Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 89

Jaar: 2003

Maand: april

Auteurs: vertaling J. Borms, schema’s R. De Crook

DE ROTATIEMETHODE DEEL 1 

Bijgaande bijdrage is gebaseerd op de film ‘Bienenhaltung in der Rotation’ volgens een concept van het Bijeninstituut in Celle. In dit nummer brengen we u het eerste deel. De film zelf werd gedraaid door het ‘Institut fr den Wissenschaftligen Film in Göttingen dat al enkele heel knappe films over de bijen op zijn actief heeft staan.

Voorafgaande Opmerkingen

Het bijenhouden is bijna wereldwijd bedreigd door:

  • talrijke parasieten zoals de varroa- of acara­pismijt en bacteriële – en virusziekten;
  • het weinig bijenvriendelijke natuurbeheer;
  • fouten bij het houden van bijen die jaarlijks het afsterven of verzwakken van vele bijenvolken veroorzaken.

Dit is niet alleen een uitdaging voor de bijen en hun overleven, maar ook voor de behandeling door de imkers. Zij zijn uiteindelijk beslissend voor het ‘zijn’ of ‘niet zijn’ van een ongeschonden imkerij. Aan de strijd om te overleven, ‘the struggle for Life’ zoals Darwin het noemde, zijn alle levende organismen overgeleverd.

Het bijenvolk ontwikkelde in de strijd om te over­leven uiterst succesvolle afweermechanismen.

De hierna beschreven ‘rotatiemethode’ zal aantonen hoe gezonde en sterke bijenvolken doorheen het bijenjaar begeleid worden en hoe chemotechnische behandeling tegen de varroa ingepast wordt.

Honingbijen zijn in tegenstelling tot vele andere sociaal levende insecten in staat de winter­periode als volk te overleven. Voorwaarde hierbij is dat de imker de bijenvolken efficiënt met een passend beheer begeleidt. Met de beschreven

methode wordt de natuurlijke afweer van een bijenvolk aangesproken en de honingopbrengst verhoogd.

Het bijzondere aan deze bedrijfsmethode is de opbouw van jonge volken uit kunstzwermen of broedafleggers.

De voornaamste hoofdstukken van deze bedrijfs­methode worden volgens het verloop der seizoenen beschreven:

  • maken van jonge volken uit kunstzwermen;
  • maken van jonge volken uit broedafleggers met haalbijen;
  • zwermcontrole;
  • zwermbeheersing;
  • aanwenden van jonge koninginnen en vernieuwde ratenbouw;
  • langzaam invoederen van jonge volken.
  • controle van de varroabesmetting;
  • varroabehandeling;
  • verenigen in de herfst van jonge volken met in het voorjaar gevormde productievolken(rotatie).

Voorjaarsonderzoek

Zolang de volken zich in winterrust bevinden, is het werk van de imker beperkt tot het af en toe controleren van zijn bijenstand. Bij die controles wordt erop gelet dat de vliegopeningen niet met ijs afgesloten zijn, dat de verkleinblokken ter bescherming tegen muizen (opening van zes tot zeven mm) zich nog op de juiste plaats bevinden en niet verschoven zijn. Een blik, via het afdekglas, op de raamzit van het volk kan de imker al belangrijke inlichtingen verschaffen.

Verder zal men de uitrusting voor het volgende seizoen klaar maken, eventueel een reisbestem­ming opzoeken en door het aanplanten van goede stuifmeelleveranciers de volken een goede voor­jaarsontwikkeling waarborgen.

De eerste vliegdag aan het einde van de winter wordt dikwijls met ongeduld afgewacht. De bijen hebben dan de mogelijkheid zich te ontlasten van de ballaststoffen uit het wintervoer (die ongeveer 46% van het lichaamsgewicht niet mogen overschrijden). Dit is voor het gezond houden van de volken van groot belang. Komen zulke vlieg­dagen niet voor, dan kan het gebeuren dat de bijen hun ontlasting in de kast afzetten, wat darmziekten als nosema en roer tot gevolg kan hebben.

