Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 91
Jaar: 2005
Maand: oktober
Auteurs: Ghislain De Roeck
VIRUSSEN IN BIJENVOLKEN
Deel 2: Soorten virussen en hoe ze bestrijden
In ons vorig nummer kon u lezen wat virussen zijn en welke rol Varroa destructor speelt in hun verspreiding. Deze maand hebben we het over de verschillende soorten virussen en wat u kunt doen om de impact ervan op uw volken te beperken. We trachten ook een onderscheid te maken tussen sterfte door virussen en sterfte door systemische insecticiden.
Aantal onbekend
De meeste bijenvirussen behoren tot de familie van de Picornavirussen. Dat is een groep kleine virussen waarvan o.a. ook het poliovirus en de verkoudheidvirussen deel uitmaken. Hun genetische materiaal bestaat uit een eenvoudige RNA-streng die zich in een capside bevindt dat door drie hoofdeiwitten wordt gevormd.
Er bestaan ongeveer twintig bijenvirussen. Dat aantal is benaderend omdat bepaalde virussen beschouwd worden als geografische varianten van andere. Bovendien zijn vermoedelijk niet alle bijenvirussen geïdentificeerd.
Soorten virussen
Het eerste beschreven bijenvirus is dat van het zakbroed, afgekort SBV (van Sacbrood Bee Virus). Geperforeerde cellen wijzen op zakbroed, maar ook cellen die langer gesloten blijven dan normaal kunnen geïnfecteerde larven bevatten. Deze hebben een donkere, opkrullende kop. De aangetaste larven verpoppen zich niet en verkleuren van parelwit over geelbruin naar donkerbruin. Hun huid is slap en hun lichaam waterig. De donkerbruine larven worden uiteindelijk gerimpelde, breekbare schubjes die gemakkelijk verwijderd kunnen worden.
De ziekte treft vooral larven, maar toch ook volwassen bijen die dan korter zouden leven (Grabensteiner, Ritter et al.). Een geïnfecteerd volk kan de ziekte over het algemeen onder controle houden omdat de bijen de aangetaste larven meestal in een vroeg stadium ontdekken en verwijderen. Het virus van de acute verlamming (ABPV, Acute Bee Paralysis Virus) werd als tweede ontdekt, in dode larven en jonge bijen bij wie, bij wijze van experiment, een spuitje met extracten van schijnbaar gezonde volwassen bijen werd geïnjecteerd. Dat betekent dat ABPV bij die bijen aanwezig kan zijn in de vorm van een sluimerende infectie.
Het genoom van ABPV is voor 70% identiek aan dat van het Kasjmirvirus (de Miranda et al). Er is bewijs dat beide virussen als sluimerende infectie in het bijenvolk overleven en op dezelfde manier overgedragen worden in afwezigheid van mijten, d.i. via afscheidingen van de speekselklieren van volwassen bijen en het voedsel waaraan deze afscheidingen worden toegevoegd (Bailey, Anderson).
ABPV doodt echter evenzeer volwassen bijen als het broed van door varroa aangetaste volken. Het blijkt dat de varroamijt de replicatie van het virus veroorzaakt wanneer ze zich voedt aan besmette bijen. Het mechanisme dat de sluimerende infectie activeert, is niet bekend. Het Kasjmirvirus (KBV, Kasjmir Bee Virus) lijkt erg veel op ABPV wat soms tot verwarring leidt. In labo’s blijkt dit het virulentste virus te zijn. Het is aanwezig in schijnbaar gezonde bijen en veroorzaakt epidemieën in met varroa besmette volken. Het virus veroorzaakt echter ook schade in volken die niet met varroa besmet zijn.
Het virus van de trage paralysie (SPB, Slow Paralysis Virus) heeft eenzelfde pathologie als ABPV. In Europa werd het enkel in Groot-Brittannië beschreven (Allen en Ball).
Het virus van de doffe vleugels (CWV, Cloudy Wing Virus) is wijd verspreid in Noord-Europa. Het veroorzaakt er echter geen schade of zichtbare symptomen (Nordstrom et al.).
De verspreiding van het virus van de vervormde vleugels (DWV, Deformed Wing Virus) is nauw verbonden met die van Varroa destructor. Zijn bestaan werd echter al vóór de komst van de mijt vastgesteld. Dat het virus aanwezig is in levensfasen van de bij die niet met varroa geassocieerd worden (ei, larve), doet vermoeden dat er andere transmissiewegen bestaan.
