Bestuiving

BESTUIVING

1. DE BLOEM

Planten kunnen zich op twee wijzen voortplanten. Ongeslachtelijk langs stekken, scheuten, wortelstokken, knollen en bollen, en geslachtelijk door zaden.
Om zaden te kunnen produceren, hebben de planten mannelijke (meeldraden) en vrouwelijke (stamper) geslachtscellen.

Een bloem bestaat meestal uit:
• kelkbladen (1): meestal groen, om de jonge bloemknop te beschermen.
• kroonbladen (2): sterk verschillende kleuren en geuren, om bestuivende insecten te lokken.
• meeldraden (3): bestaande uit helmdraad en helmknop om de stuifmeelkorrels te vormen.
• vruchtbeginsel (4): hier worden de vrouwelijke eicellen gevormd.
• stamper (5) bestaande uit stijl en stempel.
• bloembodem (6): om steun te geven aan de bloem.
• bloemstengel (7).
 nectarklieren (8).

De meeste bloemen hebben zowel mannelijke als vrouwelijke bloemdelen, dit zijn tweeslachtige bloemen (appel, peer, aardbei, braam, krokus…).
Sommige bloemen zijn eenslachtig: ze hebben alleen maar mannelijke of vrouwelijke geslachtsdelen (wilg, hazelaar, plataan…)

Planten kunnen eenhuizig of tweehuizig zijn:
• Eenhuizige planten: vrouwelijke en mannelijke bloemen op dezelfde plant (augurk, pompoen, hazelaar, eik, beuk, walnoot, maïs…).
• Tweehuizige planten: vrouwelijke en mannelijke bloemen op afzonderlijke planten (wilg, populier, hop, hulst, taxus, asperge, kiwi…)

2. BESTUIVING EN BEVRUCHTING

Planten kunnen zich, evenals de dieren, geslachtelijk voortplanten. Daartoe zijn ze voorzien van mannelijke meeldraden en vrouwelijke stampers. Een meeldraad bestaat uit een helmdraad en helmknop. Wanneer ze rijp zijn barsten deze knoppen open en komt er stuifmeel vrij.

Een stamper is opgebouwd uit een stempel, een stijl en vruchtbeginsel. Centraal in de bloem bevindt zich het vruchtbeginsel met binnenin een holte waarin de zaadknoppen zitten. Op het vruchtbeginsel staat de stijl met bovenaan de stempel die slijmerig wordt als hij rijp is.
Wanneer nu een geschikte stuifmeelkorrel in het slijm van een rijpe stempel komt, noemt men dit de bestuiving. De stuifmeelkorrels kiemen en groeien omlaag tot in het vruchtbeginsel, waar de bevruchting plaats vindt. Hierdoor groeit de zaadknop uit tot zaad en het vruchtbeginsel tot vrucht.

 

Bestuiving kan op verschillende manieren gebeuren.
• Zelfbestuiving: het stuifmeel van een bloem komt terecht op de stamper van dezelfde bloem.
• Buurbestuiving: het stuifmeel van een bloem komt terecht op de stamper van een andere bloem van dezelfde plant.
• Kruisbestuiving: het stuifmeel van een bloem komt terecht op de stamper van een bloem van een andere plant.

Zelfbestuiving is meer een uitzondering. Stamper en meeldraden worden bij de meeste bloemen niet gelijktijdig rijp om te voorkomen dat het stuifmeel zou terechtkomen op de stempel van de eigen bloem. Kruisbestuiving is vooral in de fruitteelt van groot belang.