Een blik in de gangen tussen de raten maakt een goed overzicht van de zit van het volk mogelijk. Zonder het uiteen halen van het volk kan men waarnemen of er nog voldoende wintervoorraad beschikbaar is. Normaal houdt het bijenvolk als een gesloten eenheid contact met het voedsel. De temperatuur oefent een belangrijke invloed uit op de activiteiten van een bijenvolk. Een bij is nog zelden actief bij temperaturen lager dan 10°C of boven 38°C. Beneden de 8°C kan ze niet meer vliegen en beneden de 7° C beweegt ze nog nauwelijks. Een bijentros vormt zich als de luchttemperatuur in de ruimte tussen de kast­wanden en de bijen 6° C tot 8° C bereikt. Binnen de bijentros kan, naargelang de broedaanzet, de temperatuur variëren tussen 20° en 35° C, in bepaalde delen van de tros kan hij zelfs tot 14°C dalen.

Op een mooie, warme dag met een temperatuur boven de 12°C kan de eerste controle van de volken uitgevoerd worden. Daarbij zal erop gelet worden dat er nog voldoende voedervoorraad is en dat het voor het bijenvolk in wintertros bereikbaar is. Gelijktijdig wordt de aanwezigheid van een koningin nagezien. Moerloze en zwakke maar gezonde volken worden met andere verenigd. De bodem wordt vervangen of gereinigd, dat bespaart de bijen opruimwerk.

Vaak start de koningin al in januari of februari met de eileg, vanaf dan wordt de temperatuur in de tros constant op 35°C gehouden. Het verbruik stijgt en het bijenvolk heeft behoefte aan stuifmeel.

Het eerste broed kan uit de eiwitreserve in het lichaam van de winterbijen gevoed worden. De uitlopende jonge bijen echter hebben stuifmeel nodig om zich optimaal te ontwikkelen en om de broedverzorging te kunnen overnemen.

In deze periode is het van groot belang dat in de onmiddellijke omgeving van de bijen, een groot aanbod van stuifmeel ter beschikking is. Het vliegbereik van de bijen is in dit seizoen kleiner dan driehonderd meter. Bij onvoldoend stuifmeelaanbod kan overwogen worden om met de bijen naar een beter gebied te reizen.

Kort samengevat

  • vastzetten van de vlieggat verkleining aan de bodem om het omhoogschuiven door spits- of veldmuizen te verhinderen;
  • zodra de volksontwikkeling het mogelijk maakt, de vlieggat verkleining wegnemen;
  • er op letten dat de vliegopening vrij blijft zodat het uitvliegen verzekerd blijft;
  • reinigen of vervangen van de bodems;
  • wintervoer nazien en eventueel bijvoederen;
  • aanwezigheid van de koningin nazien;
  • zwakke maar gezonde of moerloze volken verenigen.

Zonder een grote ingreep in het volk uit te voeren kan men als volgt tewerk gaan. Na het verwijderen van de plastiekfolie en het geven van enkele korte rookstoten bekomt men een goed overzicht van de voedselkransen en het gesloten broed. Een zaklamp is daarbij nuttig. De voedselvoorraad kan men schatten door de kast na het sluiten voorzichtig op te heffen. Bij deze handelswijze worden de koningin en het broednest niet gestoord.

Opzetten van Honingzolders

Bij goede dracht zijn de volken weldra zo ver ont­wikkeld dat zij ruimte moeten krijgen.

 

Dit is te zien aan de bezetting met bijen, de hoeveelheid broed en de mate waarmee de bouw­ramen met darrenraat worden opgebouwd en belegd.

Is de darrenraat in de bouwramen al gesloten dan wordt deze omzichtig uitgesneden en verwijderd. Het uitsnijden van de darrenraat draagt bij tot een natuurlijke decimering van de varroa’s omdat deze zich bij voorkeur in darrencellen vermeer­deren (broed langer gesloten dan dit van de werksters).

Om werktechnische redenen zitten de bouwramen aan de buitenzijde in de onderste romp.

Het gebruik van bouwramen biedt volgende voordelen:

  • wasopbrengst;
  • speelt in op de bouwdrift;
  • begunstigt de verzameldrift en gezondheids­toestand van het bijenvolk;
  • opbouw van grote hoeveelheden darrencellen;
  • darrenlarven vergen grotere hoeveelheden voedsel, maar werken zwerm vertragend (bouwramen zijn barometers voor werk- en zwermdrift);
  • gesloten darrenraat uitsnijden maakt het mogelijk de varroabesmetting vroegtijdig vast te stellen en functioneert als biologische varroabestrijding.

Opgepast:

  • waswafels niet naast de bouwramen hangen;
  • een vooropgesteld aantal darren in het volk laten uitlopen om het evenwicht te behouden.

