De Moderne Hohenheimse Bedrijfsmethode

1. Wat is een bedrijfsmethode

Een bedrijfsmethode wordt hier gedefinieerd als de opeenvolging van ingrepen op de bijenvolken gedurende het verloop van het jaar.
Of anders gezegd, een bedrijfsmethode beschrijft hoe en wanneer de imker zijn bijenvolken moet behandelen om te komen tot goede resultaten.
Een bedrijfsmethode is wel een ideaalbeeld van wat de imker moet doen. Wat de imker uiteindelijk doet is echter afhankelijk van allerlei factoren zoals het weer, het beschikbare materiaal, het gedrag van de bijen en ‘last but not least’ de imker zelf. Het resultaat is dat geen twee imkers hetzelfde doen, zelfs bij gebruik van dezelfde bedrijfsmethode.
Op de vraag aan imkers welke bedrijfsmethode wordt gevolgd zal zelden een duidelijk antwoord volgen. Bij de meeste imkers zit de bedrijfsmethode in hun hoofd met hier en daar enkele duistere fasen waarvan nog niet geweten is hoe ze moeten worden ingevuld. Ieder jaar wordt de bedrijfsmethode wat aangepast om rekening te houden met de opgedane ervaringen van het verlopen jaar of wat men hier en daar gehoord heeft.

2. Eisen gesteld aan een goede bedrijfsmethode

Wat kan er van een goede bedrijfsmethode verwacht worden.

  1. Een minimum aan werk .
  2. Een minimum aan materiaal .
  3. Een minimum aan standplaatsen .
  4. Een goede oogst.
  5. Een oplossing aanbieden voor het zwermen.
  6. Een geïntegreerde varroabestrijding.
  7. Minimale bijensterfte.
  8. Zorgen voor raatvernieuwing.
  9. Geïntegreerde koninginnenkweek en teelt van jonge volken.
  10. Uitvoerig getest en gedocumenteerd zijn.

Voor de meeste imkers is het niet vanzelfsprekend zelf een bedrijfsmethode te ontwikkelen die voldoet aan al deze voorwaarden.

3. De moderne Hohenheimse bedrijfsmethode

Deze bedrijfsmethode is ontwikkeld door het ‘Landesanstalt für Bienenkunde’ (LAB), gevestigd in de universiteit van Hohenheim, in de omgeving van Stuttgart. Het LAB is een openbare instelling van de deelstaat Baden-Würtemberg, met als opdracht onderzoek uit te voeren naar de praktische aspecten van het bijenhouden.

De ontwikkeling van de bedrijfsmethode is gestart in de zestiger jaren. In deze jaren werd veel aandacht besteed aan het verminderen van de werkbelasting van het imkeren. Een nieuwe impuls aan de bedrijfsmethode werd gegeven wanneer, in het voorjaar van 1982, de aanwezigheid van de varroa werd vastgesteld.

Op het einde van de tachtiger jaren (1987) werd door Dr. Gerhard Liebig een bijenstand opgericht van meer dan 100 volken voor het uitvoeren van allerlei experimenten. Experimenteel onderzoek werd uitgevoerd naar vragen zoals: het aantal bijen in een volk, hoe gedraagt zich een volk in zwermstemming, moeten volken bijgevoederd worden, al of niet een koninginnenrooster gebruiken…

Bij het inrichten van de experimentele bijenstand werd de gecompliceerde ‘Hohenheimer Wanderbeute’ vervangen door een enkelwandige eenvoudige kast met roosterbodem. Tevens werd onderzocht of de grootte van de ramen of de isolatiewaarde van de kast een invloed hebben op de volksontwikkeling; geen van beide heeft een significante invloed. Het gemak voor de imker is wat van belang is.

Vervolgens werden de verschillende onderdelen van de bedrijfsmethode (uitwintering, zwermbeheersing en verhindering, inwintering, koninginnenkweek, varroabehandeling, etc…) nader onderzocht, telkens aan de hand van vergelijkende experimenten.

In 2008 werd gestart met het BiV-project (Betriebsweisen in Vergleich) waarin de Hohenheimse bedrijfsmethode werd vergeleken met de rotatiemethode van Celle en waarin tevens verschillende varroabehandelingen met elkaar werden vergeleken en geoptimaliseerd. Het BiV-project werd gestart als antwoord op de resultaten van het DeBiMo-project (Deutsche Bienenmonitoring) waarin wordt aangetoond dat de varroa de grootste oorzaak is van de periodieke bijensterfte. De ‘Arbeitsgemeinschaft der Instituten für Bienenforchung’, een overkoepelende organisatie van 22 bijeninstituten in Duitsland, heeft als ‘korte termijn’ beleidsvisie de bijensterfte terug te dringen door een doorgedreven opleiding van de imkers wat betreft varroabehandeling en bedrijfsmethode.

De besproken bedrijfsmethode het resultaat is van jaren experimenteel onderzoek. Van de hand van Dr. Gerhard Liebig zijn tot hiertoe twee boeken verschenen: “Einfach imkern, Leitfaden zum Bienen halten” en “Die Waldtracht, Entstehung, Beobachtung, Prognose”. In het boek “Einfach imkern” wordt de voorgestelde bedrijfsmethode grondig uiteengezet, maar is niet in het Nederlands beschikbaar.

3.1 Korte beschrijving van de Hohenheimse bedrijfsmethode

  1. Voorjaarsnazicht: controle van gewicht en de sterkte van het volk.
  2. Gelijkmaken van de grootte van de volken in maart/april: gedurende 4 à 5 weken worden zwakke volken boven op sterke volken geparkeerd, gescheiden door een koninginnenrooster (dubbelvolk).
  3. Darrenraam in de bovenste broedkamer in de tweede positie voor het snijden van darrenbroed.
  4. Gedurende de zwermtijd in mei/juni worden de volken wekelijks onderzocht. Zwermverhindering enkel door het breken van doppen.
  5. Gelijk maken van de grootte van de volken einde april/begin mei door het wegnemen van broed bij sterke volken (één of twee broedramen met de opzittende bijen), bij zwakke volken wordt geen broed weggenomen.
    Het weggenomen broed wordt gebruikt voor koninginnenteelt en de kweek van jonge volken. De broedvrije bevruchtingsvolkjes worden bij het samenstellen behandeld met melkzuur of oxaalzuur tegen de varroamijt.
  6. Nazomerverzorging van de oude volken: eng zetten op 2 rompen door de onderste broedkamer weg te nemen. Zwakke volken en volken met sterke zwermneiging en/of slechte honingoogst worden opgedoekt door vereniging.
    Varroabehandeling met mierenzuur, eenmaal voor en eenmaal na het opvoederen.
    Nazomerverzorging van jonge volken: voederen met suikersiroop in 2 of 3 stappen, gevolgd door enkelmalige mierenzuurbehandeling.
    Moerwisseling/verenigen in de herfst: zwakke jonge volken worden verenigd. Overtollige koninginnen worden gebruikt voor moerwisseling in oude volken.
  7. Restbehandeling van alle volken in broedvrije toestand in de laatherfst/vroegwinter door bedruppelen van oxaalzuur bij natuurlijke mijtenval van meer dan 1 mijt per dag.