Bij de buur- en kruisbestuiving heeft de plant hulp nodig om het stuifmeel van de ene bloem naar de stempel van een andere bloem over te brengen. Voor waterplanten kan dit via het water gebeuren. Landplanten zijn aangewezen op hulp van de wind (windbestuiving) of insecten (insectenbestuiving).
Vergelijking windbloeiers en insectenbloeiers

Windbloeiers grassen, granen, els, hazelaar maïs… Insectenbloeiers pit- en steenvruchten, koolzaad, klaver…
bloeitijd meestal vroeg meestal later
bloem meestal hangend en beweeglijk klein, kleurloos, geen reuk, geen nectar weinig beweeglijk, omhoog gericht opvallende kleur, geur en nectar
stuifmeel droog en korrelig kleverig
stamper groot en kleverig diepliggend

3. SOORTEN INSECTENBESTUIVERS

• Kevers, vlinders, motten, vliegen, zweefvliegen
Kevers zijn hard en glad. Het stuifmeel kleeft bijna niet op hun pantser. Vlinders hebben een lange tong, zodat ze weinig in contact komen met het stuifmeel. Vlinders zijn koudegevoelig en van bloemvastheid is er nauwelijks sprake. Zweefvliegen en vliegen zijn meestal ook niet in het stuifmeel geïnteresseerd. Het aandeel van deze groep in de bestuiving van land- en tuinbouwgewassen is zeer gering.

• Solitaire bijen
Solitaire bijen zijn bijen die niet in een gemeenschap leven. Het zijn, zoals de honingbij, ook stuifmeelverzamelaars. Ze zijn behaard en kunnen met hun poten stuifmeel verzamelen. Het zijn dus goede bestuivers. Door hun klein aantal hebben ze echter niet zo’n belangrijk aandeel in de bestuiving van land- en tuinbouwgewassen. Ze zijn wel van grote betekenis voor de bestuiving van wilde planten.

• Hommels
Hommels zijn sociale insecten. Ze verzamelen stuifmeel en nectar. Ze zijn zeer ijverig en vooral weervast. Hun arbeidsdag begint vroeg en eindigt in de late avond. En toch blijft hun bestuivingcapaciteit binnen beperkte grenzen. Hommels zijn niet bloemvast, ze kunnen van de ene bloemsoort naar de andere vliegen. Dit zorgt natuurlijk niet voor een optimale bestuiving.
De koningin moet in het voorjaar helemaal alleen een nieuwe kolonie opbouwen. Op het ogenblik van de bloei zijn deze kolonies dikwijls nog zeer zwak. Slechts na half mei kan men spreken van hommelvlucht. Nochtans zijn de hommels voor sommige gewassen van zeer groot belang, vanwege hun lange tong, b.v. tomaat, klaver …

• Honingbijen
Het bestuivingwerk in de natuur wordt voor ongeveer 80% tot stand gebracht door de honingbijen. De honingbij is inderdaad de beste bloembestuiver en dit om verschillende redenen.
o Bijen zijn in groot aantal beschikbaar: in de winter 10.000 tot 20.000 bijen, en in de zomer 50.000 tot 80.000 bijen.
o Bijenkolonies zijn verplaatsbaar: men kan de bijen b.v. gaan plaatsen bij het fruit.
o Bijen zijn bloemvast: d.w.z. dat een bij steeds dezelfde bloemsoort blijft bevliegen tot deze uitgebloeid is, wat enorm gunstig is voor bloembestuiving. Een bij bezoekt gemiddeld 100 bloemen per vlucht. Elke vlucht duurt ongeveer 20 tot 30 minuten. Als er 10 vluchten per dag zijn, dan bezoekt 1 bij 1.000 bloemen per dag. Als een bijenvolk 10.000 haalbijen heeft dan worden per bijenvolk per dag 10.000.000 bloemen bezocht.

Vergelijking honingbijen en hommels als bestuivers

Honingbij Hommel
aantal 10.000 tot 20.000 haalbijen per volk maximaal 150 per volk
vliegweer vanaf 10 °C gevoelig voor wind, regen, zon, warmte vanaf 5 °C vliegt ook bij wind en regen
beharing goed zeer goed
bloemvastheid zeer goed slecht
efficiëntie 10 bloemen/minuut 20 bloemen/minuut
communicatie bijendans minder ontwikkeld
oriëntatie normaal licht nodig minder licht nodig
tonglengte 5 tot 7 mm 6,7 tot 11,9 mm
vliegbereik maximum 3 km maximum 1,5 km

 

Uittreksel uit “Bijenhouden in de 21ste eeuw” door Dirk Desmadryl