Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 90
Jaar: 2004
Maand: juli-augustus
Auteurs: Dr. Michel Asperges, wetenschappelijk medewerker LUC Diepenbeek
 

 

NECTARKLIEREN DEEL 1

Inleiding

Zaadplanten vertonen steeds hetzelfde algemeen bouwplan. Ze hebben een ondergronds wortelgestel of een wortelgestel dat naar de bodem groeit, een bebladerde stengel die steeds van de aarde weg groeit en geslachtelijke voortplantingorganen, nl. mannelijke meeldraden en een vrouwelijke stamper. De voortplantingorganen zijn meestal beschermd door speciale bladeren die we de kelk en de kroon noemen. Ze produceren uiteindelijk vruchten waarin de zaden ontwikkelen.

Van al deze organen bestaan verschillende afwijkingen of aanpassingen aan het milieu waarin de planten groeien.

Eigen aan alle groene planten is dat ze aan bladgroenverrichting of fotosynthese doen.

In deze tekst willen we twee bijzondere eigenschappen van de plant nader toelichten, nl. het vormen van nectar in de nectarklieren en het produceren van stuifmeel of pollen in de meeldraden. Beide eigenschappen zijn van groot belang voor de bestuiving en de latere vrucht- en zaadvorming waarbij de insecten een belangrijke rol spelen.

1. Bouw van een bloem

Definitie van een bloem, volgens Smets E. 1988.

Morfologisch kunnen we een volledige bloem beschouwen als een complexe groepering van op bladeren gelijkende structuren gehecht aan een as die we bloembodem of receptaculum noemen.

De bloembodem is niets anders dan het verlengde van de bloemsteel. Steriele aanhangsels zijn de elementen van de periant of bloembekleedsels (kelk en kroon voor de tweezaadlobbigen of bloemdek voor de éénzaadlobbigen). Fertiele aanhangsels zijn de mannelijke voortplantingorganen, de meeldraden, en de vrouwelijke voortplantingorganen, de stamper. De meeldraden bestaan uit een helmdraad met helmhokken waarin stuifmeel gevormd wordt en de stamper bestaat uit het vruchtbeginsel, de stijl en de stempel. In het vruchtbeginsel zit(ten) de zaadknop(pen) met de eicel. De nectariën worden beschouwd als volledig of gedeeltelijk omgebouwde bloemdelen. Ze mogen dus niet beschouwd worden als een vijfde bloemkrans; zelfs de honingdiscus is niet als dusdanig te beschouwen.

Definitie van een bloem, volgens Reinders E. en Prakken R. 1964.

Zij beschrijven de ‘spruittheorie’als zou een bloem niets anders zijn dan een eindstandige knop op een stengel of zijstengel en dit met een beperkte groei. Kelk, kroon, meeldraden en vruchtbladeren die later de vrucht vormen, zijn vervormde bladeren die in kransen staan op zeer korte stengels. Als de vervormde bloembladeren afvallen, dan laten ze een lidteken achter, uitzonderlijk kunnen bloemen doorgroeien tot nieuwe stengels met bladeren.

Uit beide definities zouden we de bloem ook kunnen herleiden tot twee delen:

• de vroeg afvallende delen (kelk, kroon en meeldraden) en

• de blijvende of laat afvallende delen (bloembodem en stamper met het vruchtbeginsel, stijl(en) en stempel(s)).

Hierbij rijst dan de vraag waar we de nectariën plaatsen. Bij de vroeg afvallende delen, maar dat geldt dan niet voor de honingdiscus, of bij de laat afvallende. Maar wat dan gedaan met de nectarklieren die samen met de meeldraden afvallen?

Eén zaak is zeker, bloemen hebben een beperkte groei, ze hebben geen okselknoppen en volledige bloemen spelen een essentiële rol in de geslachtelijke voortplanting van bloemplanten.

1.1 De meeldraad en zijn stuifmeel

f1

Meeldraad: bestaat uit twee delen, enerzijds de helmdraad met hierin een vaatbundel (hout- en zeefvaten) en anderzijds de twee helmknoppen, ieder bestaande uit twee helm hokken waarin zich, na een speciale deling (de meiose), stuifmeelkorrels of pollen vormen. Door de meiose ontstaan er uit één stuifmeelkorrelmoedercel vier jonge stuifmeelkorrels die ieder slechts de helft van het aantal chromosomen van de moedercel hebben.

