
Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 94
Jaar: 2008
Maand: Themanummer
Auteurs: Hans Laevens
THEMANUMMER:
BIJENGEZONDHEID EN ZIEKTEBESTRIJDING
OFFICIËLE BIJENZIEKTENBESTRIJDING
Sinds mensenheugenis heeft de mens een nauwe band met bijen. Niet enkel de voedingswaarde van honing en andere bijenproducten heeft hij weten te appreciëren. Ook de medicinale eigenschappen ervan zijn hem niet ontgaan.
In eerste instantie moest hij daarvoor de nestplaatsen van in het wild levende kolonies roven. Later ging hij bijen houden in zelfgemaakte nestplaatsen. Daardoor werd het mogelijk om hogere honingopbrengsten te bekomen en werd honing een handelsproduct. Omdat bijenvolken in verplaatsbare containers konden gehouden worden, werden ook deze verhandeld.
In eerste instantie was de handel in bijen en bijenproducten eerder een lokaal gebeuren binnen een dorp of tussen naburige dorpen. Dat is echter niet zo gebleven. Sinds enkele eeuwen is het een wereldgebeuren geworden dat de laatste decennia zeer sterk is toegenomen.
Deze handel heeft verschillende voordelen. De consument heeft een grotere keuze aan, veelal goedkopere, producten. Imkers krijgen toegang tot een waaier van genetisch materiaal die de rendabiliteit van hun bijenstand doet toenemen via hogere opbrengsten en via ziekteresistente of -tolerante lijnen.
De internationale handel kan ook nadelen hebben. Door de invoer van goedkope honingproducten is de consument geneigd te kiezen voor deze goedkope producten waardoor de lokale producenten het moeilijk krijgen om hun waar te verkopen.
Omdat ook bijenziekten via de handel van bijen en bijenproducten de wereld kunnen rondgaan, zijn er, binnen de Europese Unie (EU) en de Wereld Handelsorganisatie (WTO: World Trade Organisation), afspraken gemaakt om dat risico tot een minimum te beperken.
Wil de Belgische imker blijven bijen houden, dan kan hij niet anders dan meedraaien in deze geglobaliseerde bijenwereld en zich houden aan de maatregelen die de Belgische overheid hem oplegt. In het kader van de officiële bijenziektebestrijding vloeien deze maatregelen voort uit de multilaterale afspraken die ons land gesloten heeft met de andere lidstaten van de EU en met derde landen.
Omdat de oorsprong en de noodzaak voor de officiële bijenziektebestrijding, in eerste instantie, een louter economisch gegeven is, gaat het nut ervan voorbij aan de hobbyimker. Voor hem is immers het plezier van zijn hobby belangrijker dan het aantal kilogrammen honing dat per jaar geproduceerd wordt.
Europese Unie en Wereldhandelsorganisatie
Zoals al aangehaald, hebben de EU en de WTO een bepalende rol gespeeld in de manier waarop in België de officiële bijenziektebestrijding georganiseerd wordt.
Binnen de EU loopt de officiële dierenziektebestrijding nauw samen met het gemeenschappelijke landbouwbeleid en de eenmaking van de Europese markt.
Door het vrije verkeer van goederen en personen binnen een eengemaakt Europa was het noodzakelijk om bestrijdingsprogramma’s te voorzien die het mogelijk maakten een landbouwbeleid te voeren waarbij men streefde naar een hoge gezondheidsstatus bij de dieren. De verschillende dierziekten hadden immers niet enkel nadelige gevolgen op de rendabiliteit van de bedrijven, ze belemmerden ook de intracommunautaire handel.
Deze bestrijdingsprogramma’s, die tot doel hadden belangrijke dierziekten uit te roeien, hebben succes gehad bij o.a. brucellose, klassieke varkenspest en mond- en klauwzeer.
Ook voor de bijenziekten werd een eerste Koninklijk Besluit in 1981 gepubliceerd waarin de modaliteiten van de officiële bijenziektebestrijding werden opgenomen. Dat had tot doel mogelijke handelsbeperkingen na de eenmaking van de Europese markt, door het voorkomen van bijenziekten, tot een minimum te herleiden.
Vanaf 2002, en met de publicatie van het Witboek over voedselveiligheid, werd naast het economische aspect ook de voedselveiligheid en het dierenwelzijn een belangrijke motivatie om dierenziekten te bestrijden.