Kenmerken van de methode zijn:

  1. Het is een rechtlijnige methode. Van de oude volken worden alleen sterke volken ingewinterd, zwakke volken worden opgedoekt. Het verlies aan oude volken wordt gecompenseerd door de kweek van jonge volken. Oude en jonge volken worden echter niet met elkaar vermengd of verenigd.
  2. De varroabestrijding bestaat uit 3 stappen. Het snijden van darrenbroed in de lente, twee behandelingen met 85% mierenzuur met de Liebig verdamper in de nazomer en druppelen van oxaalzuur in de winter. De behandeling met mierenzuur kan in principe vervangen worden door een behandeling met Thymovar of een andere methode. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat het gebruik van 85% mierenzuur met de Liebig verdamper het beste resultaat geeft . Bovendien is mierenzuur eenvoudig in het gebruik, werkt het ook in het broed, werkt het snel, kan gebruikt worden tot midden september en laat geen residuen na.
  3. Koninginnenteelt en kweek van jonge volken is een essentieel onderdeel van de methode en bestaat uit 4 stappen: het samenstellen van een verzamelbroedaflegger, het inhangen van het belarfde teeltraam in de aflegger, inkooien van de doppen en uiteindelijk het vormen van bevruchtingsvolkjes uit de verzamelbroedaflegger.
  4. De methode kan toegepast worden vanaf een vijftal volken.

3.2 Werkplan van de Hohenheimse bedrijfsmethode

In het werkplan worden de taken opgesomd die moeten worden uitgevoerd in de loop van het jaar. Voor iedere taak wordt een datum gesuggereerd om een idee te geven van het tijdstip van uitvoering. Het is echter aan de imker rekening te houden met de weersomstandigheden, gedrag van de bijen en persoonlijke omstandigheden.

In het werkplan zijn linken geplaatst die verwijzen naar meer uitleg over het onderwerp.

Gedetailleerd werkplan van de Hohenheimse bedrijfsmethode

Tijdstip Fase Productievolken Jonge volken
Begin maart b.v. 6.3 Voorjaar
  1. Voorjaarsnazicht: controle van gewicht en sterkte van het volk.
  2. Moerloze volken pas in april voor sterke volken vegen.
Op 6.3 of iets later Voorjaar
  1. Gelijkmaken van de volken: zwakke volken op sterke volken zetten met koninginnenrooster.
3 to 4 weken later b.v. 5.4 (weer in het oog houden) Voorjaar
  1. Dubbelvolken scheiden.
  2. Volken op 1 romp ten laatste nu uitbreiden.
  3. Alle volken darrenraam geven in 2de broedkamer.
16.4 (kersenbloei) Voorjaar
  1. Uitbreiding volken met honingzolder.
  2. Overtollige voederramen omwisselen met wasramen.
28.4 Zwermtijd
  1. Eerste zwermcontrole.
  2. Wegnemen broedramen (0 tot 2) .
  1. Pleegvolk maken.
  2. Pleegvolk verplaatsen.
7.5 Zwermtijd
  1. Tweede zwermcontrole (vanaf nu regelmatig alle 7 dagen).
  2. Wegnemen darrenbroed.
  3. Indien nodig tweede honingzolder opzetten.
  1. Redcellen breken.
  2. Indien nodig voederen.
  3. Inhangen van teeltraam in pleegvolk
12.5 Zwermtijd
  1. Inkooien koninginnendoppen in pleegvolk.
14.5 Zwermtijd
  1. Derde zwermcontrole.
  2. Indien nodig tweede maal wegnemen broedramen .
  1. Indien nodig tweede pleegvolk maken en verder op dezelfde manier behandelen als eerste pleegvolk
19.5 Zwermtijd
  1. Pleegvolk in bevruchtingskastjes verdelen.
  2. Varroabehandeling met melkzuur.
  3. Bevruchtingskastjes verplaatsen.
21.5 Zwermtijd
  1. Vierde zwermcontrole.
  2. Wegnemen darrenbroed.
28.5 Zwermtijd
  1. Vijfde zwermcontrole.
  2. Wegnemen darrenbroed
4.6 Zwermtijd/
Honingoogst
  1. Zesde zwermcontrole.
  2. Wegnemen darrenbroed.
  3. Bijenuitlaat plaatsen voor honingoogst.
5.6 Zwermtijd/

Honingoogst

  1. Eerste honingoogst
11.6 Zwermtijd/

Honingoogst

  1. Zevende zwermcontrole.
  2. Wegnemen darrenbroed
12.6 Zwermtijd/

Honingoogst

  1. Controle van de jonge volken.
  2. Inhangen van waswafels.
  3. Voederen.
  4. Koninginnen merken en vleugels inkorten.
30.6 Honingoogst
  1. Tweede honingoogst.
  1. Inhangen van waswafels.
  2. Voederen
15.7 Honingoogst
  1. Inhangen van waswafels.
  2. Voederen.
31.7 Honingoogst
  1. Derde honingoogst.
  1. Inhangen van waswafels.
  2. Voederen.
15.8 Nazomer
  1. Varroaschuif aanbrengen voor eerste meting natuurlijke mijtenval
18.8 Nazomer
  1. Varroa schuif uittellen.
  2. Volken eng zetten.
  3. Zwakke volken verenigen.
19.8 Nazomer
  1. Varroaschuif plaatsen.
  2. Eerste mierenzuurbehandeling starten (korte behandeling).
22.8 Nazomer
  1. Verdamper verwijderen.
  2. Varroaschuif uittellen voor mijtenval gedurende behandeling, reinigen en opnieuw plaatsen.
  3. Start van Voederen.
  1. Eerste maal jonge volken op 1 kamer langs boven voederen.
  2. Zeer sterke jonge volken op twee rompen voederen als oude volken.
3.9 (minstens 12 dagen na het verwijderen van de verdamper) Nazomer
  1. Voederbak verwijderen, derde romp laten staan.
  2. Schuif uittellen voor mijtenval gedurende voederen, reinigen en opnieuw plaatsen voor tweede meting natuurlijke mijtenval.