De volken op twee rompen worden door het opzetten van de honingzolder verruimd. Het opzetten van de honingzolder mag niet te laat gebeuren zodat het broednest niet door de honingopslag beperkt wordt. De bijen kruipen dan niet graag door de moerrooster in de nieuwe ruimte.

Voordelig is het als alle volken van de bijenstand zich in dezelfde ontwikkelingsfase bevinden, waardoor o.a. het behandelen van alle volken gelijktijdig kan gebeuren.

De zwermstemming wordt nagezien volgens de kipmethode, waarbij de bovenste broedbak langs een zijde omhoog wordt getild. De zwermcellen bevinden zich meestal onderaan de bovenste ramen. Is de onderlat smaller (20 mm), dan is er een beter zicht op de zwermdoppen mogelijk. Wij kunnen ook dieper in de gangen tussen de ramen kijken.

Is het volk nog niet in zwermstemming dan wordt enkel de gesloten darrenraat uitgesneden, het lege raam gaat terug naar zijn plaats, de kast wordt gesloten.

De bovenste romp wordt nu geopend en de was­bruggen op de ramen verwijderd. Dit is nodig om het plaatsen van de moerrooster mogelijk te maken.

De honingzolder wordt aangebracht. Hij is afwisselend samengesteld uit waswafels en uitgebouwde raten. Er worden geen ramen met broed overgehangen.

Deze raamkeuze is nodig omdat wij de ramen later gebruiken voor het afslaan van bijen bij het vormen van kunstzwermen. Bovendien is de kans klein dat er wintervoer in de honing terecht komt.

Het reizen naar het koolzaad, dat veel nectar en stuifmeel oplevert, is voor veel imkers de eerste hoofddracht. Dit is ook het tijdstip voor het vermeerderen van de volken. Bij niet deskundige zorg geraken de volken snel in zwermstemming. Zwermen is gelijk aan delen en betekent bijen- en honingverlies, meer werk en burenlast.

Vanaf nu worden de bijen om de zeven tot negen dagen volgens de kipmethode op zwermneiging gecontroleerd.

Ook het bouwraam wordt nagezien om de bouwactiviteit te evalueren. Toont het volk geen zwermneiging dan wordt het eventueel gesloten darrenraam uitgesneden en leeg in de kast teruggeplaatst. Als dat nodig is, krijgt het volk een tweede honingzolder.

Is er zwermstennming aanwezig (belegde moerdoppen) dan moet het volk raam per raam / nagezien worden. Zodra zwermcellen aangezet en belegd zijn, verandert het gedrag van de bijen; ze werken niet meer zo vlijtig en de koningin beperkt haar leg. Met het afnemen van de leg neemt haar lichaamsgewicht af; ze wordt slanker en zal terug kunnen vliegen.

ALLE cellen moeten uitgebroken worden want anders zal het volk zwermen van zodra de eerste moerdop gesloten is. Zijn de volken bij overvloedige dracht voldoende sterk, dan wordt een tweede honingzolder opgezet, met dezelfde raamschikking als de eerste.

Kort samengevat:

  • voorwaarde voor het opzetten van de honing­zolder: de volkssterke is zo dat de bijen de twee broedkamers bezetten en dat er veel broed is;
  • enkel onberispelijke raampjes gebruiken voor de honingzolder, zeker geen ramen met schimmel. of gistingsporen in de cellen;
  • aanwezige wasbruggen op de bovenkant van de ramen verwijderen vóór het plaatsen van de moerrooster;
  • onder- en bovenlatten met een breedte van 20 mm bevorderen het kijken tussen de ramen. Dit verhoogt de doeltreffendheid van de zwerm-controle en vergemakkelijkt het gebruik van het ontzegelmes achteraf bij het slingeren.
  • bij verticale bedrading is een middengroef in de boven- en onderlat een voordeel. Wasaanbouw kan zonder het beschadigen van de bedrading verwijderd worden.
  • gesloten bouwramen uitsnijden;
  • schikken van ramen in de honingzolder: bij verticale bedrading van de raampjes is het belangrijk afwisselend een raam met waswafel en een uitgewerkt raam in te hangen om te verhinderen dat de bijen de waswafels gegolfd uitbouwen. Bij horizontale bedrading is het toevoegen van raampjes ‘in blok’ wel mogelijk.