Bron: Maandblad van de vlaamse Imkersbond
Jaargang: 91
Jaar: 2005
Maand: juli
Auteurs: Ghislain De Roeck

SUIKER IN DE BIJENVOEDING 

Anders dan dit met stuifmeel het geval is, kan een bijenvolk een tekort aan suiker slechts enkele uren overleven. Zonder bijvoeren zou de bijenteelt daarom in vele streken onmogelijk zijn. Witte suiker of sacharose – nu eigen­lijk ‘sucrose’ – bleef lange tijd het enige vervangmiddel voor honing. Hij wordt nu nog in grote hoeveelheden toe­gediend als wintervoeding of, op kleinere schaal en over een langere periode, om de eileg van de koningin te sti­muleren. Vanaf 1976 kwam er andere suikervoeding op de markt, zoals geïnverteerde suikers of siropen op basis van zetmeel. Voor de beginners onder ons volgt hierna een overzicht.

Soorten suikers

Honing

Honing is energetisch voedsel, hoofdzakelijk samengesteld uit suikers, maar hij bevat ook vitaminen, oligoelementen en organische zuren. Honing is voor de bijen wat brood is voor ons. Om aan zijn behoeften aan suikers te voldoen, verzamelt een bijenvolk jaarlijks 150 kg nectar.

Kristalsuiker

Imkers gebruiken overwegend dit soort suiker om hun bijen te voeren. De reden is niet ver te zoeken: hij is in overvloed beschikbaar en relatief goedkoop. Bovendien verkiezen de bijen deze suiker boven druivensuiker, vruch­tensuiker, invertsuiker of melasse.

Spijsvertering bij bijen

De speekselklieren en het spijsverteringkanaal van bijen scheiden enzymen af die complex samengestelde voedingstoffen herleiden tot eenvoudige moleculen. Omdat bijen niet over dezelfde enzymen beschikken als de mens, kunnen ze niet zomaar dezelfde stoffen verteren als wij. Hiermee moeten we rekening houden als we voedsel voor hen bereiden.

Invertsuiker

Invertsuiker is een mengsel van druivensuiker en vruchtensuiker. Hij ontstaat als sucrose onder invloed van een zuur of enzym wordt gesplitst. De idee om  invertsuiker aan bijen te geven berust op een eenvoudig principe. Bijen oogsten nectar die vaak rijk is aan sucrose, maar voegen er speekselenzymen aan toe waardoor hij splitst in druivensuiker en vruchtensuiker. Bijen doen dat ook met de sucrose uit suikersiroop. Een volk zet minstens 50% van de sucrose uit een 1:1 suikeroplossing om in 24 uur. Als de toegediende hoeveel­heid verhoogt, zoals bij het inwinteren, kan het dat ritme niet aanhouden. Daarom denken imkers hun bijen te helpen door hen invertsuiker voor te zetten.

Suikers uit zetmeel

De fragmentatie van de zetmeelmoleculen in kleinere eenheden gebeurt via enzy­matische weg. De bekomen siroop bevat hoofdzakelijk glucose en maltose. Het suikerspectrum van deze siropen gelijkt op dat van honing. Veel van de gebruikklare siropen uit de handel worden zo geproduceerd. Hun suikerconcen­tratie is hoger dan die van de siropen die we zelf maken en dat is een voordeel.

Giftige suikers

Bijen kunnen niet alle suikers verteren. Dat is het geval voor mannose die zich in de nectar van bepaalde lindesoorten bevindt. Lactose, een suikersoort uit koemelk, verdragen ze evenmin goed. Als we eiwitdeeg maken, gebruiken we daarom zuivere caseïne, een    eiwitachtig bestanddeel van melk, in plaats van poedermelk.

Ook verwarmde honing, of honing die we gedurende vele jaren in omgevingtemperatuur bewaren, kan giftig zijn voor bijen vanwege het hoge HMF-gehalte. Ook te mijden zijn: niet-geraffineerde suiker en ‘bevuilde’ suiker die de handel soms aan verminderde prijs aanbiedt.

