Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 96
Jaar: 2010
Maand: september
Auteurs: Hans Van Laethem

BIODIVERSITEIT OOK GOED VOOR ONZE BIJEN

 

Wat is biodiversiteit?

f1

Bio staat voor leven zoals in biologie, de leer van de levende wezens. Diversiteit is een synoniem voor verscheidenheid. Biodiversiteit is dus zoveel mogelijk verschillende levende wezens. Dit is de theorie, nu de praktijk. Jan en Piet gaan allebei een lap grond bebossen. Piet plant alleen maar zomereiken. Jan heeft ergens eens iets gehoord over de nood aan meer biodiversiteit en plant Amerikaanse eiken, Amerikaanse vogelkers en rododendrons. Met drie verschillende soorten is hij ervan overtuigd dat hij het beter gedaan heeft dan zijn buurman die slechts één soort geplant heeft, en ’s zomers heeft hij nog een massa mooie bloemen.

Twintig jaar later is bij allebei een jong bos ontstaan. Bij Jan is de bodem bedekt met een dikke laag onverteerde bladeren. Daardoor bereikt het licht de bodem niet meer en er komt weinig of niets tot kiemen. Bij Piet ligt er een laag humus enkel bedekt met een dun laagje half verteerde bladeren waarin het wemelt van de kriebelbeestjes. Dankzij vogeluitwerpselen ontkiemden hierin allerlei struiken: meidoorn, sleedoorn, sporkehout (vuilboom), Gelderse roos, hondsroos, gele kornoelje (en het lijstje kan nog langer), een vijfsterrenrestaurant voor bijen en andere insecten. Van een drachtpauze, zoals dat in het imkerjargon heet, is er geen sprake, want als de meidoorn uitgebloeid is, levert sporkehout reeds volop stuifmeel en nectar. Dat blijft zo tot het vriest. De wind voerde zaden aan: wilgen, esdoorn, berk en ook dit lijstje kan aangevuld worden. Dan kwamen nog zaden van kruidachtigen zijn bosje binnen via uitwerpselen, wind of klevend aan dieren.

 

f2

Op bladeren, knoppen en bloesems van de zomereiken zitten diverse gallen. Deze gallen kunnen bijvoorbeeld de vorm van een knikker hebben en zijn de woning van galmuggen, galvliegen en galwespen. Er zijn bij zomereik alleen al honderd verschillende soorten beschreven. Op Amerikaanse eik moet men ver zoeken om gallen te vinden. Het aantal planten- en dierensoorten die op spontane wijze het bosje van Jan zijn binnengekomen is beperkt. Hoe goed Jan het in het begin ook meende, biodiversiteit is er bij hem niet, meer nog: als zijn bosje vlak naast dat van Piet ligt, is de kans zeer groot dat zijn exoten ook daar beginnen woekeren.

Toch plaats voor exoten?

Midden in ons stadspark staat er een grote Amerikaanse eik te midden van rododendrons in prachtige kleurschakeringen. Moeten die nu allen vernietigd worden?

Tuinen en stadsparken zijn geen bossen. Zolang het bij het onderhoud ontstane groenafval maar goed gecomposteerd wordt en niet in de natuur wordt gedumpt, zijn de problemen te verwaarlozen. Bij nieuwe grootschalige aanplantingen is het echter nuttig om zoveel mogelijk gebruik te maken van streekeigen groen. Heb je in eigen tuin een plaatsje waar je een sleedoorn of een meidoorn ongestoord kunt laten groeien, dan zorgt de een in april de andere in mei voor een gonzende bloementuil. Zelfs de meesjes komen van de nectar snoepen. Er is dan ook een veelvoud aan bloemen aanwezig in vergelijking met een jaarlijks (na de bloei) gesnoeide meidoorn- sleedoornhaag.