 

  1. Tweede maal voederen.
  2. Varroaschuif plaatsen voor meting natuurlijke mijtenval.
6.9 Nazomer
  1. Schuif uittellen, indien meer dan 10 mijten per dag , tweede behandeling met mierenzuur
9.9 Nazomer
  1. Schuif uittellen voor mijtenval gedurende behandeling.
  2. Verdamper verwijderen.
  3. Derde romp verwijderen.
  4. Muizenrooster plaatsen.
Ongeveer 10.9 Nazomer
  1. Varroaschuif uittellen voor natuurlijke mijtenval, reinigen en terug plaatsen.
  2. Indien meer dan 1 mijt/dag mierenzuur behandeling starten.
13.9 Nazomer
  1. Verdamper verwijderen.
  2. Varroaschuif uittellen en verwijderen.
  3. Muizenrooster plaatsen
In oktober als het koud is Nazomer
  1. Sterkte van het volk beoordelen; volk merken voor verenigen met ander zwak volk, indien minder dan 5 raamgangen bezet zijn.
In oktober bij vliegweer Nazomer Invoeren van nieuwe jonge koninginnen
  1. Zwakke jonge volken verenigen; met overtollige koninginnen oude volken van nieuwe koningin voorzien.
30.10 (ongeveer 2 weken na eerste nachtvorst) Overwintering
  1. Varroaschuif schuif plaatsen voor meting natuurlijke mijtenval.
5.11 Overwintering
  1. Varroaschuif uittellen voor natuurlijke mijtenval, reinigen en terug plaatsen.
  2. Indien meer dan 1 mijt per dag druppelbehandeling met oxaalzuur uitvoeren (voorwaarde: temperatuur dicht bij vriespunt).
  3. Bij openen van het volk de sterkte van het volk inschatten, anders de sterkte beoordelen via afval op de schuif.
12.11 (7 dagen na de behandeling) Overwintering
  1. Varroaschuif uittellen voor mijtenval van oxaalzuurbehandeling en verwijderen.
  2. Spechtbescherming plaatsen.

3.3 Uitleg werkplan

Het bijenjaar laat zich indelen in 5 fasen:

  1. Verzorging in het voorjaar: maart, april.
  2. Verzorging in de zwermtijd:mei, juni.
  3. Honingoogst: juni, augustus.
  4. Verzorging in de nazomer: augustus, september.
  5. Overwintering: oktober, februari.

Het bijenvolk is afhankelijk van zijn omgeving. Dat is zichtbaar aan vele eigenschappen, maar vooral aan de volksontwikkeling die bepaald wordt door de tijd van het jaar.

Deze ontwikkeling is gekenmerkt door een snelle versterking van het volk in het voorjaar, zodat de bloesemdracht optimaal wordt gebruikt, maar ook onmisbaar voor de vermeerdering en dus ook voor het behoud van de soort. Een verder kenmerk van de ontwikkeling is het krimpen van de volken in de nazomer tot overwinteringssterkte en het gelijktijdig ontstaan van de winterbijen.

Alle in het bijenvolk voorkomende processen zijn gericht op de vervulling van zijn genetische en door de omgeving bepaalde behoeften en zijn zinvol op elkaar, het weer en de dracht afgestemd. Hierbij is het bijenvolk niet afhankelijk van de ingrepen van de imker. Deze ingrepen brengen in de regel maar storingen mee, waarop het volk steeds op dezelfde manier reageert, het probeert de storing weg te werken en de oorspronkelijke harmonische toestand te herstellen.

De invloed van de imker beperkt zich essentieel tot:

  1. Het volk een geschikte woning te bezorgen,
  2. eventueel door reizen voor voldoende dracht te zorgen,
  3. het zwermen te verhinderen,
  4. de weggenomen honingvoorraad door het voederen van suikerwater, suikersiroop of suikerdeeg te vervangen en
  5. het volk tegen ziekten te beschermen.

 

Bovendien is de imker betrokken bij de teelt van volken. Daarbij staan zachtaardigheid, zwermdrift en honingopbrengst en sedert enige jaren ook de vatbaarheid voor de varroa in het middelpunt.

Wie vakboeken en maandpraatjes leest, stoot op een groot aantal goed gemotiveerde raadgevingen, wat men moet doen, om op het ogenblijk van de dracht, productieve volken te hebben. Vooral geliefd is het zo genaamde prikkelen van de volken in de nazomer en in het voorjaar. De volken zullen meer broeden, waarmee ze sterker worden dan wanneer ze het zonder prikkeling gedaan hadden. Een grondig wetenschappemijk onderzoek van verschillende prikkelingsmethoden in de voorbije jaren heeft aangetoond, dat ze onnodig zijn, omdat de bedoelde werking niet optreedt. Ze zijn niet enkel volkomen onnodig, zonder prikkelen gaat het ook eenvoudiger.

3.3.1 Verzorging in het voorjaar

De belangrijkste taken die in het voorjaar moeten worden uitgevoerd zijn in de eerste plaatst het nazicht van alle volken die hebben overwinterd. Vervolgens wordt getracht alle volken min of meer op gelijke sterkte te brengen waardoor het verzorgen van de bijen sterk wordt vereenvoudigd daar alle volken op dezelfde wijze kunnen worden behandeld. Vervolgens worden de volken uitgebreid.

De volgende taken moeten worden uitgevoerd

  1. Voorjaarsnazicht
  2. Gelijk maken van de volksterkte.
  3. Uitbreiding volken op één romp.
  4. Uitbreiding volken met honinghoogsel.

3.3.1.1 Voorjaarsnazicht

Na de reinigingsvlucht doen we op een warme dag een grondig voorjaarsonderzoek. De temperatuur moet boven de 15 ° C komen.

