Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 103
Jaar: 2017
Maand: juni
Auteur : Jef Torfs, Jolien Smessaert, Wannes Keulemans

DE BIJDRAGE VAN BESTUIVINGSINSECTEN BIJ DE TEELT VAN ‘CONFERENCE’ PEER (PYRUS COMMUNIS VAR. ‘CONFERENCE’) – DEEL 2

Om de bijdrage van bestuivingsinsecten bij de teelt van peer, meer bepaald ‘Conference’, te onderzoeken werden er drie proeven uitgevoerd. Deze drie proeven zijn onderdeel van de masterproef van Torfs Jef ter behalen van het diploma bio-ingenieur aan de KU Leuven. Dit is het vervolg artikel van een artikel met dezelfde titel in het vorige maandblad. Hier wordt de focus gelegd op het verzamelen van pollen van enkele bijenvolkeren in een bloeiend perenperceel (proef 2) en preferentieproeven over de aantrekkelijkheid van aminozuren in een suikeroplossing (proef 3).

Proef 2: Pollenoogst in perenperceel

Inleiding

In deze proef werd er nagegaan of er grote verschillen zijn tussen de pollenoogst en pollenherkomst van bijenvolkeren in een perenperceel. Verder werden de mogelijkheden om deze pollen op langere termijn te bewaren ook nog onderzocht maar in dit artikel gaan we daar niet verder op in.

Opzet en werkwijze

Het pollen is verzameld van twee verschillende bijenkasten van gelijkaardige grootte. Deze bijenkasten bevatten beide acht bebroede simplex ramen en er was geen noemenswaardig verschil in de hoeveelheid open broed in beide volkeren. In de omgeving van deze twee volkeren vond men appel en perenpercelen terug maar geen kers.

2017 31 1

Appel stond tijdens de staalnameperiode nog niet in bloei. Het pollen werd gedurende vier verschillende dagen geoogst door voor deze twee bijenvolkeren een pollenval te plaatsen (Fig. 1). De pollenvallen werden eerst drie dagen geplaatst zonder rooster, zodat het bijenvolk kon wennen aan hun nieuwe ingang. Vervolgens werd de rooster er af en toe in geplaatst om op 17, 19, 20 en 22 april pollen te oogsten. Het oogsten van het pollen dient diezelfde dag nog te gebeuren omdat het vochtige pollen anders beschimmelt. Aangezien de bijenkasten gratis ter beschikking werden gesteld kon er nooit meer dan twee dagen achter elkaar geoogst worden. Dat zou immers voedseltekort kunnen veroorzaken en schade kunnen toebrengen aan de gezondheid van het bijenvolk. De perenpollenklompjes werden gedetermineerd op de groene kleur en het pollen zelf had een driehoekige vorm onder de microscoop (100x), beide kenmerken typisch voor perenpollen. Het aantal pollenklompjes afkomstig van peer en het gewicht van de pollenklompjes werd per bijenvolk genoteerd. Het perenpollen werd voor de vier verschillende dagen geteld door het aantal perenpollenklompjes per 50 pollenklompjes te tellen, dit werd vijfmaal herhaald per staal.

Resultaten

Het oogsten van pollen is een intensief werk. Er dient frequent geoogst te worden en de gezondheid van het bijenvolk moet nauwlettend in het oog gehouden worden, zeker in het voorjaar omdat het net dan belangrijk is dat het bijenvolk voldoende kwalitatief pollen verzamelt. Opvallend was het verschil in hoeveelheid en samenstelling van het geoogste pollen; zo verzamelde kast 2 maar liefst 2.2 keer meer pollen als kast 1 (Tabel 1). De oogstduur werd niet constant gehouden omdat de proef gelijktijdig liep met andere proeven die prioriteit kregen.2017 31 2

2017 31 3

Verder was niet alleen het gewicht van het verzamelde pollen verschillend, ook de samenstelling bleek zeer verschillend te zijn (Fig. 2). Zo blijkt dat kast 1 minder peren pollen bevat en meer oranje pollenklompjes, welke vermoedelijk van paardenbloem afkomstig zijn. Op de grafiek is ook te zien dat de concentratie perenpollen op 22 april in beide kasten stijgt tot 20 à 25 perenpollenkorrels per 50 pollenkorrels (Fig. 3). Het weer die dag was zeer wisselvallig waardoor de bijen waarschijnlijk niet ver durfden te foerageren. Hierdoor foerageerden ze waarschijnlijk meer op peer als op de andere dagen waardoor de concentratie steeg.