Maximale diversiteit

f3

In natuurgebieden streven we naar het maximum aan biodiversiteit. Biologen hebben vastgesteld dat het grootste aantal verschillende soorten te vinden is in de overgangszone tussen bos en open ruimte. Naast het bos krijgen we eerst struweel (dit is een chiquer woord voor struikgewas), wat op zijn beurt overvloeit in ruigte. In de ruigte bevinden zich hoogopschietende grassen en ruigtekruiden zoals wilgenroosje, schermbloemigen en koninginnekruid, maar ook bramen, brandnetels en zuring. Vele van deze planten leveren nectar en stuifmeel voor bijen, vlinders en andere insecten. Brandnetels en zuring herbergen samen met een aantal grassen de rupsen van de helft van onze dagvlindersoorten. De nachtegaal nestelt bij voorkeur waar er een ondergroei van bramen en brandnetels is. De ruigte mondt ten slotte uit in hooiland dat door afvoer van het hooi en afwezigheid van bemesting steeds verder verschraalt. Op deze voedselarme bodem gaan snelle groeiers dood van de honger en maken zo plaats voor een gans gamma zeldzame planten tot orchideeën toe.

Successie

f4

Eenmaal we een gebied aangelegd hebben volgens bovenstaand plaatje, is de kous echter nog niet af. Als we in onze streken de natuur zijn gang laten gaan, krijgen we een opeenvolging van plantengemeenschappen wat successie wordt genoemd. Maaien we het hooiland niet, dan wordt dit al snel een ruigte. Onze ruigte wordt een struweel en in het struweel komen er bomen. Na een tiental jaren hebben we geen geleidelijke overgang meer van hooilandjes naar bosjes, maar gewoon één groot bos.

Dus werken geblazen. Het hooiland moet jaarlijks één- of tweemaal gemaaid worden. Ook de ruigte moet om de twee tot drie jaar worden gemaaid. Als we dit om de drie jaar doen, dan maaien we jaarlijks een derde deel. Zo hebben bijvoorbeeld beestjes die overwinteren in holle stengels meer kansen en blijven er zaden beschikbaar voor de vogels in de winter.

Opdat ons struweel niet zou verbossen wordt het om de acht jaar gehakt. Ook niet alles ineens, maar ieder jaar een achtste deel. Dit gebeurt in de late herfst of in de winter. Reken nog een jaar vooraleer het gehakte deel weer wat op struweel begint te trekken en we kunnen stellen dat ieder jaar drie vierde van ons struweel effectief in bloei staat om honing- en andere bijen te plezieren.

Grote grazers, onbetaalde werkkrachten

Het is duidelijk dat het onderhoud van grote natuurgebieden heel wat werk vraagt. Het is al snel onbetaalbaar en het aantal vrijwilligers is beperkt. Men vindt gemakkelijk een bereidwillige landbouwer om het hooiland te maaien, maar de rest van het werk opknappen is soms een probleem. Hier zijn de grote grazers de oplossing. Ze komen graag een handje of beter een mondje toesteken. Krijgen we teveel verbossing, dan worden extra dieren geplaatst, wordt er teveel kaalgevreten dan wordt het aantal dieren verminderd of worden ze volledig verwijderd. Zo zal je dan ook zien dat er in bepaalde gebieden jaarrond begrazing is en in andere gebieden slechts gedurende een korte periode.

Besluit

Dit was in een notendop hoe het huidige natuurbeheer gezien wordt. Probeer vooral te onthouden om geen tuinplanten in de natuur te brengen. Ze kunnen woekeren en meerdere soorten uit de inheemse flora doen verdwijnen. Ze kunnen door moeilijk verteerbaar bladafval de kieming van zaden beletten en er kunnen veel minder andere organismen mee samenleven. Ga eens in een natuurgebied wandelen en geniet van de verscheidenheid en die zul je niet vinden in enkele tientallen exotische bomen, maar in de vele kleine dingen, en het zijn de kleine dingen die het hem doen.

Literatuur:

• Arie Koster – Vademecum van wilde planten. – Schuyt & co./Haarlem.

• Martin Hermy; Geert de Blust; Marc Slootmaekers – Natuurbeheer – Davidsfonds/Leuven.