  • De bodem wordt gereinigd en/of vervangen. Het aantal dode bijen worden genoteerd.
  • Controle van volkssterkte: de sterkte wordt aan de hand van de bezette raamgangen en het vliegen beoordeeld.
  • Controle voedselvoorraad: de kasten worden gewogen. Van de lichtste kast wordt nagegaan of er nog voldoende voedsel aanwezig is. Als de lichtste kast in orde is, is dat ook het geval voor de zwaardere kasten.
  • Controle van koningin: voor de bevestiging van moergoedheid volstaat de aanwezigheid van werksterbroed. Als er zodoende geen broed te zien is, en andere tekenen er op wijzen, dat er met dat volk iets niet in orde is (hoog doden aantal, relatief veel voedselvoorraad, weinig bezette raamgangen, zwakke vlucht, weinig stuifmeelhaalsters) kan het volk grondiger nagekeken worden. Om een duidelijk beeld te krijgen, halen we meerdere ramen uit. Bij de andere volken zal men dit zeker niet doen
  • Noodvoeding: wanneer de volken op 2 rompen ingewinterd zijn en voldoende voedsel kregen, is in maart rond het broednest nog een brede voedselkrans voorhanden is de voedselverzorging verzekerd.
    Bij aanhoudend koud en regenachtig weer in maart en april zal men de voedselvoorraad van de volken regelmatig controleren.
    De lichtere volken zijn meestal ook de sterkste; ze hebben meer broed en verbruiken daardoor meer voedsel dan de zwakke volken. Het beste als noodvoeding in het voorjaar is honing. Men zal uitsluitend honing van eigen oogst voederen. Als er geen eigen honing en geen zuivere voedselramen voorhanden zijn, zal men vaste voederdeeg geven. Kleine hoeveelheden van maximum 1 kg worden gegeven en het voederen wordt gestopt wanneer de dracht eraan komt.
  • Moederloze volken: zijn in ’t voorjaar niet meer te redden. Het volk is verloren en ook niet geschikt, om een ander volk te versterken. Men brengt er de koningin in het goede volk mee in gevaar. Laat alles zijn gang gaan. In april worden moerloze volken voor een sterk volk afgeveegd.

Uitvoeringsperiode: begin maart (b.v. 6/3)

3.3.1.2 Gelijkmaken van de volkssterkte

Zwakke volken moeten niet ontbonden worden als ze nog moergoed zijn en geen tekenen van ziekte vertonen. Men zet het zwakke volk boven de koninginnenrooster van een sterk volk en neemt het na 3 tot 4 weken terug weg. Gedurende deze tijd gebruiken de beide volken hetzelfde vlieggat. De beide koninginnen worden niet gestoord in hun eierleg. Het bovenste volk krijgt verzorgingsondersteuning van onder en ontwikkelt in korte tijd zijn broednest tot 6 à 8 ramen, als er voldoende ruimte is.

Daarbij moet men bij het zwakke volk voor de ingreep de volle voedselramen omwisselen met lege ramen. Twee volle voedselramen is voldoende voor het opgezette volk. Bij het uitlopen van de eerste jonge bijen, kan de bovenste romp op een bodem geplaatst worden en naar een andere stand gebracht worden.

Uitvoeringsperiode: 6/3 – 5/4.

3.3.1.3 Uitbreiding van de volken op één romp

3.3.1.3.1 Waarom uitbreiden

De bijen hebben meer plaats nodig dan het broed. Op iedere zijde van een volgebouwd raam bevinden zich 3200 werkstercellen en zitten bij een goede bezetting ongeveer 1000 bijen. Een raamgang is goed gevuld, als op beide raamzijden 1000 bijen zitten.

Een wekelijkse aangroei van 7000 tot 10000 jonge bijen vult gemakkelijk 7 tot 10 raamgangen. Zo kan het in een bijenvolk vlug te eng worden, zeker als dat volk op 1 hoogsel zit, maar ook als het op 2 rompen is overwinterd.

3.3.1.3.2 Uitbreiding volken

Volken op één hoogsel worden normaal vóór de kersenbloei uitgebreid met een tweede hoogsel wanneer alle raamgangen goed gevuld zijn met bijen. Er worden 4 tot 6 uitgebouwde ramen en 6 tot 4 waswafels gegeven.

Tevens wordt een bouwraam voorzien. De volken op dezelfde standplaats die overwinterd zijn op twee hoogsels worden eveneens van een bouwraam voorzien, zodat de behandeling van de bouwramen in alle volken van de standplaats op dezelfde wijze kan verlopen.

3.3.1.3.3 Het bouwraam

Het bouwraam is een leeg raam, dat hoofdzakelijk in het voorjaar wordt ingehangen. Wanneer het in het broednest of aan de rand ervan wordt ingehangen, zetten de volken gewoonlijk uitsluitend darrenraat aan, die door de koningin direct belegd wordt. Sterke volken hebben maar enkele dagen nodig om het bouwraam volledig uit te bouwen en te bebroeden, zodat het darrenbroed 2 weken na het in hangen van het raam verzegeld is.

Het bouwraam heeft meerdere functies:

– Het dient als zwermstemmingsbarometer. Zijn vlotte opbouw is een teken dat alles in orde is. Het volk is moergoed en wil niet of nog niet zwermen. Komt de zwermstemming eraan, wordt het bouwen gestaakt.

– Het onderdrukt de zwermlust. Als het bouwraam na het opbouwen wordt uitgesneden of geruild met een leeg raam, zal het volk verder bouwen en broed aanzetten. Zolang een volk bouwt of bouwen kan en larven voedt, wordt er niet gezwermd.

– Het dient als varroaval. Darrenbroed is voor de varroamijten aantrekkelijker dan werksterbroed. Daardoor kweken de mijten in darrenbroed meer nakomelingen. Door het wegnemen van het verzegeld darrenbroed, worden ook de mijten gedood, wat de ontwikkeling van mijten duidelijk afremt. Wanneer de darren uit de bouwramen mogen uitlopen, krijgt men het omgekeerde effect.

– De uitgesneden darrenbouw levert zuivere was.

– De andere waswafels worden mooier uitgebouwd en van minder darrencellen voorzien.

De één-hoogsel-volken krijgen bij de uitbreiding een bouwraam, dat in het 2° hoogsel tussen 2 opgebouwde ramen of waswafels wordt gehangen in positie 2 of 9.

Wanneer op dezelfde standplaats volken staan die op 2 hoogsels overwinterd zijn, krijgen deze bij de uitbreiding van de één-hoogsel-volken eveneens een bouwraam. Daarvoor wordt uit het volk een kantraam genomen. Het raam ernaast, meestal gevuld met stuifmeel en voedsel schuift men naar de buitenkant en in de vrijgekomen ruimte hangt men het bouwraam.

Na de uitbreiding van de één-hoogsel-volken worden alle volken op dezelfde bijenstand, wat het bouwraam betreft, hetzelfde behandeld.

Aan welk ritme het gesloten darrenbroed wordt weggesneden is afhankelijk van het weer, de varroabesmetting en de dracht.

Indien slechts één darrenraam wordt gebruikt wordt dit alle 3 weken weggenomen en vervangen door een leeg raam of uitgesneden. In het geval van twee darrenramen neemt men alle 10 dagen een darrenbroedraam weg en dit 20 dagen nadat het als bouwraam werd ingehangen.

Het darrenbroed moet in alle geval voor de geboorte van de darren weggenomen worden, wil men het als varroaval gebruiken. De inzet van bouwramen vraagt een regelmatig en correct nazicht. Men kan het tijdens de zwermperiode in mei en juni met de regelmatige nazichten op zwermcellen combineren.