 

Meer over invertsuiker
Sucrose inverteert in druivensuiker en vruchtensuiker door toevoeging van zuren of van enzymen. Inversie via enzy­matische weg is onschadelijk voor de bijen. Het gebruik van zuren daarentegen werkt het ontstaan van giftig HMF in de hand.
Het voornaamste voordeel van invertsuiker is zijn zwakkere neiging tot kristallisatie ondanks de hoge suikerconcentratie (tot 75 %, densiteit 1,37) wat hem geschikter maakt voor late inwintering. Het is niet aangetoond dat deze suiker de gezondheid van de bijen gunstig beïnvloedt of tot hogere honing­opbrengsten leidt.

 

Wanneer gebruiken?

Suiker voeren is enkel verantwoord als hongernood dreigt. De volken krijgen dus suikervoeding aan het einde van de zomer, om na het slingeren hun voedselvoorraad aan te vullen. Vroeger in het seizoen geven we ook suiker aan afleggers en zwermen. Drachtschaarste kan ons nopen om ook de productie­volken te voeren (liefst met honing waarvan u de herkomst kent).

We onderscheiden hoog en laag geconcentreerde siroop. Siroop die we maken om volken te stimuleren is laag geconcentreerd: haar suikergehalte schommelt van 35 tot 50 %. De concentratie van wintersiroop situeert zich meestal rond 65 %.

Oudere imkers voegen vaak azijn toe aan de siroop die ze bereiden. Ze bootsen hiermee de bijen na die gistend afgevallen fruit bevliegen dat een azijnachtige geur verspreidt. De verhoudingen zijn als volgt: 5 ml azijn of 0,5 ml azijnzuur 80 % per liter siroop. Sommigen gebruiken appelazijn omdat die rijk is aan oligo­elementen. Het toevoegen van azijn aan suikersiroop brengt de zuurtegraad ervan in de buurt van die van honing. Velen zijn ervan overtuigd dat dit de kwaliteit van de overwintering bevordert.

 

Hoeveelheid droge stof
Voor sterk geconcentreerde siroop (bv. 5:3) gebruiken we 5 kg suiker en 3 l water. Dat geeft 8 kg siroop die slechts 5 kg suiker bevat. De suikerconcentra­tie is dus gelijk aan 5/8×100 of 62,5 %.
De densiteit van aldus verzadigde suiker bedraagt 1,32. Een liter van die siroop weegt dus 1,32 kg. Met een concentratie van 62,5 bevat 1 L siroop (1,32×62,5/100) 0,825 kg suiker.

 

Soorten voedering

Profylactische voedering

Dit soort voedering geven we om te beletten dat onze bijen ziek worden of om hun gezondheid te verbeteren. We verrijken de siropen hiertoe met substanties waarvan we de uitwerking op onze volken als positief ervaren, zoals het al genoemde azijnzuur. Naast azijnzuur gebruiken sommigen ascorbinezuur dat onder de vorm

van vitamine C al in honing aanwezig is. Anderen voegen dan weer vitamine B toe, de vitamine die o.a. het pollenbeeld beheerst. Over het nut van profylactisch voeren verschillen imkers nogal eens van mening, zoals over zo veel aspecten van de bijenteelt overigens.

Wintervoedering

Deze voedering stelt de bijen in staat om de winter en de vroege lente door te komen. Hoeveel moeten we dan geven? Ook hierover verschillen de meningen, maar dat de bijen over tenminste 15 kg suiker en honing moeten beschikken, daarover is er een vrij grote consensus. De meeste buckfastimkers drijven dit getal op tot 18 kg omdat hun bij lang doorbroed. Wintersiroop moet hoog geconcentreerd zijn, minstens 65 %, om de bijen de zware fysiologische last van de verdamping te besparen.