Stuifmeel: een bron van eiwitten voor de bijen en onrechtstreeks een bron van inkomsten voor de fruitkwekers en de tuinbouwers!

Het nut van de honingbijen wordt meestal bekeken vanuit de honingopbrengst, die zowel door de imker als door de bevolking als direct nuttig wordt ervaren. Veel mensen schrikken van de prijs die voor inlandse honing moet betaald! Uiteraard ligt deze hoger dan die van de honing in de warenhuizen; dit is meestal uitheemse honing die in grote massa wordt geoogst door arbeiders met een zeer laag uurloon, zodat de aankoopprijs van de honing zeer laag is.

Het eigenlijke nut van de honingbij ligt echter bij de bestuiving die van groot belang is, zowel voor de kwaliteit als voor de kwantiteit van zaden en fruit in de land- en tuinbouwsector. Van deze directe invloed zijn vele imkers zich nog steeds niet of onvoldoende bewust, laat staan dat de bevolking zich hierover druk zou maken. Er zijn nog steeds imkers die hun bijen naar het fruit brengen en de fruitkweker bedanken dat ze mogen komen. Dikwijls ‘betalen’ ze zelfs nog met een paar potten honing in plaats van een vergoeding te vragen voor het bestuivingwerk. Nochtans is het belangrijk dat de imker zich meer gaat toeleggen op het houden van honingbijen bestemd voor bestuiving. Vooral de glas- en tunnelteelt hebben er alle belang bij goede afspraken te maken met de imkerij. Nu al is er concurrentie met ingevoerde, uitheemse hommels die ingezet worden bij de bestuiving. Het is ook een realiteit dat hoe langer hoe meer genetisch gemanipuleerde planten in de land- en tuinbouw verschijnen die zelfs in staat zijn om zonder bestuiving vruchten en zaden te produceren.

f2

Enkele voorbeelden van stuifmeelkorrels die we regelmatig terugvinden in honing: koolzaad, raapzaad, herik, appel, paardebloem, peen, berenklauw, witte klaver, linde, heide en wilg.

Enkele jaren geleden deden we een klein onderzoek. We kozen voor dit onderzoek de maand augustus omdat op dat ogenblik de laatste slingerbeurt achter de rug is en de honigbijen zich aan het voorbereiden zijn op de inwintering. Op dat ogenblik is er zeer veel stuifmeel nodig om voldoende reserves aan te leggen voor het voorjaar als er opnieuw veel broed moet verzorgd worden.

Probleemstelling: welk tijdstip van de dag is optimaal voor het inzamelen van stuifmeel in de maand augustus?

Op 9 augustus 1986 werden in Neeroeteren (Limburg) vijf bevolkte kasten gedurende één zonnige dag geobserveerd om een idee te krijgen van de stuifmeelopbrengst. Het stuifmeel werd verzameld met behulp van een stuifmeelval bestaande uit door- looproosters. Ieder uur werd gedurende tien minuten geteld hoeveel stuifmeelhaalsters de kast binnenkwamen en dit vanaf 8.30 tot 19.30 uur. In de omgeving waren er veel maïsakkers en langs het kanaal stonden honingklaver en wilgenroosje in bloei.

f3Uit deze tabel kunnen we afleiden dat het optimale tijdstip rond 11.30 uur valt. We stellen vast dat er rond 15 uur nog steeds veel stuifmeelhaalsters zijn, maar dit zouden we eerder het speeluurtje van de jonge vliegbijen kunnen noemen. Het is dan erg druk rond het vlieggat omdat er zowel jonge vliegbijen als stuifmeelhaalsters zijn. Het stuifmeel halen gaat vlot door tot 16.30 uur. De ochtendtemperatuur (18° C) is blijkbaar niet optimaal om bijen tot stuifmeel halen aan te zetten. Om het optimale tijdstip nauwkeuriger te bepalen werd op 10 augustus 1986 opnieuw, om de tien minuten, een telling gedaan maar nu tussen 10 en 11.50 uur.

f4

Uit deze tabel leiden we af dat in de maand augustus de stuifmeelhaalsters rond 10.30 uur actief beginnen te worden om .een optimale drachtperiode te bereiken vanaf 11.10 tot 11.40 uur. Nadien is er een langzame afname. Deze verminderde activiteit wordt echter gecompenseerd door de langdurige drachtperiode in de namiddag tot 18 uur.

