teler een billijke vergoeding betaalt aan de imker.
Plaatsen van de bijenvolken
We plaatsen de kasten ‘s avonds, bij het invallen van de duisternis in de serre. Wanneer bijen bij klaarlichte dag verplaatst worden, gaan heel veel vliegbijen verloren: ze vliegen uit en proberen te ontsnappen tegen het glas of plastic en vinden hun weg niet meer terug. De vliegopening wordt best naar het oosten gericht zodat de ochtendzon al vroeg op de bijenkast kan schijnen. Men dient erover te waken dat de vliegopening boven het gewas uitgeeft. Kleurige markeerlinten in de buurt van de kast helpen de bijen om zich te oriënteren. Plaats de bijenkast midden in het gewas, anders gaan de bijen naar buiten vliegen om nectar te halen. De bedoeling is dat ze de gewassen bestuiven in de serre. De lichtdoorlaatbaarheid van het glas of plastic is zeer belangrijk. Bij onvoldoende licht foerageren de bijen niet.
Verzorgen van bijenvolken
In tegenstelling tot wat we zouden verwachten, mogen we de bijen in de serre niet bijvoederen. De bijen moeten er immers toe aangezet worden om de aanwezige planten te bestuiven. Er moet wel voldoende voorraad voor enkele dagen aanwezig zijn. Met uitzondering van een beetje aanprikkelen gedurende de eerste dagen, moet het bijenvolk verplicht worden tot bloembezoek, en dat gebeurt niet wanneer we de bijen te veel vertroetelen. Zorg er ook voor dat de bijen niet te warm of te koud staan. Plaats ze in de zomer in de schaduw.
Aantal bijenvolken in serres
Het bloembezoek van bijen is in sterke mate afhankelijk van de teeltomstandigheden, de volkssterkte en het aantal bijenvolken dat wordt ingezet.
Richtlijnen voor het aantal bijenvolken bij de diverse bedekte teelten zijn:
Aubergine en paprika: 1 volk per 5000 m²
Meloen, augurk en courgette: 1 volk per 1500 m²
Aardbeien, bessen, frambozen en bramen: 1 volk per 1000 m²
Voor de bestuiving van tomaten worden hommels gebruikt.
Uittreksel uit “Bijenhouden in de 21ste eeuw” door Dirk Desmadryl |