We geven het wintervoer best zo vroeg mogelijk. Het verwerken ervan gebeurt dan nog door de zomerbijen en dat komt de gezondheid van de winterbijen ten goede. Idealiter moet het wintervoer ingeschuurd zijn vóór het einde van augustus, zeker bij carnica- en nigravolken. Bij laatbroeders, zoals de buckfast dus, mag dat eventueel wat later zijn. De bedoeling is dat de bijen de siroop opslaan rond het broednest. Nadat het broed is uitgelopen, blijven die cellen vrij en vormen een ideale overwinteringplaats. Het is immers niet goed om bijen te doen over­winteren op koude ‘sirooplaten’.

Lentevoedering

Imkers hebben zich altijd al afgevraagd hoe ze hun volken op hun sterkst konden krijgen vóór het begin van de lentedracht. Velen geloven dat dit kan door aan te prikkelen in het voorjaar.

Omdat het veertig dagen duurt alvorens een eitje uitgroeit tot een haalbij, moet de aanprikkeling

vijftig tot zestig dagen vóór het begin van de lentedracht aanvangen. Elk volk ontvangt om de drie dagen 200 ml siroop 50 %. Dat duurt tot wanneer de bijen zelf nectar kunnen halen. Als het koud is, nemen de bijen weinig of geen siroop op. De voederbak tegen de koude isoleren, kan een beetje helpen.

We kunnen ook voederdeeg als aanprikkeling aanwenden, maar dat geeft doorgaans toch minder goede resultaten.

Aanprikkelen vóór de lentedracht begint, is een dubbeltje op zijn kant. Het broed heeft immers niet alleen suiker nodig, maar ook water, stuifmeel en … warmte. De warmte is een sterk beperkende factor. De winter is op dat ogenblik immers niet voorbij, de koude kan terugkeren en een catastrofe betekenen voor volken die hun broednest, als gevolg van het aanprikkelen, sterk ontwikkelden. Een deel hiervan dreigt immers verloren te gaan als de tros inkrimpt vanwege de koude.

Zomervoedering

Hier is het oogmerk om de koningin aan de leg te houden en aldus het aantal winterbijen te vergroten. Wie hiervoor opteert, moet dit soort aanprikkelen onmiddellijk na de zomeroogst opstarten en tien dagen volhouden. Het volk krijgt gedurende die periode elke dag een kleine halve liter siroop 50 %. Aldus aangeprikkelde volken halen meer stuifmeel dan niet gestimuleerde volken.

Door aan het einde van de zomer aan te prikkelen zouden we er dus ook voor zorgen dat onze volken sterker zijn in de lente, zodat we de moeilijke lente aanprikkeling kunnen overslaan. Toch zijn niet alle auteurs ervan overtuigd dat dit nuttig is. Misschien zijn de voordelen van deze techniek rasgebonden of omgevingafhankelijk.

Siroop bereiden

Er bestaan meerdere manieren om siroop te bereiden. Laat ons er twee onder de loep nemen.

De eerste bestaat erin om suiker op te lossen in heet water en dit geheel vervolgens een minuut te laten koken. Het eventueel toevoegen van azijn of azijnzuur gebeurt steeds na afkoeling.

We kunnen siroop ook koud smelten. De bijenhandel biedt hiervoor diverse modellen suikersmelters aan, maar het is beslist ook mogelijk om die zelf te maken (zie schema hierna).

Schets van een suikersmelter

Een suikersmelter telt twee compartimenten, gescheiden door een rooster waarop een spons komt of een zeefdoek uit cellulo­sestof. Een buisje zorgt ervoor dat lucht kan binnendringen in het onderste compartiment.

Het gebruik van de suikersmelter gaat als volgt. We vullen het bovenste compartiment voor 2/3 met suiker en vullen verder aan met water. Dat sijpelt langzaam doorheen de suikerlaag waarbij het zich met suiker verzadigd alvorens in het onderste compartiment te druppelen. In principe geeft dit geconcentreerde siroop 66 % met een densiteit van 1,32%. Bij de eerste passage wil dat echter wel eens tegenvallen. Is dat het geval, dan sturen we de dunne siroop nog een keer doorheen de aangevulde suikerlaag.