Niet enkel binnen de EU maar ook op wereldniveau werden afspraken gemaakt in verband met de handel in levende dieren en hun producten. Deze afspraken werden neergeschreven in de SPS-overeenkomst (SPS: Sanitary and Phytosanitary) en werden ondertekend door meer dan 130 landen die lid zijn van de WTO.
De SPSovereenkomst handelt over de manier waarop sanitaire en fytosanitaire controlemaatregelen genomen worden wanneer er handel gedreven wordt in levende dieren, planten en hun producten. Ze hebben tot doel de gezondheid van mens, dier en plant te beschermen.
![]() |
Om koninginnen te kunnen blijven invoeren moeten we voldoen aan de ons opgelegde maatregelen betreffende de officiële bijenziektebestrijding |
De belangrijkste voorwaarden waaraan deze controlemaatregelen moeten voldoen, zijn:
• consistentie;
• wetenschappelijk verantwoord;
• harmonisatie.
Consistentie
Met consistentie wil men aangeven dat:
• de eisen die men stelt aan bijvoorbeeld bijen die geïmporteerd worden, niet strenger mogen zijn dan de eisen die een land oplegt aan de binnenlandse handel van bijen en
• dat de eisen voor de import van bijen voor alle derde landen dezelfde moeten zijn. Men mag geen voorkeur laten blijken voor één of ander land.
Wetenschappelijk verantwoord
Een land moet kunnen aantonen dat de sanitaire controlemaatregelen die opgelegd worden bij bijvoorbeeld de import van bijen, noodzakelijk zijn om een bepaald niveau van bescherming ten opzichte van de ‘binnenlandse’ bijenpopulatie te kunnen garanderen.
Deze sanitaire controlemaatregelen moeten aangepast zijn aan het risico dat een ziekte binnengebracht wordt bij de import van bijen. De grootte van dat risico moet berekend worden en gebaseerd zijn op de resultaten van een risicoanalyse. Het is op basis van deze risicoanalyse dat de overheid beslist welke sanitaire maatregelen noodzakelijk zijn voor het gegeven beschermingsniveau.
Daarenboven moet het beschermingsniveau aangepast zijn aan de situatie in eigen land. Met andere woorden, België kan niet eisen dat een lot geïmporteerde bijen vrij moet zijn van varroase terwijl de varroamijt zelf, in België, voortdurend alom tegenwoordig is in de bijenpopulatie.
Harmonisatie
De harmonisatie van de sanitaire en fytosanitaire maatregelen is een belangrijke pijler van de overeenkomst. Dat houdt in dat leden van de WTO hun sanitaire maatregelen baseren op internationale standaarden, aanbevelingen en richtlijnen. Deze werden, voor de diergezondheid, ontwikkeld door de ‘Office International des Epizooties’
(OIE). De belangrijkste doelstellingen van het OIE zijn drieërlei:
• het promoten en coordineren van onderzoek van besmettelijke dierziekten;
• het verzamelen en verspreiden van informatie van epidemische ziekten en
• het harmoniseren van regels in verband met de internationale handel van dieren en zijn producten.
Het referentiedocument waarin alle richtlijnen zijn opgenomen waaraan de internationale handel moet voldoen, is de ‘terrestrial animal health code’ (diergezondheidscode). De diagnostische testen die gebruikt worden opdat landen zouden kunnen onderzoeken of geïmporteerde dieren vrij zijn van ziekte, staan beschreven in de Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals.
Beide documenten kunnen online geraadpleegd worden op de website van het OIE (www.oie.int) en zoals u zult zien in de referentielijst, hebben ook Vlaamse onderzoekers een bijdrage geleverd aan het op punt stellen van de diagnostiek van Amerikaans vuilbroed. Een overzicht van deze onderzoeken kunt u verder in dit themanummer vinden.
Zoals blijkt, is de officiële dierziektebestrijding in het algemeen en de bijenziektebestrijding in het bijzonder geen ‘Belgische uitvinding’. Deze zijn er gekomen op basis van afspraken tussen de lidstaten van de EU en tussen de landen die lid zijn van de WTO.
Het is binnen deze Europese en internationale context dat België zijn bijenziektebestrijding moet organiseren. Wil de Vlaamse imker, in de toekomst, koninginnen blijven invoeren vanuit Duitsland, Slovenië of van nog verder of met zijn koninginnen naar de buitenlandse bevruchtingsstations reizen, dan kan hij niet anders dan voldoen aan de controlemaatregelen die de overheid hem oplegt in het kader van de officiële bijenziektebestrijding.
