Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 90
Jaar: 2004
Maand: november
Auteurs: Dr. Michel Asperges, wetenschappelijk medewerker LUC Diepenbeek
 

 

NECTARKLIEREN DEEL 4

4. Waardoor wordt de nectarsecretie beïnvloed?

Nectarklieren geven niet altijd dezelfde hoeveelheid nectar af gedurende de hele dag. De nectar kan zelfs van samenstelling wijzigen doorheen de dag. De nectarproductie is zowel afhankelijk van de biotische als de abiotische factoren.

4.1. Biotische factoren, factoren eigen aan de plant zelf

• Meestal start de nectarproductie en -afscheiding al als de bloem nog niet ontloken is. De productie gaat door tot de zaadbeginsels met de eicel bevrucht zijn en de bloem sluit. Zelfs nadien zal de bloem nog steeds nectar produceren maar dan met zeer weinig suiker. Extraflorale nectariën produceren steeds nectar met dezelfde suikerconcentratie.

• Het wegzuigen van de nectar door insecten of zelfs artificieel door de mens, stimuleert nectariën om nog meer nectar te vormen. Er werd vastgesteld dat orchideeën in serres waar geen insecten zij n voor de bestuiving, gedurende verschillende dagen nectar produceren ‘in de hoop’ insecten te kunnen lokken en bevrucht te worden. Wegzuigen van de nectar heeft voor gevolg dat de bloemen na enkele uren opnieuw nectar produceren.

Eens bevrucht verwelken deze bloemen na enkele uren of ten hoogste na één dag.

4.2. Abiotische factoren, factoren van fysische of chemische aard die niet door de planten zelf of samenlevende dieren veroorzaakt worden

• Tijdstip van de dag of daglengte

Volgens Crane E. 1979 is bij de winterlinde overvloedig nectar aanwezig van 10 tot en met 18 uur; de suikerconcentratie is het hoogst tussen 14 en 18 uur en nog steeds hoog tussen 18 uur en 24 uur; ze ligt het laagst tussen 10 en 14 uur. Het is dus niet verwonderlijk dat bijen en hommels tot ‘s avonds laat op de linde blijven vliegen. Fahn A. (1979) stelde vast dat voor andere planten zoals zonnebloem, oregano en salie de nectar- en suikerproductie op hetzelfde ogenblik in de voormiddag zijn maximum bereikt.

Bij de wilg wordt meer nectar en suiker aangemaakt door de mannelijke planten dan door de vrouwelijke, terwijl bij komkommer, augurk, meloen en pompoen meer nectar en suiker door de vrouwelijke planten worden geproduceerd; de mannelijke bloemen gaan vroeger op de dag open dan de vrouwelijke. Bij de appelaar en kerselaar stellen wij vast dat tijdens het ontluiken van de meeldraden rond 9 uur ook veel nectar wordt afgescheiden.

Op dat ogenblik zijn er nog geen stempels te zien of zijn ze in ieder geval nog niet ontloken. In de late voormiddag, rond 11 uur, zijn de meeste stampers ontloken en staan groot open. Er wordt opnieuw nectar afgescheiden. De productie loopt door tot ‘s avonds laat rond 20 uur, de meeldraden zijn dan al lang verwelkt.

f1

Meestal zijn er de dag nadien geen meeldraden met stuifmeel meer en zijn de stempels bruin. We stellen vast dat de nachtbloeiers zoals de nachtschone (Mirabilis Jalapa) en kamperfoelie (Lonicera periclymenum) ‘s avonds en ‘s nachts nectar produceren. En toch zij n er ook dagbloeïers die vooral in de namiddag en ‘s avonds nectar produceren, we denken hier in het bijzonder aan teunisbloem (Oenothera sp.), Oost-indische kers (Tropeolum majus), ridderspoor (Delphinium sp.) en monnikskap (Aconitum sp.), bloemen met een zeer lang spoor.

