Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 98
Jaar: 2012
Maand: Maart
Auteurs: Joachim de Miranda
VIRUSSEN BIJ BIJEN
Net als alle levende wezens hebben bijen een uitgebreid spectrum aan virusziekten. De meeste waren al sinds de zeventiger jaren bekend en gaven weinig zorg. Epidemieën waren van tijdelijke aard en gingen zelden ten koste van het bijenvolk. Dit vreedzaam samenleven is in de laatste 30 jaar verstoord, voornamelijk door de varroamijt, maar ook door veranderingen in landbouw en imkerij. Hier bekijken we de relatie tussen bijen en hun virussen, hoe deze kan ontsporen en welke maatregelen dit risico verminderen.
Allerlei verschillen
Virussen kunnen enkel voortbestaan via overdracht naar nieuwe gastheren (of gastvrouwen, in dit geval). Dit hoeft niet per se ziekte te veroorzaken. Ziekte of dood van de gastheer zonder overdracht is voor een virus zelfmoord. Ziekte is dus enkel ten bate van een virus als deze de kans op overdracht bevordert (zoals niezen bij verkoudheid).
Het kleurschema hieronder beschrijft de verschillende overdrachtsroutes voor bijenvirussen. Globaal kunnen die onderverdeeld worden in:
• oraal-fecaal (via voedsel en ontlasting – groen);
• sexueel (blauw);
• contact (zwart);
• via een parasiet (rood).
De tabel geeft weer:
• de overdrachtroutes van de verschillende bijenvirussen (blauw);
• (in)directe invloed van parasieten (bruin);
• welk bijenstadium besmet of ziek is (rood);
• wanneer de ziekte voorkomt (groen).
Zowel oraal-fecale overdracht als contactoverdracht zijn relatief inefficiënt, dat wil zeggen: er zijn veel virusdeeltjes nodig om een infectie te veroorzaken. Overdracht via mijten daarentegen is zeer efficiënt en leidt bovendien tot zeer hoge hoeveelheden virus in de aangetaste bijen. Zulke bijen worden vervolgens ook veel besmettelijker via de andere overdrachtroutes. Zo krijg je onderlinge versterking van de overdrachtroutes, en dus kans op een epidemie. Omdat de volwassen bijen bij de meeste overdrachtsroutes betrokken zijn, is hun gezondheid essentieel voor het beperken van dergelijke besmettings’loops’.
Instorten van een volk
Typerend voor een uit de hand gelopen besmetting is het progressief slinken (dwindling) van het bijenvolk, gevolg van overmatige larvensterfte of sterk verkorte levensduur van volwassen bijen. Een kleiner wordend volk op zich wijst echter niet automatisch op een besmettelijke (virus)ziekte: het kan ook gevolg zijn van een lange pauze in de broedaanzet.
Bijvoorbeeld, na de winter hebben de overwinterde bijen maar een korte periode de tijd om de nieuwe generatie groot te brengen. Elke factor die de gezondheid van deze oude bijen aantast (virussen, parasieten, pesticiden, stress of een combinatie daarvan), kan een volk doen instorten. Deze periode van wederopbouw is verder afhankelijk van de omvang en gezondheid van de wintertros en de eerste lentedracht.
Twee-sporenaanpak
Hoe kunnen we zorgen dat binnen een volk of bijenstand de overdracht van virussen beperkt blijft? De belangrijkste bron van infectie zijn de bijen zelf. Via de wereldwijde handel in bijen en bijenproducten zijn de kiemen van elke ziekte in elk land te vinden. De schaal waarop deze problemen veroorzaken kan echter, sterk variëren, deels door nationale verschillen in de imkerijen landbouwpraktijken. Omgaan met (virus)ziekten houdt twee maatregelen in: het risico van overdracht beperken en de concentratie virus in het bijenvolk laag houden. Deze overlappen elkaar, aangezien de kans van overdracht groter is naarmate meer bijen geïnfecteerd zijn, en de concentratie virus hoger is.
Kans op overdracht beperken
Dit concentreert zich grotendeels op het scheiden van besmet materiaal van niet-besmet materiaal. Hoofdzakelijk de bijen zelf (koninginnen, sperma, volken) en in mindere mate het materiaal (kasten, raten, imkergereedschap, honingslinger). De belangrijkste instrumenten hierbij zijn een goede organisatie en quarantaine.
