Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 91
Jaar: 2005
Maand: november
Auteurs: Ghislain De Roeck

VIRUSSEN IN DE BIJENTEELT

Deel 3: Het Franse onderzoek

In onze vorige bijdragen legden we uit op welke manier varroa een rol speelt in het ziekteproces dat door virussen op gang wordt gebracht. U Leerde de verschillende virussen kennen en kwam te weet wat u zelf kunt doen om ze te bestrijden. Er blijft nog een laatste vraag te beantwoorden: ‘komen die virussen ook voor op onze Vlaamse bijenstanden?’ Het antwoord is dat we het niet weten! Misschien worden er ooit middelen uit het Honingproject aangewend om het antwoord op die vraag te vinden. In afwachting brengen we hierbij verslag uit over een Frans onderzoek uit 2002. Er is geen reden om aan te nemen dat de situatie bij ons erg anders is, temeer dat de voorlopige resultaten van een lopend virusonderzoek in Zwitserland in dezelfde lijn liggen.

Organisatie van het onderzoek

f2

Het onderzoek vond plaats aan de Universiteit van Montpellier. De stalen werden onderzocht d.m.v. de kwantitatieve PCR-techniek die steunt op de herkenning van het genetische materiaal van een virus. PCR staat voor ‘Polymerase Chain Reaction’, polymerase kettingreactie. Wie hier meer wil over weten, kan terecht op http://allserv.rug.be/

De techniek maakt het mogelijk om het aantal in een staal aanwezige virussen te bepalen, weliswaar maar voor slechts zes virussoorten: het virus van de vervormde vleugels (DWF), het zakbroedvirus (SBV), het virus van de chronische paralysie of de ‘zwarte ziekte’ (CBPV), het virus van de acute paralysie (ABPV), het virus van de zwarte koninginnen-cellen (BQCV) en het virus van Kasjmir (KBV).

Na overleg werden 73 imkers ‘uitverkoren’ om stalen te leveren. Die stalen moesten genomen worden uit tien productieve volken, die ze zelf mochten uikiezen, maar die geen bijzondere ziektesymptomen mochten vertonen. De geselecteerde imkers werden uitgenodigd om hun stalen driemaal per jaar in te sturen: tijdens de lente, zomer en herfst. Voor elk volk stuurden ze volwassen bijen, broed en varroamijten. Deze laatste verzamelden ze na de eindeseizoen behandeling.

f1

Een staal bestond uit honderd bijen, dertig larven of honderd varroa’s.

Ongeveer de helft van de deelnemers stuurden de stalen driemaal per jaar binnen. De anderen stuurden hun stalen slechts één of twee keer in. In totaal verwerkte het universiteitlabo 1566 stalen van volwassen bijen, 1504 broedstalen en 195 varroa-stalen.

De imkerpopulatie bestond uit veertig beroepimkers, veertien semiprofessionelen en negentien hobbyimkers. Acht deelnemers zegden biologisch te imkeren en nog zeventien anderen voerden bijen en koninginnen in uit het buitenland.

Gemeten frequenties

f3
f4
f5
f6

 

• Meerdere virussen zijn, over het jaar gespreid, aanwezig op dezelfde stand. Enkel de bijenstand op het eiland Ouessant was virusvrij. Het eiland was tot aan het onderzoek ook gespaard gebleven van de varroamijt. In 92% van alle andere standen waren tenminste drie van de zes gezochte virussen aanwezig, zoals blijkt uit de grafiek ‘Verdeling per stand’ bovenaan deze pagina.

• Virussen zijn frequent aanwezig in de Franse bijenstapel. De verzamelde gegevens over 2002 tonen aan dat de virussen DWV, SBV, BQCV en in mindere mate ABPV aanwezig zijn op de meeste standen. Het CBPV werd vastgesteld in één stand op vijf, het Kasjmirvirus in meer dan één stand op tien (zie grafiek ‘Frequentie virussen per stand’ hiernaast).

• Volwassen bijen zijn meer geïnfecteerd dan het broed.

• De aanwezigheid van de virussen varieert tijdens de loop van het bijenseizoen. Het aantal virussen is seizoenafhankelijk. De onderzoekers    stelden  een beduidende verhoging vast van de virussen DWV en ABPV aan het einde van het seizoen, zowel bij de volwassen bijen als bij het broed. Het SBV echter wordt vooral in het voorjaar en tijdens de zomer gevonden. Dat is ook zo voor het BQCV. De aanwezigheid van het CBPV en KBV varieert weinig gedurende het jaar (zie grafieken ‘Seizoenfrequentie virussen – volwassen bijen’ en ‘Seizoenfrequentie virussen – broed’ hiernaast).