Uitvoeringsperiode: 5/4

3.3.1.4 Uitbreiding volken met honinghoogsel

Sterke volken zijn tijdens de kersenbloei klaar voor het honinghoogsel. In ieder hoogsel komen 5 tot 7 uitgebouwde ramen met links en rechts daarvan 3 of 2 waswafelramen.

Voor het plaatsen van de honingzolders wordt de voedselvoorraad en uitbreiding van het broednest in het bovenste hoogsel nagekeken, evenals de bouwramen. Indien het volk nog geen bouwraam heeft ontvangen wordt nu ook een bouwraam gegeven

De voedselvoorraad moet minstens 3 kg zijn. Als er nog gevulde niet bebroede ramen zijn, worden deze weggenomen en door een uitgebouwd raam of een waswafel vervangen. De weggenomen voedselramen gebruikt men later bij het samenstellen van afleggers.

Uitvoeringsperiode: 16/4 (kersenbloei)

3.3.2 Verzorging gedurende de zwermtijd: productievolken

Door te zwermen daalt het aantal bijen in een volk drastisch, zodat veel minder honing wordt binnengebracht.
We nemen maatregelen die zwermverhoedend of zwermverhinderend zijn. Met zwermverhoedende maatregelen wil de imker bereiken dat zijn volken niet in zwermstemming geraken.
Wanneer dat echter toch gebeurt, grijpt hij naar maatregelen, die het zwermen verhinderen.

De uit te voeren taken zijn:

  1. Zwermcontrole.
  2. Wegnemen van broed.
  3. Wegnemen (uitsnijden) van darrenbroed.
  4. Tweede honingzolder plaatsen

3.3.2.1 Zwermcontrole

Vanaf mei moeten de volken regelmatig, met afstanden van 7 tot 10 dagen, gecontroleerd worden, of zij in zwermstemming zijn.

Men controleert in de nabijheid van de bovenste raamlatten van de onderste broedbak en onderste raamlatten van de bovenste broedbak, of de aanwezige speeldopjes eieren of larven bevatten (kipcontrole).

De kipcontrole kan tot begin of midden juni met het ruilen van darrenbroedramen tegen lege bouwramen gecombineerd worden.

Indien bij de kipcontrole belegde koninginnecellen worden gevonden, moeten alle ramen uit de broedbakken op zwermcellen onderzocht worden en moeten deze vernietigd worden.

Wanneer verzegelde zwermcellen aanwezig zijn, kan het volk reeds gezwermd hebben. Dan is het eventueel verkeerd om alle zwermcellen te vernietigen, vooral als er geen open broed meer aanwezig is voor de aanmaak van redcellen. Als dan alle zwermcellen worden verwijderd blijft het volk moerloos met alle gevolgen van dien.

Wanneer eieren gevonden worden is de koningin nog aanwezig.

Bij het doorzoeken begint men best met de onderste broedbak, neemt een zijraam eruit en bladert door de andere ramen.

Dit nazicht wordt om de 7 à 10 dagen herhaald tot de zwermstemming verminderd is en geen enkel volk op de bijenstand nog in zwermstemming is. Gewoonlijk is dit midden juni het geval.

Wanneer de zwermverhoedende maatregelen gevolgd worden, zullen toch nog ongeveer 30% van de volken in zwermstemming komen. Zonder zwermverhoedende maatregelen kan het gebeuren dat alle volken zwermen. Degene waarbij dan de methode van het breken van doppen over zijn hoofd groeit, kan zich met andere maatregelen behelpen, namelijk het maken van een tussenbodemaflegger.

De tussenbodemaflegger

De bedoeling van het maken van een tussenbodemaflegger is de vliegbijen uit het broednest te verwijderen. Daarmee wordt bekomen dat het volk niet in zwermstemming komt. Wanneer het volk reeds in zwermstemming is, kan het volk deze stemming verliezen. De kastbijen onderbreken het zwermproces en vreten de reeds aangelegde zwermcellen uit. Het uitvreten zal echter niet altijd gebeuren.

Meermaals komt het voor, dat de zwermcellen, ondanks het verlies van de vliegbijen, verder verzorgd worden. Enige dagen later zal het verzwakte volk toch afzwermen.

Wanneer de imker zeker wil spelen, moet hij, één of twee dagen na het verplaatsen, nazien wat het volk besloten heeft te doen.

Het maken van de tussenbodemaflegger gebeurt als volgt:

In het honinghoogsel wordt het middelste raam verwijderd en vervangen door een broedraam met eieren en jongste larven met opzittende bijen maar zonder koningin. Het honinghoogsel wordt op de bodem geplaatst. De broedkamers worden onderzocht naar doppen en gebroken en boven op het honinghoogsel geplaatst met een tussenbodem (tussenbodem heeft een vliegopening).

Het opgezette moedervolk verliest zijn vliegbijen. Deze vliegen boven uit en keren, zoals ze gewoon zijn, onder terug binnen. Daar deze potentiële zwermbijen niet meer terugkomen, dooft de zwermstemming uit.

De vlieger in de honingzolder trekt op het broedraam redcellen op.

De koninginnen uit de redcellen worden ongeveer elf tot twaalf na de scheiding van het volk geboren. Om dat te vermijden volgt een verdere ingreep, de hereniging van beide volksdelen en dit reeds tien dagen na de scheiding.

Daarbij worden de redcellen vernietigd in de honingzolder en de tussenbodem verwijderd. De honingzolder wordt terug boven de koninginnenrooster geplaatst. Opgelet dat er geen darren in de honingzolder zijn ingevlogen. Zo ja, moeten alle ramen van de honingzolder voor het vlieggat worden afgeklopt.

Uitvoeringsperiode: van 28/4 tot en met 11/6 wekelijks.

3.3.2.2 Wegnemen van broed

Zwermverhoedende maatregelen hebben als doelstelling: werkloosheid vermijden. Deze maatregelen moeten vooral op tijd genomen worden, met het doel dat het volk altijd gelegenheid tot broed verzorgen en bouwen heeft. Dat kan de imker bereiken door:

  1. bouwramen te geven,
  2. genoeg ruimte te geven
  3. en op tijd het volk af te remmen (schröpfen = aderlaten) door het wegnemen van broed.

 

De in april gegeven bouwramen worden niet enkel als varroaval gebruikt (en daarna weggenomen of uitgesneden voor de darren uitlopen). Het zal ook helpen verhinderen dat zwermstemming opkomt. De vlotte uitbouw van bouwramen geeft aan dat de toestand op de arbeidsmarkt nog ontspannen is.