Bijenstandmanagement
Als één volk ziek is, dan is vaak de rest van de bijenstand ook besmet. Het is dus van belang de uitwisseling van bijen en materiaal tussen standen zoveel mogelijk te beperken. Bekeken over een drachtgebied zijn, wat ziekterisicomanagement betreft, meerdere kleinere standen te verkiezen boven minder grotere standen.
Ken je vijanden
Routine-inspecties en kennis van ziektebeelden zijn essentieel.
Volken die te traag ontwikkelen zijn verdacht, evenals ‘doorschoten’ broedramen, wat kan zijn veroorzaakt door de verwijdering van ziek broed. Symptomen kunnen worden bevestigd door een diagnostisch laboratorium of via kant-en-klare ID-kits. Verwijder/vernietig zieke volken en verhinder verspreiding via vervliegen of roverij door ruime plaatsing van volken en verkleinde vlieggaten.
Sexuele overdracht
Sexuele overdracht is een speciaal risico omdat een virus via de paring zich over grotere afstanden kan verspreiden en via de koningin een heel volk tegelijk kan infecteren. Dit risico kan beperkt worden door gezondheidscontrole van het sperma van darrenvolken of van de eerste nakomelingen van een pasbevruchte koningin.
Gezonde imkervereniging
Misschien een beetje een verrassend, maar niettemin erg belangrijk is een actieve imkervereniging. Immers, de gezondheid van uw volken is mede afhankelijk van die van uw buren. Een goede vereniging stimuleert voorlichting en samenwerking en maakt gecoördineerd optreden mogelijk wanneer dat nodig is.
Belasting onder de duim houden
Virussen floreren in tijden van stress en dus zijn de eerste maatregelen gericht op preventie, gezondheid en het onderbreken van de interne besmettings-loops (kringlopen). Essentieel zijn overvloedige dracht tijdens het hele seizoen (ligging en bezetting van de bijenstand), jonge, goed bevruchte koningin, minimale verstoring, voldoende ventilatie en ruimte voor groei.
Virussen en overdrachtroutes
Een belangrijk instrument om de virusbelasting onder controle te houden is het onderbreken van overdracht binnen het volk. Hiervoor is kennis van de voornaamste overdrachtroutes van de verschillende virussen nodig.
Chronische-bijenverlammingsvirus (CBPV), dat wordt overgebracht door nauw contact, verschijnt meestal bij te volle kasten en agressie, als gevolg van slecht weer of onvoldoende dracht.
Zakbroedvirus (SBV) is een voorjaarsziekte van larven, wanneer er veel broed is voor een relatief klein volk en besmette larven aan opruimen kunnen ontsnappen. Meestal lost het probleem zichzelf op wanneer het volk groeit, maar de symptomen van zakbroedvirus lijken soms verontrustend veel op die van Amerikaans vuilbroed. Dus is het handig om een paar AVB-testkits bij de hand te hebben.
Zwarte-koninginnencelvirus (BQCV) is nauw verbonden met Nosema apis, een ziekte van volwassen bijen die laat in het voorjaar piekt. Dit virus kan problematisch zijn bij grootschalige koninginnenteelt, waar de teeltvolken voor lange perioden broedvrij gehouden worden. Dezen hebben relatief oude huisbijen, die vaker/zwaarder besmet zijn met nosema, en dus ook BQCV, wat overgedragen wordt op de koninginnenlarven via de koninginnengelei.
Nosema en de leeftijd van de huisbijen in de hand houden voorkomt de meeste problemen.
Verkreukelde-vleugelvirus en aanverwanten (DWV, VDV-1),
Acuut bijenverlammingsvirus en aanverwanten (ABPV, KBV, IAPV) en Langzaam-bijenverlammingsvirus (SBPV) worden actief overgedragen door varroa- en waarschijnlijk ook tropilaelapsmijten. Het onderdrukken van de mijtenpopulatie is de sleutel tot de beheersing van deze virusziekten. De meest schadelijke overdracht is die op de poppen, tijdens de reproductie van de mijt. Zulke poppen produceren beschadigde, slecht functionerende en kortlevende bijen, waardoor de wintertros snel slinkt, met verhoogde wintersterfte als gevolg.