• Besmetting. Naargelang het geval zijn de meeste volken van een stand besmet of slechts enkele ervan. Tot de eerste categorie behoren DWV, SBV en BQCV voor welke het vaak voorkomt dat meerdere volken van dezelfde stand besmet zijn. Het ABPV echter is meestal maar in één of in een paar volken per stand aanwezig.

• Ook de varroamijt draagt virussen. Er werden bepaalde virussen vastgesteld in de varroastalen. Voor DWV, SBV en ABPV waren de aantallen hoog. Het Kasjmirvirus werd slechts in één staal vastgesteld. CBPV en BQCV werden niet vastgesteld bij varroa. In eenzelfde staal werden tot drie virussen gevonden (zie grafiek ‘Frequentie virussen bij varroamijt’).

Het virus van de chronische paralysie of zwarte ziekte werd niet gevonden in het broed. In tegenstelling tot de andere virussen, werd het CBPV enkel bij volwassen bijen gevonden. Overigens werd dat virus ook niet geïdentificeerd in de varroastalen. Deze vaststelling wijst erop dat het CBPV zich enkel onder volwassen bijen overdraagt.

• Geen verschillen tussen de geografische zones. De verspreiding van de virussen over de volken toont geen betekenisvolle verschillen tussen de verschillende geografische streken. De stand op het eiland Ouessan dus uitgezonderd.

• Variatie tussen rassen. Uit de geanalyseerde stalen konden geen variaties in infectiegraad worden afgeleid tussen de verschillende rassen.

Hoeveelheid aanwezige virussen in de volken

• Op eenzelfde stand werden zwaar geïnfecteerde volken gevonden terwijl andere ogenschijnlijk virusvrij waren.

• De virale belasting kan bruusk variëren van het ene seizoen naar het andere in hetzelfde volk. Bij de volwassen bijen tonen de analyses aan dat de hoeveelheid virussen in de stalen bruusk variëren in de loop van het jaar. Soms werden meer dan één miljard viruspartikels gemeten per bij, maar twee maanden later was dat aantal tot onder de meetbare drempel gedaald.

• Het aantal virussen kan heel hoog oplopen zonder dat dit meteen aan het volk zichtbaar wordt. Imkers die aan de enquête deelnamen verklaarden niet meer ziekteverschijnselente zien aan de volken waarbij grote hoeveelheden virussen werden gemeten dan aan deze die er maar weinig hadden.

• De hoeveelheid virussen die vervormde vleugels veroorzaken, verhoogt tijdens de loop van het seizoen.

• Varroamijten droegen heel grote hoeveelheden virussen zonder dat ze daarvan schijnbaar ziek werden. De onderzochte mijten werden aan het einde van het seizoen verzameld na een acaricide-behandeling. De detectie van hoge virusaantallen op die varroa’s was schijnbaar zonder gevolg gebleven voor hun levenskracht. Deze vaststelling gold vooral het DWV.

Besluit

f7

De Franse wetenschappers besloten uit hun studie dat de bijenvirussen permanent aanwezig zijn op de Franse bijenstanden en er ziekten kunnen veroorzaken. De meeste van de zes gezochte virussen bevonden zich het hele jaar 2002 in de volken, hetzij latent, hetzij in hoge mate, in functie van milieuomstandigheden. De hoeveelheden gemeten virussen waren soms erg hoog, maar desondanks werden er geen bijzondere ziekteverschijnselen vastgesteld. Ook de honingoogst leed niet onder de viruslast.

De aanwezigheid van een virus zegt op zich dus weinig over de gezondheidtoestand van het volk en geeft niet per se aanleiding tot lagere honingoogsten. Maar, vonden de wetenschappers, als er ziektemakende factoren in de volken aanwezig zijn, kunnen virale infecties hun ondergang fel bespoedigen.

Tenslotte

De optimistische besluiten van de Franse wetenschappers staan in schril contrast met de meting en bevindingen van de Amerikaanse onderzoekers waarover we in het eerste deel van deze reeks berichtten.

Dat kan te wijten zijn aan de relatieve korte duur van het onderzoek. De auteurs ervan zeggen ook niets over individuele verhouding tussen een volk en zijn aantal virussen en varroalast op een bepaald ogenblik. Bovendien stuiken, volgens de Amerikanen, de door virus belaagde volken in elkaar vanaf het einde van de herfst. Dat is een tijdstip waarop het Franse onderzoek afgesloten was.

We moeten dus weerom vaststellen dat de wetenschap geen eenduidig standpunt inneemt betreffende een potentieel groot probleem voor onze bijen. Toch hebben we als redactie gemeend u het hele verhaal te moeten brengen. Een verwittigd imker is er twee waard, niet? Dat geldt ook voor de zorgen die we ons maken betreffende de systemische insecticiden.