DE PREHISTORIE

80 MILJOEN JAAR VÓÓR CHRISTUS

De oudste fossielen van bijen dateren van tachtig miljoen jaar geleden. De bij is volledig op plantaardig voedsel aangewezen. Daarom wordt haar vroegste verschijning teruggebracht tot de tijd waar de eerste plantengroei waar te nemen was. De bij leefde toen niet op het Europese vasteland. Het ijstijdperk maakte toen alle levensvormen onmogelijk. Enkel ten zuiden van de Alpen bestond er leven. Ais mogelijke bakermat van de bij kunnen de Kaukasus, Indië en het Iberisch Schiereiland in aanmerking komen. Op het Apennijns schiereiland was de bij ingesloten door de uitgestrekte bergketens. Om dezelfde reden kon zij niet uit de Balkan naar Centraal Europa doordringen. Naargelang het ijs zich terugtrok en het plantenleven door de klimaatsverandering mogelijk werd, kon de Iberische bij langs de oost- en westzijde van de Pyreneeën geleidelijk naar onze gewesten overkomen.

Deze Iberische bij is eigenlijk afkomstig van de Noord-Afrikaanse en nam haar intrek in Centraal Europa tot in Noord-Rusland.

De verhuizende volksstammen werkten deze verspreiding in de hand. Het aantal fossielen uit deze periode is eigenlijk klein. Nochtans bieden zij aan de wetenschappers ruimschoots de gelegenheid om met zekerheid vast te stellen dat deze bijen veel gemeens hadden met onze nu gekende honingbij. Hun ouderdom is dan ook met een vrij grote nauwkeurigheid te bepalen.

50 MILJOEN JAAR VÓÓR CHRISTUS

Ook uit deze periode zijn niet zoveel fossiele bijen gekend, slechts in uitzonderlijke omstandigheden kunnen insecten als fossielen bewaard blijven. Uit het amber van de Baltische zee zijn bijen gekend die verwant zijn met de huidige hommels. Zij leefden ongeveer vijftig miljoen jaar geleden.

40 TOT 30 MILJOEN JAAR VÓÓR CHRISTUS.

Lang voordat de mens de aarde bevolkte leefden er ongeveer vijfendertig tot veertig miljoen jaren vóór onze tijdrekening, reeds bijen in de barnsteenwouden en de palmbossen van Oost-Pruisen. Op deze plaatsen groeiden sparren en dennen. Onweders en stormen verminkten deze naaldbomen en uit de wonden droop overvloedig de doorschijnende hars die in zijn loop insecten, waaronder ook bijen, meesleepte. In de verharde hars werden deze insecten ingekapseld en bleven ongeschonden en onveranderd tot op de dag van heden.
Overal ter wereld, vooral in Oost-Pruisen en langs de kusten van Jutland en Samland, werden exemplaren gevonden van de uitgestorven bijensoort «Gattung Electrapis». In Chiapas, in het zuiden van Mexico, is barnsteen teruggevonden uit dezelfde periode, het Oligoceen. In deze barnsteen zitten fossielen van bijen die anatomisch met onze huidige honingbij overeenkomen.

Stukken barnsteen met bijenfossielen werden met veel vertoon gedragen door vrouwen van Pheniciërs en van Romeinen. In latere tijden vormden deze barnstenen een onschatbare waarde voor de natuurvorsers. De «Gattung Electrapis», voorloopster van onze honingbij werd gebruikt als maatstaf en vergelijkingspunt bij de studie van de eigenlijke nu bestaande honingbij «Apis Mellifica». Zo werden stuifmeelkorfjes vastgesteld op de poten van de oerbij. Vele andere gelijkenissen wijzen erop dat men hier werkelijk de rechtstreekse voorloopster heeft van onze honingbij.

Vele fossielen uit deze prehistorische periode leveren ons het onomstootbaar bewijs dat honingbijen in deze vroegste tijden leefden. De mens was in deze periode de honingjager. Hij zocht in de holle boomstammen en rotsspleten de wilde bijennesten op en roofde de honing.

12 MILJOEN JAAR VÓÓR CHRISTUS

In Wurtenberg (Duitsland) werd een soort honingbij ontdekt die ongeveer twaalf miljoen jaar oud is. Zij gelijkt sterk op onze huidige honingbij. Deze fossiele honingbij kreeg de naam «Apis Armbusteri». In een kalksteenbrok werden zelfs zeventien bijen van deze soort gevonden. Dit bewijst dat deze honingbij reeds als kolonie in gemeenschap leefde. Hieruit blijkt dat bijen, verwant met onze honingbij, reeds twaalf miljoen jaar geleden in Europa leefden. Zij hadden ook reeds levensgewoonten als de huidige bij.

6 MILJOEN JAAR VÓÓR CHRISTUS

In een krater op de Rauhe Alb in de Zwabische Jura zijn versteende honingbijen gevonden. Zij stierven daar ongeveer zes miljoen jaar geleden.

1 MILJOEN TOT 500.000 JAAR VÓÓR CHRISTUS.

In de oude steentijd, het Paleolithicum, roofden bijenjagers honing uit de wilde bijennesten. Deze nesten waren opengebroken door honingetende dieren.

500.000 TOT 10.000 JAAR VÓÓR CHRISTUS.

Vanaf 500.000 jaar voor Christus werden de bijennesten door de jagers zelf opgespoord en opengebroken. De rovers beschermden zich tegen de bijensteken door zich met huiden te kleden. Om de bijen enigszins te misleiden gebruikten zij rook. Deze methode wordt nu nog gebruikt door primitieve volksstammen.

10.000 TOT 7.000 JAAR VÓÓR CHRISTUS.

d1_1_man in boomDe voorhistorische rotstekeningen in de Cuevas de la Arana te Bicorps bij Valencia (Spanje) dateren uit het steentijdperk en tonen ons hoe de bijen met rook werden bedwongen tijdens het oogsten of roven van de honing. De broedbijen en jonge bijen werden gespaard. Hieronder vindt U een afdruk van de kopij, gemaakt in 1921, van de hierboven genoemde rotstekeningen. Een vrouw klimt langs een soort touwladder naar boven en tracht met rook de bijen te bedwingen en te misleiden. De bijen wonen in een rotsspleet. De geroofde honing wordt meegedragen in een soort mand.

5000 JAAR VÓÓR CHRISTUS

Wij hebben weinig gegevens over de bijenteelt op de Britse Eilanden. Het is aanvaardbaar en zelfs waarschijnlijk dat rond 5.000 jaar vóór Christus bijen in Groot-Britannië hebben geleefd. De Britse Eilanden waren toen nog verbonden met het Europese vasteland. Behalve een paar flesjes of potjes zijn op heden nog geen vondsten gedaan die deze stelling kunnen bewijzen. Deze flesjes en potjes zijn dan waarschijnlijk nog van vreemde oorsprong. Het zou nog duren tot de Romeinse tijd vooraleer wij van echte bijenteelt kunnen spreken.

d1_2_beer

 

Uittreksel uit het boek “Geschiedenis van de Bijenteelt” door O. Goens en J. Maes. Een uitgave verzorgd door de Koninklijke heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, Brugge.