In Europa wordt DWV beschouwd als het meest verspreide virus in bijenvolken. Poppen die besmet raken in de ‘witte ogen’-fase van hun ontwikkeling riskeren de typisch vervormde vleugels en leven slechts kort (Bailey en Bali). Toch ogen het merendeel van de bijen die uit besmette cellen geboren worden normaal, hoewel ze evenveel virussen dragen als hun verminkte zusters. Hun productiviteit en levensverwachting verminderen wel op identieke wijze. De symptomen van de infectie die bijen als volwassen insecten opgelopen zijn niet bekend. Het is ook niet duidelijk of ze de levensverwachting van volwassen bijen verkort (Bali). In stalen genomen van met varroa besmette volken bedroegen de percentages van DWF-positieve bijen 100% voor werksters met vervormde vleugels, 95% voor poppen, 92% voor mijten, 80% voor larven, 79% voor gezond uitziende bijen en 47% voor volwassen darren (Chen et al.).
Het virus van de zwarte koninginnencellen (BQCV, Black Queen Cell Virus) veroorzaakt de dood van koninginnenlarven. De cellen kleuren hierbij zwart. De infectie van volwassen koninginnen is afhankelijk van de parasiet Nosema apis en verkort hun leven, zonder typische symptomen te veroorzaken.
Het virus van de chronische paralysie (CBPV, Chroncic Bee Paralysis Virus) is de verwekker van de ‘zwarte’ ziekte, ook meiziekte genoemd. De symptomen ervan zijn de aanwezigheid aan de vliegopening van bevende werksters die onbekwaam zijn om te vliegen. Soms zijn ze zwart en onbehaard, waardoor imkers ze soms verwarren met roofbijen. De infectie kan de dood van het volk betekenen. CBPV is onafhankelijk van varroa en lijkt enkel volwassen bijen te treffen. Een hoge concentratie van bijen en volken, en voedseltekort, schijnen het uitbreken van de ziekte in de hand te werken.
Andere beschreven bijenvirussen zijn: regenboogkleurig virus (AIV, Apis iridescent virus), Arkansas bijenvirus (ABV, Arkansas bee virus), bijenvirus X (BVX, Bee virus X), bijenvirus Y (BVY, Bee virus Y), Berkeley bijenvirus (BBV Berkeley bee virus), Egyptisch bijenvirus (EBV Egypt bee virus), draadvirus (FV Filamentous virus) en Thai zakbroedvirus (TSB Thai sacbrood virus).
Samengevat kunnen we stellen dat de meeste virussen in de volken aanwezig zijn in de vorm van een sluimerende infectie. De vastgestelde symptomen zijn afhankelijk van het aantal aanwezige virussen, de besmettingwijze, het ontwikkelingstadium van de bij en de algemene toestand van het volk. De reden waarom sluimerende infecties zich ontwikkelen zijn niet altijd bekend en variëren al naargelang het virus. Varroa destructor lijkt het evenwicht tussen de virussen en de bijen te hebben gewijzigd voor wat betreft de virussen DWV, ABPV, KBV en SBV. Enerzijds draagt varroa de virussen nu over naar de poppen, die in ieder geval kwetsbaarder zijn. Anderzijds verhoogt varroa de infectiegraad en, vooral, de infectiewijze.
In deel 1 kon u lezen dat varroa de virussen rechtstreeks in het bijenbloed injecteert. In het bijenlichaam brengt dat een spectacullaire verhoging van het aantal viruspartikels teweeg. Zo werd in het labo vastgesteld dat er om een infectie te veroorzaken honderdduizend keer minder virussen nodig zijn via een inspuiting dan door contact en een miljoen keer minder dan door orale inname.
Virussen of systemische insecticiden?
De schade die virussen aan bijenvolken kunnen aanbrengen, kan enorm zijn. Het is zeker dat virose één van de multifactoriële oorzaken is van de dramatische bijensterfte. Eén ervan! Want wat systemische insecticiden met bijen in het labo doen, kan niet zonder gevolgen blijven op het terrein. Het is namelijk aangetoond dat nectar en stuifmeel van planten die met zaadomhullende systemi-sche insecticiden ‘groot worden’, dosissen gif bevatten die bijen in het labo onherstelbaar beschadi-gen en zelfs doden.
In ‘Live Science’ schrijft Roy Britt dat in sommige streken van Amerika tot 60% van de bijenstapel vernietigd is en dat hele volken al na twee weken infectie bezwijken. Als gevolg hiervan, voegt hij eraan toe, staat ondermeer de staat North-Carolina op de rand van een landbouwcrisis. Een derde van het voedsel dat in Amerika op tafel komt, is afhankelijk van bestuiving door bijen. De economische waarde ervan loopt in de biljoenen dollar. In dat Amerika doet het research departement van het ministerie van Landbouw enorme inspanningen om de oorzaken van de sterfte te vinden. In een perscommuniqué schrijft het departement op 19 april jl.: ‘Hoewel onze bekwaamheid om bijenvirussen te ontdekken substantieel vergroot is, blijft het moeilijk om het ineenstorten van volken te linken met om het even welk virus. In de noordwestelijke staten, tegen de Atlantische Oceaan aan, werd de aanwezigheid van het Kasjmirvirus aangegrepen om de grootschalige sterfte van bijenvolken te verklaren. We onderzochten bijen van stervende volken uit twee van die staten, maar konden geen spoor van het virus vinden. Bovendien sterven volken met het Kasjmirvirus van onze eigen onderzoekstand in Beltsville niet.’