Conclusie

Aan de hand van het aandeel perenpollenklompjes en het gewicht van het pollen kan je berekenen hoeveel gram perenpollen beide kasten hebben verzameld. Kast 1 verzamelde slechts 6.1 gram perenpollen en kast 2 verzamelde 30.3 gram tijdens de proef. Naar schatting vloog 95% van de perenbloembezoekende bijen met pollen, hieruit kan je besluiten dat kast 2 ongeveer 5 keer zo efficiënt is in het bestuiven van peer in vergelijking met de kast 1 (95% van de bloembezoekende bijen verzamelt namelijk pollen, proef 1). Geconcludeerd kan worden dat er grote verschillen zijn tussen bijenvolkeren in totale hoeveelheid verzameld pollen en de voorkeur voor perenpollen, en hierdoor dus ook in de bestuivingseffeciëntie bij peer.

2017 31 4

Proef 3: Preferentietest van bijen voor aminozuren in nectar

Inleiding

Er werden ook enkele experimenten uitgevoerd waarbij het effect van suikeroplossingen met bijmenging van verschillende aminozuren op de aantrekking van honingbijen is onderzocht. Aan de hand van een zelf ontwikkelde methode was het mogelijk om de preferentie van honingbijen te onderzoeken voor twee al dan niet verschillende suikeroplossingen. Op deze manier trachten we enerzijds te onderzoeken of honingbijen preferenties hebben voor bepaalde aminozuren en anderzijds kan dit dan later gelinkt worden aan de attractiviteit van appel- en perennectar (wordt in dit artikel niet verder op ingegaan).

Opzet en werkwijze

Voor de preferentietesten gebruikten we 70 bijenvolkeren. De 70 volkeren waren zeer homogeen omdat het allemaal afleggers waren die volgens een gestandaardiseerd proces worden gemaakt. Ze bevatten 4 ramen broed (type simplex) en bevatten ongeveer 10 000 bijen. Op de kast werden twee voederbakjes geplaatst welke elk 2 liter suikerwater bevatten (Fig. 4). Op deze manier konden bijen kiezen welke suikeroplossing ze zouden consumeren. In de experimenten werd een proline (6mM), glutamine (8.5mM), asparagine (7.6mM), methionine (4mM), leucine (9.5mM) en arginine (1.1mM) toevoeging vergeleken met een standaardsuikeroplossing (zonder toegevoegde aminozuren). Dit door één voederbakje te vullen met de standaardsuikeroplossing en de andere met de standaardsuikeroplossing aangevuld met bovengenoemde aminozuren. Bij de start van het experiment werden de voederbakjes gevuld om 20u met een suikeroplossing en gewogen. De dag erna werd het voederbakje met de suikeroplossing opnieuw gewogen om 8 en 12 u. Op deze manier kon de consumptie per voederbakje opgevolgd worden. Deze afweging werd in 10 herhalingen uitgevoerd; er werden dus 10 bijenvolkeren getest per aminozuur.

2017 31 5

Resultaten

Hoewel al de 70 kasten een gelijkaardige opbouw en samenstelling hadden, verschilde de consumptie zeer sterk. Om deze spreiding in consumptie op te vangen werd de consumptie van het suikerwater door een bijenkast gestandaardiseerd naar 100% (Tabel 2). De consumptie tussen 20 u. en 8 u. is in bijna alle gevallen vergelijkbaar tussen het additief en de controle, behalve bij leucine. De resultaten suggereren dat honingbijen wat tijd nodig hebben om een duidelijke keuze te maken. Dit wijst erop dat er toch een leerfase gepaard gaat met het maken van een keuze. Hoogstwaarschijnlijk heeft het sociale gedrag van de bij een grote invloed op deze leerfase en daarmee dus ook op de resultaten.2017 31 6

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat een proline (6mM), methionine (4mM), asparagine (7,6mM) en leucine (9,5mM) additief de aantrekkelijkheid van een suikeroplossing kan verhogen voor honingbijen. ‘Royal care’ en ‘Apijuneda’ verkopen ondertussen voeding aangevuld met aminozuren. Een tekort aan kwalitatief stuifmeel heeft nadelige effecten op de gezondheid van een bijenkolonie. Het is maar de vraag of het toevoegen van aminozuren aan suikerwater een positief effect gaat hebben op de gezondheid van een bijenkolonie omdat het hier een nectarvervangend middel betreft en geen stuifmeel.