Als we grote hoeveelheden siroop nodig hebben, kunnen we beter een groot vat gebruiken, een rijper bijvoorbeeld. Eerst vullen we die met het benodigde (warm) water, de suiker komt daarna. We roeren hem met een spatel, borstelsteel of, beter nog, een mechanische menger – waarom niet de honing­menger? – doorheen het water.

Sterk geconcentreerde siroop van het type 3:2,  5:3,  10:7,… bewaart van het ene jaar tot het andere als we er enkele druppels azijnzuur aan toevoegen (0,5 ml/l). Met siroopresten van de zomervoedering bv. kunnen we het jaar nadien de zwermen voeren. De restjes worden dan best verdund, want aan zwermen moeten we geen hoog geconcentreerde siroop voeren.

Andere suikerpreparaten

Droge suiker

Het is mogelijk – niet wenselijk – om de bijen te voederen met droge sui­ker. De bijen ‘verspillen veel kristal­len en moeten over water beschik­ken om de suiker te kunnen oplos­sen. Als de weeromstandigheden slecht zijn, is dat niet het geval.

Vochtige suiker

Vochtige suiker kunnen we met kristalsuiker maken, hoewel bloemsuiker er zich beter toe leent. We mengen tien delen suiker met een of twee delen vloeibare honing (eventueel vaste honing vloeibaar maken). De bijen houden van dit mengsel dat niet verhard en dat we daarom in een voeder­bak aanbieden. De vloeibare honing mogen we vervangen door

invertsuiker. We gebruiken vochtige suiker telkens we bijen langdurig kleine hoeveelheden voeren (bv. een jong volkje).

Suikerdeeg

We gebruiken suikerdeeg vooral voor bevruchtingkastjes en koninginnen-kooitjes. De bereiding is gemakkelijk. We mengen 300 tot 350 g bloemsuiker met ongeveer 100 g vloeibare, lauwe honing al naargelang de hardheid die we wil­len bekomen. Hoe vaster het deeg, hoe langer het duurt om de koningin te bevrijden. En wat de bevruch­tingkastjes betreft, hoe harder het deeg, hoe kleiner het risico dat hij onder invloed van de warmte zal smelten, wat catastrofale gevolgen kan hebben voor de koningin en haar volkje. Voor grote hoeveelhe­den kunt u de honing eveneens vervangen door invertsuiker.

Suikerplaat

Dit is een oplossing van 5 kg sui­ker (!) in 1 l water of een veelvoud van deze hoeveelheden. We koken het geheel al roerend in tot het bij afkoeling ‘draden trekt’. Vlak vóór het stollen, gieten we de massa in een vorm. Als erin de winter voed­seltekort dreigt, brengen we de suikerplaat die hieruit voorkomt binnen het bereik van de tros, meestal erbovenop, maar soms ook ernaast (voederraam van Barasc).

Vroeger konden we suikerplaat in de handel kopen, vandaag de dag is dat veel minder het geval.

Tegen suikerplaat zijn meerdere bezwaren in te brengen en het is beter er geen beroep op te moeten doen. We gaan daarom niet verder in op het productieproces dat overigens niet eenvoudig is. Een gemakkelijke manier om te vermijden dat we suikerplaat moeten gebruiken, is de bijen voldoende wintervoeding te geven aan het einde van het seizoen.

 

Oplossend vermogen van suiker

• in 1L water van 20°C lost 1 kg suiker op;

• in 1 L water van 50°C wordt dit 2,6 kg suiker en

• 1 l water van 90°C is goed voor 4,1 kg suiker.

Is de suikerconcentratie echter te hoog, dan herkristalliseert de afkoelende siroop gedeeltelijk.

 

Bronnen:

• Bijenhouden in de 21ste eeuw,

Dirk Desmadryl, Poperinge.

• Technologie du nourissement,

Ed. OPIDA, F61370 Echauffour. • Etre performant en apiculture,

H. Guerriat, Ed. Rucher du Tilleul, 5630 Daussois – ISBN 2-9600111-04.