Welke bijenziekten?
De lijst van wettelijk bestreden en aangifteplichtige bijenziekten wordt opgesteld door het 01E. Vooraleer een ziekte opgenomen wordt in deze lijst moet ze aan een
aantal criteria voldoen. Samengevat komt het erop neer dat de ziekten in de lijst de potentie hebben om zich internationaal te verspreiden en zich snel te ontwikkelen wanneer ze in een gevoelige of ziektevrije bijenpopulatie binnengebracht worden. Naast de hoge potentie om zich snel te verspreiden, is het zodnotisch karakter van de ziekte (indien de infectie kan overgaan op de mens en ernstige ziektesymptomen veroorzaken) ook een belangrijk criterium om opgenomen te worden in de lijst. Op basis van deze criteria werden zes bijenziekten geselecteerd:
![]() |
Voor varroase beoogt de de wetgever de ziektestatus op een aandvaardbaar laag niveau te houden |
• Amerikaans vuilbroed;
• Europees vuilbroed;
• acariose;
• varroase;
• kleine bijenkastkever en
• tropilaelapsmijt.
Varroase is voortdurend alom tegenwoordig in België. Amerikaans en Europees vuilbroed zijn aanwezig in de Belgische bijenpopulatie. Acariose werd voor het laatst officieel gerapporteerd in 2000 en België is officieel vrij van de kleine bijenkastkever en de tropilaelapsmijt.
Doelstellingen van officiële bijenziektebestrijding
De doelstellingen van de bijenziektebestrijding in België situeren zich in eerste instantie binnen deze van de Europese Unie waar men streeft naar een hoge gezondheidsstatus. Dit wil zeggen dat men streeft naar afwezigheid van bijenziekten.
Dat is echter niet vanzelfsprekend en voor bijvoorbeeld varroase (nog) niet haalbaar of wenselijk. De doelstellingen hangen immers niet enkel af van het gemak waarmee een ziekte uitgeroeid kan worden. De ziektestatus in de andere lidstaten van de EU en in die van derde landen spelen ook een belangrijke rol. Ook de houding van de bijenteelt-sector zelf zal mee bepalen welke strategie er zal gevolgd worden.
Globaal gezien kan men enerzijds streven naar uitroeiing en deze ziektevrije status proberen te behouden (bijvoorbeeld voor Amerikaans vuilbroed). Wanneer uitroeiing niet wenselijk of haalbaar blijkt, zal getracht worden om de infectiestatus op een laag niveau te houden zodat het geen ernstige gezondheidsproblemen veroorzaakt (bijvoorbeeld voor varroase).
Bijenziekten waarvoor België de ziektevrije status beoogt of probeert te behouden
Voor de bijenziekten waarvoor België (en ook Europa) het ziektevrije statuut heeft (de tropilaelapsmijt en de kleine bijenkastkever) zullen strenge controles aan de buitengrenzen van Europa de basis vormen van de officiële bijenziektebestrijding.
Op die manier tracht men de ziekte buiten te houden. Echter, deze grenscontroles kunnen dan wel correct uitgevoerd worden, ze zijn niet waterdicht. Er bestaat steeds een kans dat een geïnfecteerd lot door de mazen van het net glipt. Ook illegale transporten vormen een belangrijke bedreiging voor het binnenbrengen van deze ziekten.
Daarom is het belangrijk dat wanneer een ziekte door de mazen van het net glipt, deze vlug gedetecteerd en geëlimineerd wordt, nog vóór ze zich in de binnenlandse bijenpopulatie kan verspreiden.
Hier ligt een cruciale rol weggelegd voor de imker. Bij de minste onraad moet hij onverwijld de overheidsdiensten verwittigen en enkel een drastisch ingrijpen kan beletten dat de ziekte zich verspreidt in de bijenpopulatie.
Het spreekt voor zich dat hoe langer de imker wacht om een verdacht geval te rapporteren, hoe groter de kans is dat de ziekte zich naar andere kasten en naar naburige bijenstanden verspreidt. Het is daarom belangrijk dat de imker niet alleen de ziekten kent, maar deze ook herkent. Daarom worden in twee bijdragen van dit themanummer de klinische symptomen van beide ziekten nog eens op een rijtje gezet.
