Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 99
Jaar: 2013
Maand: Maart
Auteurs: A. Schotanus
NOSEMOSE
Sommige plaatselijke verenigingen organiseren in het voorjaar een microscopisch nosemaonderzoek. We raden de beginnende imkers aan om eraan deel te nemen. Hoe dat praktisch verloopt, zal het plaatselijk bestuur graag verduidelijken. Wat hierna volgt, is enige achtergrondinformatie omtrent deze typische voorjaarsziekte. Wie meer weet, is immers ook beter in staat om gepast te handelen.
De oude bekende
Nosemose is een besmettelijke darmziekte die bij de volwassen bij ernstige spijsverteringsstoornissen veroorzaakt; zo ernstig zelfs dat ze de dood van de individuele bij en de ondergang van het bijenvolk tot gevolg kan hebben. De verwekker is latent in de meeste bijenvolken aanwezig. Men noemt de nosemose een factorenziekte. Dit beduidt dat verschillende ongunstige factoren moeten samenwerken, om tot een uitbraak te komen.
Een massale vermeerdering van de ziekteverwekkende sporen in de darmwand van de bij, leidt dan tot een ernstige beschadiging van haar voornaamste levensfuncties. Door een gepaste bedrijfsvoering en een weloverwogen voedselverzorging, kan de imker deze massale vermeerdering van de ziekteverwekker verhinderen of beperken,
De verwekker(s)
Tot voor enkele jaren was ons alleen de oude vertrouwde ziekteverwekker Nosema apis Zander bekend. Maar sindsdien is een nieuwe soortgenoot opgedoken de Nosema ceranae, die aanvankelijk voor heel wat beroering zorgde. Deze variante zou de grote boosdoener zijn in het Colony Collapse Dysorder – de fameuze verdwijnziekte. Sindsdien is het daaromtrent wat stilletjes geworden, wellicht omdat een en ander nog moet uitgeklaard worden.
Maar laten we voor de goede orde even op een rijtje zetten wat we wél en reeds zeer lang zouden moeten weten omtrent die oudste verschijningsvorm – Nosema apis Zander – om straks beter het onderscheid te kunnen maken met de nieuw geïdentificeerde ziekteverwekker: Nosema ceranae. Nosema apis Zander is een microscopisch klein organisme dat we niet met het blote oog kunnen waarnemen. Het behoort tot de groep van de eencellige protozoa die lange tijd hun kiemkracht kunnen behouden; ze kunnen zelfs overleven in de ontlasting van de bij.
Diagnose
Een vrij eenvoudige diagnosestelling bestaat uit een ‘darmproef’. Men trekt de darm uit het achterlijf van een veldbij of van een bij aan de buitenzijde van de wintertros. De darm van zieke bijen is vol, opgezwollen en lichtgeel tot melkwit. De darm van gezonde bijen is bruin. Een preciezer diagnose gebeurt met de microscoop.
Daartoe wordt van elk volk een staal geprepareerd van een 30-tal bijenachterlijven met 30 ml water. In het microscopisch beeld van de druppel op het glaasje, kan een geoefend oog de oplichtende nosemasporen onderscheiden van andere microben en pollenkorels. Al naargelang het aantal sporen in het blikveld, evalueert men de aantasting als: niet aanwezig – licht – ernstig – zeer ernstig.
Verspreiding
De verspreiding van de ziekte verloopt via de sporen die bij de voedseluitwisseling of bij het cellenpoetsen opgenomen worden.
• Verspreiding door de bijen: vervliegen, roverij, bijenkroeg, voederbak.
• Verspreiding door de imker: omhangen, herverdelen van besmette broed- en voedselramen; verenigen van zieke met gezonde volken; gebruik van besmet materiaal: rompen, bodems, dekplanken, voederbakken, opgewerkte ramen, pluim, borstel, ramenheffer …
Veroorzaakte schade
• Darmweefselbeschadiging door het indringen van de ziekteverwekker in de darmcellen.
• Verstoring van de stofwisseling: pollen kunnen niet meer omgezet worden in bouwstoffen en voedersappen.
• Aanmaak van voedersappen en enzymen stagneert.
• Broedverzorging blijft achterwege.
• Vervroegd uitvliegen van jonge bijen; groot verlies aan veldbijen.
• Verminderde weerstand tegen bacteriële en virale infecties
• Koningin stopt met ei-afzet doordat ze niet meer passend gevoed wordt.
• Kaalvliegen en secundaire infecties veroorzaken de totale ondergang van het volk.