Een verdere belangrijke maatregel is een tijdige broedaderlating (schröpfen) van het volk. Het is voldoende de volken eenmaal gedurende de fruitbloei van een gedeelte van het broed te ontlasten De ingreep mag de grootte en prestatievermogen van het volk voor een latere dracht niet beïnvloeden. Dat is het gemakkelijkst verzekerd wanneer de volken, einde april of begin mei en slechts in beperkte mate, worden afgeremd.

Dat wil zeggen: één, hoogstens twee broedramen, met overwegend verzegeld werksterbroed en opzittende bijen, wegnemen. Daarbij komen de bijen van een darrenraam, die voordien als bouwraam ingehangen is. De weggenomen broedramen worden vervangen door opgewerkte of wasramen.

De vroege afremming (schröpfung) van het volk voert tot een geringe opbrengstvermindering gedurende de bloesemdracht, maar onderdrukt de zwermdrift. Dit laatste effect is meer belangrijk.

Met de ontnomen bijen- en broedmateriaal wordt een verzamelbroedaflegger gemaakt, die na 9 dagen als pleegvolk voor de opkweek van koninginnen gebruikt wordt.

Bij sterke volken kan het eventueel noodzakelijk zijn van een tweede maal broed weg te nemen.

Broedafname zonder de koningin te zoeken. Trek één of meer broedramen zonder bijen in het honinghoogsel. Wacht een halve of een volledige dag, neem dan de ramen met bijen en hang het met opzittende bijen in de verzamelbroedaflegger.)

Uitvoeringsperiode: 1ste wegname: 28/4, 2de wegname: 14/5.

3.3.2.3 Wegnemen (uitsnijden) van darrenbroed

Wekelijks wordt nagezien of er gesloten darrenbroed aanwezig is dat kan worden weggenomen. Dit nazicht kan worden gecombineerd met de zwermcontrole.

Uitvoeringsperiode: van 28/4 tot en met 11/6 wekelijks.

3.3.2.4 Tweede honingzolder plaatsen

Naargelang de dracht kan het nodig zijn een tweede honingzolder te voorzien.

Uitvoeringsperiode: 7/5

3.3.3 Verzorging gedurende de zwermtijd: jonge volken

Koninginnenteelt behoort tot het moderne imkeren. Hierbij worden de afleggers van moeren voorzien. In de nazomer is het ook zinvol van jonge koninginnen in de produktievolken te brengen; omdat deze volken zich in het volgende voorjaar beter ontwikkelen dan met de oude koningin. Tot aan de omwisseling moeten de jonge koninginnen, die het gemakkelijkst in mei of juni worden geteeld, bewaard worden.

Gebruikelijk gebeurt deze bewaring in zogenaamde bevruchtingskastjes, die ook gebruikt worden voor de bevruchting van de jonge koninginnen. Er wordt aanbevolen gebruik te maken van standaardramen in de bevruchtingskastjes.

De teelt van koninginnen en jonge volken bestaat uit de volgende stappen:

  1. Op dag (-9): Samenstellen van broedaflegger als kweekvolk.
  2. Op dag (0): Inhangen van belarfd teeltraam in het kweekvolk.
  3. Op dag (+10): Inkooien van de gesloten doppen.
  4. Op dag (+13): Samenstellen van de bevruchtingsvolkjes uit kweekvolk en varroabehandeling.
  5. Op dag (+36): Controle van jonge volken.

3.3.3.1 Samenstellen van broedaflegger als kweekvolk

Als kweekvolk wordt een verzamelbroedaflegger gebruikt.
Een verzamelbroedaflegger wordt samengesteld met broedramen uit verschillende volken. Van een volk worden 1 of 2 gesloten broedramen, met opzittende bijen, en de bijen van het bouwraam afgenomen.
De koningin wordt vooraf gevangen om te vermijden dat ze in de verzamelbroedaflegger terecht komt.
De oude bijen geeft men de tijd om af te vliegen.
Bij voorkeur worden de broedramen afgenomen bij kasten in zwermstemming of bij sterke volken.
Een verzamelbroedaflegger bestaat uiteindelijk uit 8 gesloten broedramen, aangevuld met 2 honing-stuifmeelramen en een vulblok.
De verzamelbroedaflegger wordt verhuisd over een afstand van minimum 5 km (in vogelvlucht) en gevoederd met deeg of honing.
De cellen, in plastiek of was of speeldopjes, die gebruikt worden voor de koninginnenteelt, worden ingehangen zodat ze gezuiverd kunnen worden door de bijen.

3.3.3.2 Inhangen van belarfd teeltraam in het kweekvolk

Negen dagen na het samenstellen van de verzamelbroedaflegger, worden vooreerst alle doppen gebroken in het kweekvolk.
Het vulblok wordt weggenomen zodat midden in het volk ruimte ontstaat voor het teeltraam. Hierin wordt het teeltraam met belarfde cellen ingehangen.

Het belarven van de cellen vraagt wel enige techniek en handigheid.

Het is echter ook mogelijk van belarfde cellen te bekomen bij overlarvers die deelnemen aan het Vlaams Bijenteeltproject. Er moet dan wel rekening worden gehouden wanneer larfjes ter beschikking zijn en hierop zijn planning afstemmen.

3.3.3.3 Inkooien van de gesloten doppen

Tien dagen na het inhangen van het teeltraam worden de gesloten cellen ingekooid. In het kooitje wordt suikerdeeg gedaan . Om het kooitje over de dop te kunnen schuiven is het dikwijls nodig raat weg te snijden. Dit wordt gedaan met een verwarmd mes.

3.3.3.4 Samenstelling van de bevruchtingsvolkjes

Op dag (+12) worden normaal alle koninginnen geboren. Dikwijls duurt het echter een beetje langer. Na de geboorte wordt de dop verwijderd zodat de koningin er niet meer kan inkruipen.

Het kweekvolk wordt verdeeld in een aantal bevruchtingsvolkjes, bij voorkeur in de vroege morgen ofwel bij valavond.

Een bevruchtingsvolk bestaat uit:

  • Eén of twee ramen met bijen uit het kweekvolk.
  • Een voorraad raam.
  • Een leeg opgewerkt raam.
  • Een jonge koningin in uitloopkooitje met suikerstop.

Bij het samenstellen van de bevruchtingsvolkjes worden deze beneveld met melkzuur tegen de varroa.

De bevruchtingsvolkjes worden naar de bevruchtingsstand gebracht die tenminste 5 km is verwijderd van de plaats waar het kweekvolk stond. Er wordt vanaf het samenstellen van de volkjes steeds voederdeeg gegeven. Ongeveer 1 kg per keer, niet meer, om te vermijden dat het voederdeeg teveel uitdroogt.

