PROF. DR. OTTO MORGENTHALER

Deze datum is een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de bijenteelt, omdat Prof. Dr. Otto Morgenthaler toen werd aangesteld op het Instituut voor Zuivelonderzoek te Liebefeld met een gedeel­telijke opdracht om onderzoekingen op bijen te verrichten. Dit was de opgang van een rijkgevuld leven, dat ontsprong op 18 oktober 1886 te Ursenbach (kanton Bern) en eindigde op 26 juni 1973. Het onnoemelijke werk beschrijven dat hij voor de bijenteelt heeft gedaan is bijna onmogelijk. Toch geven wij een korte opsomming van de meest markante feiten uit zijn loopbaan.
Na zijn middelbare school studeerde hij aan de universiteit van Bern natuurwetenschappen met als hoofdvak plantkunde. Aan dezelfde hogeschool studeerden eveneens Prof. Dr. Otto Schneider-Orelli en Dr. Anna Maurizio. In 1913 werd Morgenthaler benoemd te Halle aan de Saalc (Duitsland) aan het instituut voor plantkunde. Door een vriend van zijn vader werd hij aanbevolen bij Prof. Robert Burri en werd aldus aangenomen te Liebefeld, zoals eerder gezegd.
In 1916 huwde hij en zou er een gelukkig huwelijksleven leiden, zoals blijkt uit talrijke van zijn uitspraken. Van thuis uit had Morgenthaler nooit met bijen te doen gehad, maar door zijn werkkring en de vele onderzoekingen die hij in verband met de toen heersende broedziek­ten verrichtte, werd hij zodanig geboeid dat zijn hele verdere leven in deze richting zou evolueren. Van zeer grote betekenis in deze opgang was zijn vriendschap met Fritz Leuenberger,  leraar in Bern. Al spoedig werd het éénmansbedrijf te Liebefeld uitgebreid tot een volledige afdeling voor bijenteelt met eigen personeel. In 1919 kreeg hij reeds een assistent, Adrienne Kohler , die in 1925 vervangen werd door Gertrud Baumgartner , op haar beurt in 1928 opgevolgd door Dr. Anna Maurizio; in 1930 werd de zoöloog Werner Fyg aan het team toegevoegd. In 1932 werd de sectie bijenteelt bevorderd tot een zelfstandige afdeling onder de leiding van Morgenthaler. Als mede­werkers vernoemen wij nog Dr. Ruth Lotmar als vorseres. Armin Brugger als verzorger van de bijenstand en Hans Schneider die belast was met de technische proeven.
Wat Morgenthaler met zijn ploeg heeft verwezenlijkt tot in 1951, jaar van zijn oppensioenstelling, grenst aan het ongelooflijke. Zijn opzoekingen in verband met het vuilbroed. de nosema-ziekte en de mijtziekte vormen een mijlpaal in het wetenschappelijk onderzoek. Dr. Maurizio ontwikkelde de stuifmeelontleding van honing. Dr. Fyg werd tot eredoctor onderscheiden voor zijn onderzoekingen van ko­ninginnen, gezonde, normale. abnormale en zieke individuen. Het instituut was een internationaal ontmoetingscentrum geworden waar geleerden hun krachten samenbundelden.
Toen Morgenthaler in 1939 het tweede internationaal congres voor bijenteelt leidde legde hij hiermede de grondslag voor de samenbun­deling van alle bijentelers over de gehele wereld in «Apimondia». Van 1949 tot 1957 bleef hij dan ook algemeen secretaris van deze vereniging. Hij bezat de gave van de welsprekendheid en was hier­door een gegeerd leraar en spreker op cursussen en voordrachten. Van 1938 tot 1956 hield hij conferenties over bijenziekten aan de faculteit voor diergeneeskunde van de universiteit te Bern. In 1951 kreeg hij er de titel van ereprofessor.
Zijn grote verdienste is zeker dat hij de zorgen heeft gedeeld en de verlangens heeft behartigd van de imkers en dat hij de resultaten van zijn onderzoek op bevattelijke wijze heeft medegedeeld. Hij was opsteller en medewerker aan verschillende maandbladen en gaf zelfs een samenvattend register uit over alle verschenen publicaties van 1863 tot 1937, met later een aanvulling van tweemaal 10 jaren. Door het veelvuldig uitgeven van losse bijvoegsels, waarin eerder versche­nen bijdragen werden behandeld, geraakte zijn eigen tijdschrift in financiële moeilijkheden en ontstond er meteen onenigheid tussen Morgenthaler en de leiding van het bestuur. Deze onenigheid bleek onbijlegbaar en voor beide partijen ontstond een zware crisisperiode. Na zijn oppensioenstelling bleef Morgenthaler evenwel zeer bedrijvig en op zijn 80-jarige leeftijd heeft hij het hoofdstuk over de besmet­telijke ziekten geschreven van het 5-delig werk van Chauvin «Traite de biologie de labeille» en «Les maladies infectueuses des ouvrières». Alhoewel het algemeen bestuur alles in het werk had gesteld om de vroeger gemaakte fouten goed te maken, toch is het niet in staat geweest de hartelijke verstandhouding te heroveren.
Boven de misverstanden aan de top bleef de waardering voor Morgen­thaler bij alle imkers primeren. Hij bleef de dienstvaardige man, de leider op wetenschappelijk zowel als op praktisch gebied, en dit zowel voor de gewone imker. zijn collega’s, als voor de buitenlanders die met hem in betrekking kwamen.
Zo stierf hij in zijn huis in de Talbrünnliweg te Liebefeld (Zwitser­land) op 26 juni 1973. Zijn verschijning blijft onuitwisbaar gegrift in de gedachten van allen die hem gekend hebben.
Voor 1913 vermelden we tenslotte ook nog Nachtsheim , die door middel van nieuwe technieken de bepaling van het aantal chromoso­men in levende cellen verbeterde. Zo kon hij nagaan dat werkbijen en koningin het diploïde aantal hebben van 32 tegenover de darren die het haploïde aantal hebben van 16. De celleer of cytologie, samen met de erfelijkheidsleer of genetica, droegen bij tot de studie van de bijen.

Uittreksel uit het boek “Geschiedenis van de Bijenteelt” door O. Goens en J. Maes. Een uitgave verzorgd door de Koninklijke heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, Brugge.