Herfstbestrijding van varroa behoort dus ten minste zes weken (een volle bijengeneratie) vóór het einde van de broedaanzet te worden toegepast: een week om de mijten op volwassen bijen te doden, twee weken om de mijten uit het broed te verwijderen en drie weken om de tros te zuiveren van bijen afkomstig van mijtaangetaste poppen, met veel virus en kortere levensduur. ABPV/KBV/IAPV worden ook regelmatig aangetroffen bij abrupte ontvolking van ogenschijnlijk gezonde kasten (Colony Collapse Disorder), iets wat kan worden nagebootst door kunstmatig toedienen van hoge doses van deze groep virussen. De overeenkomst is echter niet volledig, en andere factoren spelen bij CCD waarschijnlijk ook een rol.
En de raten?
Hoewel sporen van virussen in kasten en raten gevonden kunnen worden, vooral in opgeslagen stuifmeel, is het niet duidelijk hoe besmettelijk dit materiaal is. De orale virusoverdracht is immers niet zo efficiënt. Raten bedekt met ontlasting of vol met ziek broed, zijn een veel ernstiger risico en behoren te worden vervangen. Regelmatig raten vervangen helpt ook tegen het bestrijden van bacteriële ziekten en tegen het ophopen van bestrijdingsmiddelen in de was.
Antivirale medicijnen
Volkswijsheid wil dat er geen medicijn bestaat voor virusziekten, maar dat is niet langer waar. De ontwikkelingen in de moleculaire biologie hebben geleid tot een steeds groeiend aanbod van antivirale producten, voornamelijk in de menselijke en diergeneeskunde.
Voor bijen(virus)ziekten zijn er nu ook klinische studies van antivirale geneesmiddelen, op basis van RNAitechnologie, met veelbelovende eerste resultaten (Hunter et al., 2010). Hoe effectief en doeltreffend dergelijke behandelingen zullen zijn, hangt af van ernst van de ziekte, hoe vaak de volken behandeld moeten worden en hoe snel het virus zich kan aanpassen aan het medicijn.
Probiotica
Verder is de natuurlijke microflora van bijen actief betrokken bij het onderdrukken van bacteriële ziekten (Forsgren et al., 2010). Deze microflora wordt verspreid onder de bijen als deel van hun sociale afweersysteem (Evans en Spivak, 2010). Hoewel het nog niet bekend is of deze microflora ook specifiek beschermt tegen virusziekten, is het duidelijk een belangrijk onderdeel van de gezondheid van individuele bijen en volken. In Zweden wordt onderzocht hoe deze prebiotische gezondheidsfunctie kan worden gestimuleerd, en of het gebruik van antibiotica in de imkerij deze functie ondermijnt.
Genetica
Ook het fokken van bijen wordt steeds vernuftiger, door waarborgen van genetische diversiteit, gestuurde teelt en moleculairgenetisch onderzoek van gewenste eigenschappen, zoals hygiënisch gedrag en de onderdrukking van de varroareproductie (Oxley et al., 2010). Resistentie tegen virusinfecties komt daar binnenkort bij. Verder is genetische diversiteit binnen een volk op zich, door veelvoudige en diverse paring van de koningin, hoogst bevorderlijk voor de volksgezondheid (Tarpy en Seeley, 2006). Het genetisch aspect van gezondheidsmanagement omvat dus het optimaal combineren van de genetische voordelen van selectieve veredeling en diversiteit.
*De auteur werkt bij het Department of Ecology, Swedish University of Agricultural Sciences, Uppsala, 750 07, Sweden, joachim. de.miranda@ekol.slu.se
Dit artikel verscheen in ‘Bijenhouden’ (in het Nederlands; augustus 2011) en is een populairwetenschappelijke aanpassing van het hoofdstuk ‘Varroa and viruses’ in het IBRA boek ‘Varroa – Still a problem in the 21st century?’. Het verscheen ook in ’Bee World’ (Engels; december 2011) en ‘Bitidningen’ (Zweeds; March 2012).
Met heel veel dank aan Tineke Brascamp van ‘Bijenhouden’ voor hulp met de samenstelling en vertaling van de originele versie.