3.3.3.5 Controle van jonge volken

Na (+/-36) dagen het volk nazien . De koningin merken en eventueel de vleugels inkorten om zwermen te verhinderen. Bij het uitlopen van het eerste broed kan het volk uitgebreid worden door het geven van waswafels. Indien geen koningin aanwezig volk verenigen met ander volk.

3.3.4 Verzorging van de bijen gedurende honingoogst: productievolken

Na het einde van de dracht kan de honing geoogst worden, maar enkel de honing die rijp is en weinig water bevat. Het watergehalte is het belangrijkste kwaliteitskenmerk. Honing met een watergehalte van meer dan 18% is slechts beperkt houdbaar.

Eens de honing geoogst is, is het moeilijk het watergehalte te verminderen. Daarom is het van belang voor het slingeren in te schatten welke honing rijp is om te slingeren. Enkele vuistregels zijn:

  1. Verzegelde honing kan geslingerd worden.
  2. Onverzegelde honingcellen kunnen geoogst worden indien bij de stootproef geen honingdruppels afvallen. Indien er druppels afvallen nog enkele dagen wachten.
  3. Er wordt geslingerd gedurende een slechte weersperiode, wanneer er geen dracht is, zodat de onverzegelde honing een aantal dagen heeft kunnen uitdampen.

Voor het slingeren moeten de ramen bijenvrij worden gemaakt. Dit kan best door het gebruik van een bijenuitlaat te plaatsen een of twee dagen voor het slingeren. Een vergelijkbare methode is een plastiek te leggen op het koninginnenrooster en slechts een klein gaatje te laten tussen broed en honingzolder.
Na de laatste honingslingering worden de geslingerde ramen teruggegeven en het koninginnenrooster verwijderd.

Uitvoeringsperiode: 1ste honingoogst: 5/6, 2de honingoogst: 30/6, 3de honingoogst: 31/7

3.3.5 Verzorging van de bijen gedurende honingoogst: jonge volken

Na de controle van de jonge volken worden deze regelmatig (om de twee weken) uitgebreid door het geven van waswafels. Tevens wordt suikerdeeg gegeven .

Uitvoeringsperiode: 30/6, 15/7 en 31/7.

3.3.6 Verzorging van de bijen in de nazomer: productievolken

Een bijenvolk komt zeker door de winter, wanneer het gezond en sterk in de winter gaat en over voldoende voorraad beschikt.

De volgende opeenvolgende taken moeten worden uitgevoerd:

  1. Eerste meting natuurlijke mijtenval.
  2. Volken eng zetten en zwakke volken verenigen.
  3. Eerste mierenzuurbehandeling.
  4. Opvoederen.
  5. Tweede meting natuurlijke mijtenval.
  6. Eventuele tweede mierenzuurbehandeling.
  7. Nieuwe koningin geven.

3.3.6.1 Eerste meting natuurlijke mijtenval

Gedurende 3 dagen wordt de natuurlijke mijtenval gemeten door het inbrengen van de varroaschuif. Op het einde van de 3 dagen worden de gevallen mijten geteld en gedeeld door 3. Dit cijfer geeft het aantal gevallen mijten per dag en geeft een idee van de besmettingsgraad door de varroa.
Uitvoeringsperiode: 15/8 – 18/8.

3.3.6.2 Volken eng zetten en zwakke volken verenigen

Na de laatste slingering (einde juni, begin juli) is de honingzolder terug aan het volk gegeven en de koninginnenrooster werd verwijderd. Hierdoor zal het broednest stijgen en zal midden augustus de onderste broedbak praktisch broedvrij zijn. Deze kan dan eenvoudig verwijderd worden, zodat de bovenste broedkamer op de bodem komt te staan. De ramen gaan naar de wassmelter daar dit de oudste ramen van het volk zijn. Eventuele broedramen van de onderste broedbak worden echter naast het broed gehangen.
De belangrijkste factor voor een succesvolle overwintering, zeker in ongunstige winters, is de sterkte van het volk. Hoe meer bijen de volken bij hun inwintering in oktober hebben, des te geringer is het risico dat zij in de winter sterven, en des te sterker zijn zij bij de uitwintering in maart. Daarom moeten oude volken vóór het begin van het voederen twee bakken met bijen vullen. Alle raamgangen van de twee bakken moeten bezet zijn met bijen en doorhangen bij tenminste 5 raamgangen.
Indien bovenstaande niet het geval is moet overwogen worden het volk te verenigen met een ander volk met de krantenmethode na het verwijderen van de koningin. Na enkele dagen kunnen de ramen van het zwakke volk afgeklopt worden en eventuele broedramen in een aparte bak boven het volk geplaatst worden met koninginnenrooster. Na uitlopen van het broed wordt de bak met broedramen verwijderd. Het is ook mogelijk de bijen van het zwakke af te keren voor het vlieggat van het sterke volk.
Volken die zwaar besmet zijn worden eerst behandeld alvorens te verenigen.
Een vuistregel is ongeveer de helft van de oude volken in te winteren en de geliquideerde volken te vervangen door jonge volken.

Uitvoeringsperiode: 18/8.

3.3.6.3 Eerste mierenzuurbehandeling

De eerste mierenzuurbehandeling wordt uitgevoerd onafgezien van de gemeten natuurlijke mijtenval en bestaat uit een korte behandeling (100 ml 85% mierenzuur wordt verdampt met de Liebig verdamper in een volk op 2 bakken en duurt ongeveer 3 à 4 dagen). Indien een volk zwaar is aangetast kan het volk op één romp worden gebracht gedurende de mierenzuurbehandeling teneinde de efficiëntie van de behandeling te verhogen.

Het voordeel van mierenzuur is dat de behandeling van korte duur is, ook in het broed werkt en het meest efficiënte middel is gedurende de maanden augustus/sepetember. Niet alle methoden die gebruikt worden voor het verdampen van mierenzuur zijn echter even efficiënt. Het gebruik van de Liebig verdamper is handig in het gebruik, ongevaarlijk voor bijen en koningin en efficiënt. Het gebruik van de Liebig verdamper is beschreven op http://www.bijen.wur.nl/NL/varroa/bestrijden/mierenzuur/ .
Gedurende de behandeling wordt de varroaschuif geplaatst. Na de behandeling wordt het aantal gevallen mijten geteld en opgeschreven.

Uitvoeringsperiode: 19/8 – 22/8.