• Luchtvochtigheid

Nectar met zijn hoge suikerconcentratie is sterk hygroscopisch net zoals honing. Bij regenweer en hoge luchtvochtigheid trekt de nectar water aan zodat de suikerconcentratie van de nectar afneemt. Kelk- en kroonbladeren bieden wel een zekere bescherming tegen een teveel aan water of te snelle uitdroging. Bij droog en zonnig weer wordt de suiker in de nectar sterker geconcentreerd; vandaar dat bij sommige metingen van de suikerconcentratie twee cijfers werden genoteerd b.v. salie 0.3 – 3.3 mg per bloem in 24 uur, framboos 0.18 – 3.80 mg per bloem in 24 uur.

Bij de extraflorale nectariën die nog meer aan de lucht blootgesteld staan vermits ze niet beschermd worden door andere plantenorganen, verdampt het water uit de nectar nog sneller.

Soms zien we dat de suikers uitkristalliseren zoals b.v. bij wijngaard (Vitis venifera), vlijtig liesje en de reuzenbalsemien (Impatiens sp.).

• Temperatuur

Bij de appelaar werd vastgesteld dat de temperatuur minimum 12°C moet bedragen om nectarproductie te hebben. Bij 15° Cis er voldoende nectar om honingbijen te lokken. Hommels echter vliegen zelfs bij temperaturen lager dan 12°C maar dan verzamelen ze alleen stuifmeel.

Tot 25°C is de nectarproductie overvloedig. Bij nog hogere temperatuur neemt ze terug af.

Fahn A. (1979) kwam tot dezelfde vaststellingen voor komkommerkruid (Borago) en zijdeplanten (Asclepias sp.), al was er nog nectarproductie bij een temperatuur van 30° C. Dit zijn dan ook zonnekloppers!

• Bodemsamenstelling

Imkers weten maar al te goed dat boekweit en witte klaver op zanderige en arme gronden nectar en honing van zeer goede kwaliteit geven. Als deze plant op rijke en vruchtbare grond, zoals leem en zandleem, wordt gekweekt dan blijken de bijen er echter geen of zeer weinig interesse voor te hebben. Op witte klaver willen ze soms nog wel vliegen als er niets anders te vinden is. Het omgekeerde doet zich voor met hartgespan (Leonurus cardica); deze lipbloemige geeft zeer veel nectar op zandleem- en leemgronden maar op arme zandgronden groeit de plant wel weelderig, maar de honingbijen laten haar links liggen. Vooral de combinatie van beluchting en watergehalte is belangrijk voor de nectarproductie.

Volgens Crane E.(1979) is de overvloedige aanwezigheid van stikstof door overbemesting nefast voor de nectarproductie, al zijn er vooral bij koolgewassen en klaver wel voldoende kalium-, calcium- en magnesiumzouten nodig om de nectarproductie goed te doen verlopen.

Dankwoord

Een bijzonder woord van dank aan R. Vaes en M. Van den Wijngaert voor de vele uren computerwerk, het inlezen van de figuren en het nalezen van de teksten. De meeste figuren zijn van de auteur of van R. Vaes, ze werden met zeer veel geduld gemaakt en verwerkt in de tekst.

Bertsch A. 1977 ‘Het leven op aarde’ (tien delen). Deel 2, Bloemen: lokkende signalen. Sesam Bosch en Keuning, Baarn, Nederland, pp. 143.

Fahn A. 1979 ‘Secretory tissues in plants’. Academie press, New York, USA, p.51-111.

Fahn A. 1988 ‘Secretory tissues in vascular plants’. New Phytol, USA (1988) 108, p. 229-257.

Fahn A. 2000 ‘Structure and function of secretory cel/s’. Academie press, New York, USA, p. 46 – 56.

Reinders E. en Prakken R. 1964 ‘Leerboek der plantkunde’. Scheltema en Hlkema Amsterdam pp. 748.

Smets E. 1988 Doctoraatsproefschrijt ‘Florale nectariën van de Magnoliophytina’ karakterizering en systematische betekenis. KULeuven, p. 3 – 56.

Thomas S. E. 1983 ‘ExtrafloraI nectarines their structure and distribution’. Columbia University press, New York, USA, p. 259.

Ya Xin Ge 2002 ‘Nec 1, a regulator of nectary development and nectar production in Petunia hybrida’. Nijmegen, Nederland, p. 1 – 9.