Bestrijding
Een behandeling met antibiotica – zoals dat destijds nog mogelijk was – is uitgesloten, omwille van de mogelijke contaminatie van de bijenproducten. Dat neemt niet weg dat er in de media én in de handel wel producten worden aangeboden, die de nosemose effectief zouden bestrijden. Het gaat dan om zogenaamde aanvullende bijenvoeding, die niet onder de wettelijke verplichtingen valt voor een homologatie als ‘geneesmiddel’. Enkele voorbeelden: Apiherb, Nozevit, Protofil, Viatafeedgold …
Maar als de imker deze producten zou aanwenden, is hij wel verplicht daarvan melding te maken in zijn aantekeningen, die hij bij een eventuele controle – bijv. van het FAVV – moet kunnen overleggen. Deze instantie zal ongetwijfeld aandringen op verder onderzoek naar mogelijke residuen. Bovendien moeten we beseffen dat de sporen, de eigenlijke ziekteverwekkers dus, ongevoelig zijn voor om het even welk bestrijdingsmiddel. Een licht besmet, maar voldoende sterk volk, is bij een goede stuifmeeldracht tot zelfgenezing in staat.
Ontsmetting
• Kasten en ramen kunnen ontsmet worden door verdamping van azijnzuur. Let op: azijnzuur verbrandt de huid en prikkelt de ademhalingswegen. Werken in open lucht, met rubberhandschoenen, bril en beschermende kledij.
• Lege opgewerkte ramen bewaren in een schouw van opeengestapelde rompen. In de bovenste romp een plastic schaaltje met azijnzuur: de dampen van het azijnzuur zijn zwaarder dan de lucht; ze zullen dus naar beneden trekken. De ramen en de rompen enkele dagen laten uitluchten alvorens ze in de volken te hangen.
• Broedkamers, honingzolders, bodems en dekplanken afschrapen, vrijmaken van was- en propolisresten; schroeien met het gasbrandertje. Kunststofkasten (segebergers !) uitschrobben met loog. Bijzondere aandacht schenken aan de reiniging van de voederbakken waarin het wintervoeder werd aangereikt.
De nieuwe variant
Nosema ceranae werd voor het eerst geïdentificeerd in 1996 op de Aziatische honingbij, Apis cerana waaraan deze ziekteverwekker zijn roepnaam te danken heeft. Deze darmparasiet werd ervan verdacht medeplichtig te zijn aan de massale ondergang van de bijenvolken in de voorbije jaren. Tot bij onderzoeken deze N. ceranae ook werd aangetroffen bij sterke kolonies die in geen enkel opzicht tekens vertoonde van te ‘verdwijnen’. Laat de parasiet dan één van de factoren zijn die meespelen in het CCD-syndroom, de voornaamste en de enige schuldige is hij alleszins niet.
Overeenkomst en verschil
N. ceranae en N. apis hebben een vergelijkbare ontwikkelingscyclus en verspreiden zich langs dezelfde kanalen (zie hoger). De sporen van N. ceranae zijn echter kleiner en smaller. Onder een gewone lichtmicroscoop
zijn ze zelfs voor een geoefend oog moeilijk te onderscheiden. Bij een N. ceranae-infectie blijven de klassieke symptomen achterwege zoals: gezwollen achterlijf, diaree, bevuilde ramen en kastdelen, krabbelaars voor de kast.
Daarom wordt N. ceranae ook wel ‘de droge nosema’ genoemd. In tegenstelling met N. apis, kent N. ceranae geen ‘seizoenen’. Waar N. apis tot uiting komt bij de uitwintering, in het voorjaar – denken we maar aan de legendarische eerste april – en met nog een kleine opstoot tijdens een schraal najaar, manifesteert N. cernanae zich het hele jaar door. Uiteraard tast de N. cenanae de volwassen bijen aan, wat tot de ontvolking van de kolonie kan leiden, zoals bij N. apis.
Voorkomen beter dan genezen
• Geschikte standplaats met ruim pollenaanbod het hele jaar rond. Desgevallend pollendrachten opzoeken en pollendrachten zelf scheppen door inzaaien van drachtplanten.
• Ondoorzichtige, donkere broedraten verwijderen, bestendig raten vernieuwen.
• Correcte, tijdige en toereikende inwinteringsvoeding.
• Elke verstoring van de winterzit moet achterwege blijven. Voortijdige controles bij de uitwintering, verstoren de warmtehuishouding in de kolonie en werken een uitbraak in de hand.
• Afzien van broedbeperking in het vroege voorjaar; elke belemmering van de bijenomzet betekent een verzwakking van het weerstandsen het regeneratievermogen van het bijenvolk.
• Bijenvolken die met een aantasting als ‘ernstig’ of ‘zeer ernstig’ werden gekwalificeerd, zouden zonder meer opgeruimd moeten worden, mét het ratenbestand.
• Voortdurende rotatie van de volken op de bijenstand: steeds jonge volken op jonge raten erop nahouden om de oudere, zieke kolonies te kunnen vervangen.