3.3.6.4 Voederen

Een voldoende grote volkssterkte is van belang voor een goede overwintering. Maar naast de sterkte van het bijenvolk is het aanleggen van voldoende voorraad ook zeer belangrijk. Het princiepe is: sterke volken gebruiken in de winter (half jaar) meer voeder dan zwakke volken.
De hoeveelheid voeder is afhankelijk of het volk overwintert op een of twee bakken.
Volken op een bak kunnen wegens de beperkte raamoppervlakte niet meer dan 15 kg gegeven worden, en dit het beste in twee voederbeurten.
De eerste voederbeurt wordt ongeveer midden augustus gegeven, de tweede krijgen ze twee weken later.
Bij volken op twee bakken is het voederen zeker geen probleem. Zij krijgen minstens 20 kg suiker in twee of drie achtereenvolgende beurten. Bij hen kan het voederen reeds einde augustus beëindigd zijn.
Welk voeder gegeven wordt speelt geen rol.
Of suikerwater, siroop of voederdeeg, of suikerwater 1/1, 3/2 of 2/1 verdund, of in vele kleine of in weinig grote porties gegeven wordt, is eveneens niet belangrijk.
Gedurende het voederen wordt de varroaschuif geplaatst zodat op het einde van het voederen de gevallen mijten kunnen geteld worden en opgeschreven.

Uitvoeringsperiode: 22/8 – 3/9.

3.3.6.5 Tweede meting natuurlijke mijtenval

Gedurende 3 dagen wordt de natuurlijke mijtenval gemeten door het inbrengen van de varroaschuif. Op het einde van de 3 dagen worden de gevallen mijten geteld en gedeeld door 3. Dit cijfer geeft het aantal gevallen mijten per dag en geeft een idee van de besmettingsgraad door de varroa. Indien meer dan 5 mijten per dag zijn gevallen is een tweede mierenzuurbehandeling nodig.

Uitvoeringsperiode: 3/9 – 6/9.

3.3.6.6 Tweede mierenzuurbehandeling

De tweede mierenzuurbehandeling wordt in principe uitgevoerd indien de natuurlijke mijtenval groter is dan 5 mijten per dag. Een tweede behandeling is ook een korte behandeling (100 ml 85% mierenzuur wordt verdampt met de Liebig verdamper in een volk op 2 bakken en duurt ongeveer 3 à 4 dagen). Op het einde van deze behandeling wordt het muizenrooster geplaatst.

Uitvoeringsperiode: 6/9 – 9/9.

3.3.6.7 Invoeren van nieuwe jonge koninginnen

Het vervangen van een oude door een nieuwe koningin kan het best gebeuren in de loop van oktober, daar in deze periode nieuwe koninginnen gemakkelijk worden aanvaard. De nodige stappen zijn:

  1. Zoeken van de oude koningin en in een arrestkooitje in het volk laten.
  2. Na negen dagen, zodat alle broed gesloten is de oude koningin verwijderen en eventuele doppen breken.
  3. Na twee uur nieuwe koningin invoeren in arrestkooitje met suikerstop.

3.3.7 Verzorging van de bijen in de nazomer: jonge volken

De taken die moeten worden uitgevoerd zijn:

  1. Opvoederen
  2. Meting natuurlijke mijtenval
  3. Mierenzuurbehandeling
  4. Verenigen

3.3.7.1 Voederen

De hoeveelheid voeder is afhankelijk of het volk overwintert op een of twee bakken.
Volken op een bak kunnen wegens de beperkte raamoppervlakte niet meer dan 15 kg gegeven worden, en dit het beste in twee voederbeurten.
De eerste voederbeurt wordt ongeveer midden augustus gegeven, de tweede krijgen ze twee weken later.
Bij volken op twee bakken is het voederen zeker geen probleem. Zij krijgen minstens 20 kg suiker in twee of drie achtereenvolgende beurten. Bij hen kan het voederen reeds einde augustus beëindigd zijn.
Welk voeder gegeven wordt speelt geen rol.
Bij de laatste voederbeurt wordt de varroaschuif geplaatst om de natuurlijke mijtenval per dag te meten.

Uitvoeringsperiode 1ste voederbeurt: 20/8 – 3/9.
Uitvoeringsperiode 2de voederbeurt: 3/9 – 10/9.

3.3.7.2 Meting natuurlijke mijtenval

De natuurlijke mijtenval wordt gemeten gedurende de laatste voederbeurt. Het aantal gevonden mijten wordt gedeeld door het aantal dagen dat de varroaschuif aanwezig is, om de mijtenval per dag te bekomen. Indien meer dan 1 mijt per dag valt is een mierenzuurbehandeling nodig.

Uitvoerinsperiode: 3/9 – 10/9

3.3.7.3 Mierenzuurbehandeling

De mierenzuurbehandeling wordt in principe uitgevoerd indien de natuurlijke mijtenval groter is dan 1 mijt per dag. De behandeling is een korte behandeling (50 ml 85% mierenzuur wordt verdampt met de Liebig verdamper in een volk op 1 bak en 100 ml in een volk op 2 bakken en duurt ongeveer 3 à 4 dagen). Op het einde van deze behandeling wordt het muizenrooster geplaatst.

Uitvoeringsperiode: 10/9 – 13/9.

3.3.7.4 Verenigen

Gedurende een koude periode in de loop van oktober wordt het aantal raamgangen geteld die bezet zijn door de jonge volken. Als het minder is dan 5 raamgangen wordt het volk best verenigd met een ander jong volk. De vereniging wordt uitgevoerd bij vliegweer. De overtollige koninginnen worden gebruikt om oude volken te hermoeren.

Uitvoeringsperiode: loop van oktober.

3.3.8 Overwinteren

Twee weken na het begin van een periode van nachtvorst kan verondersteld worden dat de volken broedloos zijn, zodat eventueel een behandeling met oxaalzuur (druppelen) kan worden uitgevoerd. De uit te voeren stappen zijn:

  1. Meten natuurlijke mijtenval.
  2. Druppelen met oxaalzuur.
  3. Tellen van de gevallen mijten.

3.3.8.1 Meten van natuurlijke mijtenval

Twee weken na het begin van een periode van nachtvorst wordt de natuurlijke mijtenval gemeten over een periode van een vijftal dagen, teneinde na te gaan of een oxaalzuur behandeling al of niet noodzakelijk is. Een behandeling is nodig indien er meer dan één mijt per dag wordt gemeten.

Uitvoeringsperiode: 30/10 – 5/11.

3.3.8.2 Druppelbehandeling met oxaalzuur

Het druppelen van oxaalzuur wordt uitgevoerd bij een temperatuur dicht bij het vriespunt. Wanneer de bijen in tros zitten geeft het druppelen het beste resultaat. Na het druppelen wordt de varroaschuif geplaatst om de mijten op te vangen.

Uitvoeringsperiode: 5/11

3.3.8.3 Tellen van de gevallen mijten

De gevallen mijten worden zeven dagen na het druppelen geteld en opgeschreven.

Uitvoeringsperiode: 12/11