We vermelden hier ook de mening van dr. Cox-Foster, entomologe aan de Penn State University: ‘Onderzoekers weten dat de varroamijt de bijenvolken doodt, maar het mechanisme erachter kennen ze niet. Persoonlijk geloof ik dat een combinatie van de mijt, DWV en bacterieën aan de basis ligt van het probleem’.
Onzekerheid troef dus, maar anders dan Europa lijkt Amerika het insecticidenprobleem niet te zien. De vraag die nu vermoedelijk bij u opkomt, is deze naar de symptomen. Kunnen we als imker een onderscheid maken tussen sterfte door virussen en sterfte door systemische insecticiden? Het antwoord hierop is niet gemakkelijk omdat de meeste virusziekten geen duidelijke ziektesymptomen te zien geven. Het virus van de vervormde vleugels doet dat wel natuurlijk. En ook bij ziekte door virussen die paralysie veroorzaken zijn er symptomen: bevende bijen die niet meer kunnen vliegen. Maar die symptomen stellen we ook vast bij bijen van wie het zenuwstelsel vergiftigd werd door systemische insecticiden.
Een typisch beeld, waar velen onder ons helaas al mee geconfronteerd werden, is dat van een handvol bijen gegroepeerd rond de koningin, al dan niet dood, in een voor de rest ontvolkte kast.
Dat symptoom alleen maakt het niet mogelijk een insectenvergiftiging te onderscheiden van een virale ziekteontwikkeling.
Er moet rekening gehouden worden met een aantal andere parameters. We zetten enkele ervan even op een rijtje, maar waarschuwen ervoor dat de symptomen niet altijd eenduidig interpreteerbaar zijn.
Kritieke periode
De verhouding aantal varroa’s / broed is het hoogst als de koningin haar leg vermindert, d.i. vanaf augustus tot oktober. Het is in die periode dat de virusproblemen zich uiten. Een virusgevoelig volk zal over het algemeen in december al dood zijn. Bij insecticidenvergiftiging wordt het besmette stuifmeel vooral gebruikt aan het einde van de winter, als de kolonies weer beginnen te groeien. Het volk kan al tijdens de herfst verzwakken, maar krijgt de genadeslag pas in maart-april.
Vliegplank
Bij sterfte door virussen verzwakt de tros langzaam, maar het volk draagt de dode bijen nog steeds naar buiten. Als de tros echter te klein en te zwak wordt, stopt hij die activiteit. We vinden veel bijen dood voor de kast en op de kastbodem. Insecticidenvergiftiging tast het oriënteringvermogen van de bijen aan. Deze kunnen hun standplaats niet terugvinden en sterven onderweg. We vinden dan maar weinig bijen dood in en vóór de kast.
Stuifmeel
Bij sterfte door virussen sterven besmette bijen vanaf september. Er blijft relatief veel stuifmeel over omdat er geen larven meer zijn om het te verbruiken. Dat geldt ook voor de honing en suikerreserves. Bij insecticidenvergiftiging sterft het broed door het eten van stuifmeel. Dat gaat langzaam en de voorraden in de raten zullen dus in principe kleiner zijn.
Rol van de imker
Geneesmiddelen om virusziekten te vermijden bestaan er niet. Al onze inspanningen moeten dus gericht zijn op het voorkomen ervan. Vier domeinen zijn belangrijk.
Ontsmetting
Het bijenmateriaal moet regelmatig ontsmet worden: soda- of hittebehandeling van alle kastdelen die in contact geweest zijn met zieke volken, ontsmetting met bleekwater van alle materiaal, ook van het teeltmateriaal.
Materiaal
Kies materiaal dat de bijen het minste kan kwetsen, om besmetting door wonden te vermijden (vb. koninginnenroosters en stuifmeelvallen die niet snijden).
Voeding
Aangepaste voedselsupplementen kunnen beletten dat er zich ziekten als zakbroed en Europees vuilbroed ontwikkelen: geef dus stuifmeel of eiwitdeeg tijdens periodes dat er stuifmeel ontbreekt in uw streek en uw volken er nodig hebben.
Genetica
Een volk dat in september nog sterk is, kan in drie maanden tijd ten onder gaan aan een virusziekte. Wel is vastgesteld dat er een enorm verschil in weerstand bestaat tussen de verschillende lijnen van een ras. Een degelijk ontwikkeld poetsgedrag is heel belangrijk. Het is aangewezen om uit die lijnen verder te selecteren. Het vervangen van de koningin en de raat zijn maatregelen die een virusinfectie kunnen keren.