CHARLES DADANT

«Kleine leidraad voor de bijenteelt» is een werkje geschreven door Charles Dadant, die eveneens in 1881 zijn boek schreef «Het oogsten en slingeren van honing». Het eerstgenoemde werk werd herwerkt en heruitgegeven in 1889 onder de titel “De bijenkast en de honing­bij” op aanraden van Langstroth. In1891 verscheen dit werk in het Frans vertaald te Parijs.
Charles Dadant werd geboren te Vaux-sous-Aubigny op 20 mei 1817 en stierf in 1902 te Hamilton.
Het geslacht Dadant heeft in de bijenteelt een zeer voorname rol gespeeld in de geschiedenis van de bijenteelt. De firma Dadant bleef bestaan van vader op zoon tot op heden. Alle opvolgers van Charles waren grote imkers die met meer dan 500 volken werkten en tezelfdertijd handel dreven in alles wat met de bijenteelt te maken had. Als jongeling reeds was Dadant reiziger bij een lakenhandelaar en later baatte hij een zelfstandige handel uit in dezelfde tak. Niet te verwonderen dat het handelaarsbloed hem in de aderen zat. Hij huwde de dochter van een leerlooier en kwam aldus in een gans andere stiel terecht. In 1863 week hij uit naar Noord-Amerika wegens politieke moeilijkheden. Daar ging hij zich op de wijnbouw toeleggen. Hij kende geen woord Engels en bezat geen cent zodat zijn toestand er berooid uitzag. Van een vriend kreeg hij twee bijenvolken ten geschenke, wat de aanleiding was tot de verdere uitbouw van Dadant’s bijenkwekerij . Eerst werkte hij met Langstrothkasten. Hij testte vele modellen van bijenkasten en kwam tot de bevinding dat volgens hem de door Moses Quinby verbeterde Langstrothkasten de beste resultaten gaven. Dadant verbeterde deze op zijn beurt en ontwierp een raam van 46 x 27 cm. binnenmaat. Tot ver over de Amerikaanse grenzen werd deze kast bekend, zij onderging in de loop der jaren nog vele veranderingen zodat meerdere raammaten ontstonden. In1925 beschreef Harney de kast als deze met een raam van 43,5 x 30 cm. als buitenmaat. Deze maat wordt thans algemeen aanvaard.
Toen de goede eigenschappen van de Italiaanse bij ook in Amerika bekend geraakten wilde Dadant hals over kop deze op grote schaal gaan importeren. Eerst vertrok hij per boot naar Europa en kocht er meer dan 350 moeren, enkel 69 ervan kwamen levend in Amerika aan. Als men weet dat zijn reis toen 1200 dollar kostte, men daarbij de prijs van de koninginnen voegt, en rekening houdt met het aantal overlevende moeren, dan kan men zich de prijs per moer nauwelijks voorstellen. Later liet hij koninginnen per vliegtuig overkomen. De prijs toen bedroeg maar eventjes 400 frank (of 10 dollar). Vele imkers in Amerika volgden zijn voorbeeld, maar de meesten van hen werden zodanig bedrogen dat zij het invoeren stillegden en zich bij Dadant gingen bevoorraden. Vele op voorhand betaalde koninginnen kwa­men nooit toe en bij eventuele klachten werd zelfs nooit gereageerd. Toch bracht Dadant het zover dat hij in 1875, samen met zijn zoon, ongeveer 600 volken hield en daarvan ongeveer 20.000 kilo honing oogstte. Zijn bedoeling was de Amerikaanse markt te winnen voor slingerhoning, waarop heel zijn bedrijf gericht was.
Het is moeilijk juist te bepalen welke elementen hebben meegewerkt om het sukses van Dadant over de gehele wereld te verklaren. Wel­licht de drang van de mens naar het onbekende (Amerika), zeker de goede eigenschappen van zijn bijenkast, ook wel een beetje zijn onbezonnen durf (wie niet veel bezit kan ook niet veel verliezen) en onbetwist het grote voordeel van een zaak of merk dat het tientallen jaren doet met dezelfde namen en eigenaars.
Alhoewel van Charles Dadant geen grote opzienbarende zaken zijn overgebleven, toch is en blijft de naam Dadant één der meest ge­bruikte in de bijenteelt. Hij zal dan ook meer als een «geslachtsnaam» dan als een «persoonsnaam» geboekt blijven in de geschiedenis van de bijenteelt.

Uittreksel uit het boek “Geschiedenis van de Bijenteelt” door O. Goens en J. Maes. Een uitgave verzorgd door de Koninklijke heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, Brugge.