JAN SWAMMERDAM

d8_1_swammerdam
Symbolisch portret, vervaardigd door de beeldhouwer D. Stins, te Amsterdam, waarin de karakteristieken en fanatieke wil die Swammerdam bezat om de natuurgehei­men te doorgronden, zijn uitgebeeld. Het komt voor in de studie van Dr. A. Schier­beek over «fan Swammerdam» Den Haag 1940.

Jan Swammerdam (geboren 12.2.1637 en overleden op 17.2.1680) zoon van Jacobs Dirkz , werd geboren in het dorpje Swammerdam. Hij werd genoemd naar zijn geboortedorp. Uit die tijd zijn ons meerdere naamveranderingen bekend. Hij is één der hoofdfiguren in de geschiedenis van de bijenteelt omdat door hem zoveel werken, tekeningen en preparaten zijn nagelaten. Het grenst aan het ongeloof­lijke en aan het bovenmenselijke. Zijn werk bevatte alle takken van de natuurkunde. Zijn vader was apotheker en bezat een belangrijke collectie dieren, insecten en planten, die bij zijn zoon Jan de liefde voor de natuur hebben aangekweekt. Pas toen hij 24 jaar was gewor­den liet hij zich inschrijven aan de Leidense hogeschool. Hij behaalde op 39-jarige leeftijd het diploma van geneesheer. Hij woonde toen te Amsterdam. Zijn beroep, geneesheer, heeft hij nooit uitgeoefend. Reeds vroeg deed hij opzienbare ontdekkingen in verband met de ontleding van verschillende insecten. Hij beschreef vele mogelijkhe­den om insecten , planten en zelfs menselijke organen te bewaren. De grootste verdienste van Swammerdam is wel, dat hij van elke ontdekking, van elk preparaat dat hij ontwierp een zeer uitgebreide en nauwkeurige beschrijving en zelfs tekening naliet. In 1667 ontdekte hij de eierstokken bij de koningin, een eerste basis voor verdere ontdekkingen in de richting van de voortplanting en selectie bij de bijen. Dit doet hem meteen wetenschappelijk besluiten dat de bijen koning een koningin is. De huidige benamingen van de drie soorten bijen in het bijenvolk hebben wij aan hem te danken: de koningin de werkbij en de dar. Hij beschrijft hoe hij met gesmolten was verschillende vaten, waaronder aders, opspoot. Hierdoor bleef hel insect voor een lange tijd onbederfelijk. Door kleurstoffen toe te voegen verhoogde hij de aanschouwelijkheid van zijn preparaten. Het staat vast dat hij tussen 1667 en 1669 zijn meeste opzoekingen deed. In 1673 verscheen zijn belangwekkend boek over zijn bijenon­derzoek. Het telde slechts 183 bladzijden. Boerhaave beschrijft hoe Swammerdam dag en nacht aan dit werk heeft gezwoegd. Het is een titanen-opdracht geweest die voordien nooit werd gepresteerd. Waar­schijnlijk zal niemand in de toekomst dit evenaren. Dit wijst ook op het zeer gemoedsvolle, zonderlinge, emotionele en wisselvallige leven van Swammerdam. Ook weten wij hoe handig Swammerdam was bij het vervaardigen van de fijnste scharen. Hij blies zelf zijn glazen buisjes en ontwierp zijn eigen injectiespuiten. Van dit alles liet hij ons een nauwkeurige beschrijving achter. Deze uitvindingen be­schreef hij in zijn boek dat in 1672 verscheen: «Miraculum Naturae». Hierin vinden wij ook hoe hij larven van bijen met kleurstof bewerkte waardoor vele delen zichtbaar werden die men anders nooit zou gezien hebben. Ook onderzocht hij vele insecten. Ook een methode om het vet van de larven te onderzoeken werd beschreven. Hij bezat meer dan twaalfhonderd preparaten waaronder angels van bijen met hun gifblaas.

Uit zijn werk van 1667 «de Respiratione» blijkt dat hij reeds op de hoogte was van de ademhaling van de bij, zelfs hoe deze werkte en waartoe zij diende. Slechts in 1778 zal Lavoisier een grondige studie maken over de rol die de zuurstof speelt bij de ademhaling. Swarn­merdam bezat ook een zeer grondige kennis van het spierstelsel en de prikkels in de zenuwen, zodat hij reeds het verschil kende tussen motorische- en gevoelszenuwen. In 1668 publiceerde Swammerdam zijn werk over de Preformatieleer. Deze leer is zo genoemd omdat zij de volgende generaties als een serie doosjes in elkaar laat passen. Deze theorie heeft zeker een eeuw lang de wetenschap beheerst en nu wordt zij nog ten dele verdedigd. Zijn studie over de bijen, waar hij gedurende vijf jaar aan gewerkt heeft, verscheen tussen 1667 en 1675. Hierin verklaart hij de eierstok ontdekt te hebben in 1667 en dat hij op 22 augustus 1673 een bijenkorf geheel heeft opengesneden. Tot hiertoe had geen enkele geleerde een ernstige studie of onderzoek ingesteld over de bijen. Wel had men reeds bepaalde gedachten over de bij, maar alles was zeer oppervlakkig.

Niets ernstig was gekend over de anatomie, biologie, voortplanting en structuur van de bij . Nu geeft Swammerdam, ten gevolge van al zijn onderzoekingen, getallen op betreffende de sterkte van het bij­envolk, de soorten individuen, de juiste aantallen werkbijen, darren, het aantal cellen en broedcellen. Hij geeft een verklaring en de juiste aard van het stuifmeel dat totnogtoe voor was werd gehouden.

Wat hij niet kon thuiswijzen was het bijenbrood: opgestapelde pollen in de cellen. Daaruit blijkt dat hij onwetend was omtrent het opsta­pelen van de korrels in de raten. Hij meende echter dat de bijen uit het stuifmeel de was produceerden. Hij beschreef evenwel verschil­lende schimmels die zich op het bijenbrood vormden. Hij was er ook van overtuigd dat de bijen in het donker zien.  Swammerdam meende dat het wijfje bij iedere zwermvlucht opnieuw bevrucht werd, hetgeen later werd tegengesproken (slechts één pa­ringsvlucht). De huidige wetenschap benadert meer de zienswijze van Swarnrnerdarn , wat aantoont hoe nauwkeurig hij de zaken volgde en zag. De anatomie van de bijenlarve. de pop en de verschillende volwassen vormen, zijn het eerst waargenomen door Swammerdam. Men dient enkel zijn tekeningen te bekijken om overtuigd te geraken van de nauwgezetheid waarmede hij zijn werk heeft voltooid. Toch meende hij dat het wijfje der bijen enkel en alleen door de sterke lucht van het uitgeworpen zaad van de mannelijke bij bevrucht werd. Tot slot van deze korte levensschets kunnen wij zeggen dat wij hier gerust kunnen spreken van een periode vóór en een periode na Swammerdarn , daar de kennis over de bijen, in de oudheid verkregen, door hem met één slag totaal werd veranderd. Dit geldt ook op gebied van de botanica, varens en sporenplanten, waarover hij ook uitstekende publicaties heeft verzorgd.

 

d8_2_geslachtsorganen

Geslachtsorgaan van de bijenkoningin

Verkleinde reproductie van de oorspronkelijke tekening van Jan Swammerdam, gepubli­ceerd in zijn hoek: «Biblia Na­turae», circa 1673.

Uittreksel uit het boek “Geschiedenis van de Bijenteelt” door O. Goens en J. Maes. Een uitgave verzorgd door de Koninklijke heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, Brugge.