Voor Amerikaans en Europees vuilbroed wordt ook het ziektevrije statuut beoogd. Echter, doordat de kiemen (of voor AVB, de sporen) in de omgeving aanwezig blijven, duiken af en toe haarden van Amerikaans en Europees vuilbroed op in België. Wanneer een geval van besmetting gerapporteerd wordt, zal de overheid op een drastische manier ingrijpen (zie verder).
Voor acariose wordt ook een dergelijke procedure gevolgd maar hier kan, als de overheid dat toelaat, een diergeneeskundige behandeling ingesteld worden.
Bijenziekten waarbij een laag voorkomen van ziekte beoogd wordt
De bestrijding van bijenvarroase wordt op een andere manier benaderd. Omdat deze ziekte voortdurend alom aanwezig is in België, Europa en wereldwijd, heeft de overheid niet direct de bedoeling om deze ziekte uit te roeien en het ziektevrije statuut te bekomen.
Men tracht wel de ziektestatus op een aanvaardbaar laag niveau te houden. Daarom organiseert de Belgische overheid jaarlijks het varroabestrijdingsprogramma.
Zoals aangegeven in artikel 20 van het Koninklijk Besluit van 7 maart 2007 kan iedere imker daaraan, op vrijwillige basis, deelnemen. De actieve stoffen die binnen deze context mogen gebruikt worden en het tijdstip waarop ze mogen toegepast worden, werden opgenomen in een ministerieel besluit van op 10 augustus 2007.
De middelen die kunnen ingezet worden voor de bestrijding van varroa, komen in een andere bijdrage van dit themanummer aan bod.
Wat te doen bij gezondheidsproblemen?
Er zijn twee procedures die door de imker moeten gevolgd worden in geval er zich gezondheidsproblemen bij zijn bijen voordoen.
• Als de bijenhouder vermoedt dat zijn volken aangetast of besmet zijn door één van de aangifteplichtige ziekten dan moet hij hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Provinciale Controle Eenheid (PCE) waarvande bijenstand afhangt.
Een PCE vertegenwoordigt het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) in elke provincie. In geval de kasten in een andere provincie zijn uitgezet dan die waar de imker woont, wordt het PCE van de provincie waar ze zich bevinden, op de hoogte gebracht.
Als na epidemiologisch onderzoek, het FAVV een bijenstand ervan verdenkt besmet te zijn met één van de aangifteplichtige ziekten, kan het FAVV een onderzoek ervan bevelen. Let wel: varroase is opgenomen in de lijst van wettelijk bestreden bijenziekten, maar omdat varroa voortdurend alom aanwezig is in de bijenpopulatie geldt voor deze ziekte geen meldingsplicht.
• Wanneer zich abnormale sterfte voordoet in zijn bijenkolonies, wordt van de imker verwacht dat hij, op eigen initiatief, een monster (dertig bijen) opstuurt naar het nationaal referentielaboratorium (CODA, Groeselenberg, 99 – 1180 Ukkel). Als het onderzoek positief uitvalt, waarschuwt de verantwoordelijke van het CODA het PCE van de provincie waar de bijenstand zich bevindt.
Wanneer de diagnose van één der ziekten (met uitzondering van varroase) bevestigd wordt, bakent het FAVV rond de haard een schutkring af met een straal van ten minste 3 km.
Indien nodig wordt een bijkomend onderzoek van de bijenstanden in de schutkring uitgevoerd. Dat heeft tot doel om een mogelijke verspreiding van de besmetting op te sporen.
In dat opzicht is het belangrijk om alle bijenstanden in de schutkring te kennen. Het is daarom dat alle imkers zich moeten laten registreren. Op die manier kan de georganiseerde bijenziektebestrijding op een efficiënte manier uitgevoerd worden.
Sanitaire maatregelen
Wanneer een aangifteplichtige ziekte wordt vastgesteld, worden bijkomend een aantal sanitaire controlemaatregelen opgelegd. De sanitaire maatregelen voor de verschillende wettelijk bestreden bijenziekten werden in het recent verschenen Koninklijk Besluit van 7 maart 2007 betreffende de bestrijding van besmettelijke ziekten van de bijen, opgenomen.
Sanitaire maatregelen in de haard
De sanitaire maatregelen die toegepast worden in de haard zijn afhankelijk van de ziekteverwekker die gevonden werd. Aangezien België vrij is van de kleine bijenkastkever en van de tropilaelapsmijt werden geen specifieke maatregelen voor deze ziekten opgenomen in de wettekst.