Uit onderzoek van het binnengebrachte stuifmeel blijkt dat de bijen slechts enkele plantensoorten bevliegen en erg bloemvast zijn. Ze vlogen tijdens deze twee dagen hoofdzakelijk op maïs (42%), honingklaver (29%) en witte klaver (20%) met als extraatje wilgenroosje, paardebloem of biggekruid en boekweit. Maïs is een windbestuiver maar de zeer dikke stuifmeelkorrels blijken de honingbijen toch te verleiden tot de dracht. Later hebben we kunnen vaststellen dat maïs nog vrij lang (tot februari, maart) in het darmstelsel van winterbijen is terug te vinden en dit zonder dat de korrels transparant worden, wat betekent dat ze niet verteerd worden!

1.2 De stamper met zijn vruchtbeginsel en zaadknop

Een volledige bloem bevat een stamper bestaande uit één of meerdere vruchtbladeren met zaadknoppen, één of meerdere stijlen en stempels. Eens dat een bloem bestoven is, dit wil zeggen dat het stuifmeel op de stempel(s) is gevallen, kan de bevruchting starten. Deze resulteert in de vorming van een vrucht, een uitgegroeid vruchtbeginsel, en van een of meerdere zaden.

Stel dat men op niet-natuurlijke wijze, via hormonale bespuiting, een vruchtbeginsel gaat stimuleren om vrucht te worden, dan zullen er geen zaden gevormd worden. We spreken dan over ‘parthenocarpische vruchten’. Spijtig genoeg zien we hoe langer hoe meer van deze vruchten in onze winkels, b.v. appels, peren, komkommers, appelsienen en soms zelfs aardbeien en druiven!

Als de bevruchting onvolledig gebeurde, omdat niet alle stempels bestoven werden of niet alle zaadbeginsels bevrucht, dan ontstaan er misvormde vruchten. Bijvoorbeeld kromme komkommers en peren, slecht ontwikkelde aardbeien, … Het is dus belangeijk dat honingbijen en hommels die in serres uitgezet worden voor de bestuiving hun werk goed doen!

f5
f6

 

1.3 Zijn bloemdelen vervormde bladeren?

Soms komen we in de natuur, maar vooral in de bloementeelt, vervormingen of ‘monstruositeiten’ tegen. De tuinbouw en meer bepaald de bloementeelt hebben zich zelfs dikwijls gespecialiseerd om monstruositeiten zoals gevulde bloemen te produceren die in de smaak vallen van de klanten en tuinliefhebbers. Denken we maar aan onze rozen die normaal in de natuur slechts vijf kelk- en kroonbladeren hebben; dergelijke rozen zult u maar zelden zien in de tuincentra of bij de bloemisten. Rozen moeten voor het grote publiek mooi gevuld zijn! Meestal zijn de meeldraden omgebouwd tot vervormde kroonbladeren en soms zelfs zijn delen van het vruchtbeginsel omgevormd tot kroonblad.

f7Hetzelfde geldt voor tulpen; normaal hebben ze twee kransen van gekleurde bloemdekbladeren, maar heel veel tulpenvariëteiten hebben gevulde bloemen waarbij de meeldraden omgevormd zijn tot gekleurde bloemdekbladeren. Soms zitten er zelfs nog delen van de helmdraad of de helmknoppen aan het vervormde bloemdekblad. Ook bij de witte waterlelie (Nymphea alba) kunnen zowel de kelkbladeren als de meeldraden omvormen tot vervormde kroonbladeren.

f8

Soms zie je tijdens de vroege lente in aardbeiserres, waar om de een of andere reden de temperatuur te laag was, aardbeibloemen die grote kelkbladen vormen van het type ‘echte bladeren’; deze vervormde bloemen kunnen zelfs uitgroeien tot volledige planten.

Besluit: zowel de kelk, als de kroon, de meeldraden en zelfs de vruchtbladen, die het vruchtbeginsel vormen, moeten we beschouwen als metamorfe (vervormde) bladeren, gespecialiseerd in het lokken van bestuivers.

Deel 2: In deel 2 van deze bijdrage leest u over de ritmeverschijnselen bij nectar- en stuifmeelleveranciers. U komt ook te weten of de bloemen waarop de bijen foerageren voldoende suikers in hun nectariën produceren en vooral wanneer ze die ter beschikking stellen van de insecten. Deel 2 verschijnt in het septembernummer van uw maandblad.