![]() |
Als een kolonie vermoedelijk aangetast is door een wettelijk te bestrijden ziekte, heeft de imker er alle belang bij daarvan aangifte te doen bij zijn PCE. |
• Wanneer bijenkolonies aangetast bevonden worden door vuilbroed dan zijn de volgende maatregelen van toepassing voor deze kolonies:
• de bijen worden verdelgd en verbrand;
• de korven in stro en de raten worden verbrand;
• de kasten, de ramen en de voorwerpen die besmet kunnen zijn, worden zorgvuldig gereinigd en ontsmet volgens de instructies van het FAVV;
• de honing mag onder geen enkele vorm teruggegeven worden aan de bijen.
In geval van besmetting van bijenkolonies door vuilbroed, beslist het FAVV ofwel de voorgaande maatregelen ofwel, volgens hun instructies, saneringsmaatregelen toe te passen (bijvoorbeeld: kunstzwermen).
• Als de bijenkolonies aangetast of verdacht bevonden worden door acariose, mogen zij onderworpen worden aan een geneeskundige behandeling volgens de aanbevelingen van het FAVV. In geval van erge besmetting waar een doeltreffende behandeling te laat blijkt, kan het FAVV beslissen de kolonies te vernietigen.
Sanitaire maatregelen in de schutkring
In de schutkring is het verboden om kolonies, koninginnen, raten, korven, kasten of bijbehorende gereedschappen uit de haard of uit de schutkring te verkopen, in de handel te brengen, te vervoeren, te verhuren, te lenen, te ontlenen of zich ervan te ontdoen. Het is bovendien verboden aan de verenigingen voor bijenteelt, die materiaal ter beschikking van hun leden stellen, dat aan imkers uit de schutkring te lenen.
Wordt een bijenvolk, op bevel van het FAVV, vernietigd, dan wordt er aan de bijenhouder een vergoeding toegekend van 125 euro per bijenkast (voor zover de voorziene begroting dat mogelijk maakt). Dat geldt niet voor bijenkorven in stro. De imker verliest echter alle rechten op een vergoeding wanneer hij zich niet liet registreren bij het FAVV of wanneer hij zich niet aan de voorschriften houdt.
Rol van imker
Zoals blijkt uit verschillende passages in de tekst kan de imker een belangrijke bijdrage leveren opdat de bestrijding van bijenziekten succesvol zou zijn.
Voor de bijenziekten waarvoor het ziektevrije statuut beoogd wordt, zijn dat:
• de registratie van elke imker. Dat is noodzakelijk wanneer in een schutkring alle bijenstanden geïnventariseerd moeten worden. Uit een parlementaire vraag bleek echter dat op 1 maart 2007 slechts 1082 imkers in heel België geregistreerd waren.
• onmiddellijke melding bij de minste onraad: wanneer het vermoeden bestaat dat een bijenkolonie aangetast is door een wettelijk bestreden ziekte, is het belangrijk om daarvan onmiddellijk aangifte te doen. Verwaarloosde bijenstanden waar deze ziekten welig kunnen tieren, zijn immers een continue besmettingsbron voor de bijenstanden in de onmiddellijke omgeving.
Hoe sneller een ziekte gemeld en gediagnosticeerd wordt en hoe sneller er ingegrepen wordt, hoe kleiner de kans is dat ze zich verder verbreidt en hoe groter de kans dat ze snel geëlimineerd wordt. Voor varroase, een ziekte waar een lage infectiestatus beoogd wordt, is het belangrijk dat er massaal deelgenomen wordt aan het georganiseerde bestrijdingsprogramma.
Het succes van het programma zal immers toenemen wanneer meer imkers deelnemen. *’1
Ik wil hierbij benadrukken dat voor de bestrijding van alle bijenziekten de inspanningen van de ene imker teniet kunnen gedaan worden door de laksheid van een andere. Alleen wanneer alle imkers aan hetzelfde zeel trekken, kunnen bestrijdingsprogramma’s succesvol zijn.
Ik wil daarom ook de besturen van de verschillende verenigingen, zowel op nationaal, Vlaams, provinciaal of lokaal niveau, oproepen hun leden ervan te overtuigen om op een positieve manier mee te helpen aan het welslagen van de bijenziektebestrijding, mocht dat nog niet gebeurd zijn.
(foto’s Gh. De Roeck)