Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 98
Jaar: 2012
Maand: Oktober
Auteurs: Dr. Michel Asperges

 KROKUS EN SNEEUWKLOKJE, KNOL- EN BOLGEWASSEN VOOR BIJEN IN DE LENTE

In het gewone taalgebruik zeggen we meestal ‘bollen’ als we het hebben over bol- en knolgewassen. Botanisch gezien is dit niet altijd juist! In 2009 startte de LIB vzw samen met de VNIF een project om de Limburgers aan te zetten veel krokussen te planten die dan in de lente van 2010 zouden bloeien. De provincie ondersteunde dit initiatief. Een begeleidende folder gaf duidelijk aan hoe en wanneer de krokussen moesten geplant worden. Toch stond er een onnauwkeurigheid in de tekst: men had het over ‘bloembollen’. Dit is biologisch gezien fout, maar het doel ‘krokussen planten’ was hoe dan ook bereikt.

Knollen

Knollen zijn vervormde organen van het type stengel, wortel of blad. We onderscheiden drie soorten knollen.

• Stengelknol

Normaal groeit een stengel weg van de aarde en meestal is hij bovengronds. Hij draagt bladeren met een okselknop. Ooit kan er op een stengel een bloemknop ontstaan. De stengelknol is echter een vervormde, ondergrondse stengel waarop zich bijwortels ontwikkelen. Hij draagt bladeren die bovengronds groen zijn, maar ondergronds vervormen tot schubben of bladeren die verkurken. Meestal zien we op de stengelknol bladlittekens waarboven een okselknop te vinden is.

Bijna altijd is een knol voorzien van reservevoedsel, dikwijls een suiker zoals zetmeel. Een stengelknol zal nooit verhouten. Meestal vermenigvuldigen stengelknollen zich vegetatief door vorming van jonge knollen; ze vormen als het ware klonen van zichzelf. Wij spreken meestal van een knol. Enkele voorbeelden van knollen zijn: krokus, aardappel, topinamboer of aardpeer, sommige anemonen, zwaardlelie of gladiool,34 1winterakoniet (Eranthis), crocosmia, knolbegonia, cyclamen, voorjaarshelmbloem, drakenwortel (Dracunculus), monnikskap (Aconitum), lampenpoetser (Liatris) en herfsttijloos (Colchicum).

Bovengronds kennen we de koolrabi als voorbeeld van een vervormde stengelknol met bladeren. Knolselder is een combinatie van een knolvormige stengel met bladeren en knolvormige bijwortels. Als de ondergrondse stengel horizontaal groeit en bijwortels en schubben draagt, spreekt men van een wortelstok of rhizoom. Dit zien we bijv. bij salomonszegel, bosanemoon en varens zoals eikvaren.

Test

Druppel enkele druppels KI.I.2 op een dwars doorgesneden krokusknol en er ontstaat een donkerpaarse kleur, typisch voor zetmeel. Met een microscoop (10×10) kun je de zetmeelkorrels goed waarnemen. De vorm van de zetmeelkorrels verschilt van plantensoort tot plantensoort.

• Wortelknol

Normaal groeit een wortel naar de aarde toe en meestal zit hij in de bodem. Luchtwortels vormen een uitzondering maar ook deze groeien naar de aarde toe. Op een wortel staan nooit bladeren of okselknoppen en wortels dragen nooit bloemen. Veel wortels kunnen verhouten en zeer dik worden. Wortels van min of meer gelijke vorm die rechtstreeks op de stengel staan, noemen we bijwortels. Voorbeelden hiervan zijn: prei, ajuin, knolselder, enz.

Als bijwortels zeer dik worden en beperkt zijn in groei, vormen ze wortelknollen. Met wat geluk draagt iedere knol een eindknop waaruit een bovengrondse plant kan groeien. De wortelknol bevat ook reservevoedsel onder de vorm van suikers. Enkele voorbeelden maken dit duidelijk: dahlia, aardpeer, maniok (waarvan men tapioca maakt), speenkruid en de prachtlelie of Gloriosa, een slingerplant voor binnenshuis. Radijs, rammenas en raap zijn voorbeelden van bovengrondse wortelknollen met een bebladerde stengel.

• Bladknol

Een blad is een bovengronds orgaan met een eindigende groei. Het ontstaat steeds uit een okselknop op een stengel. Normaal zijn bladeren groen en doen ze aan fotosynthese of bladgroenverrichting. Zo vormen ze reservevoedsel voor de planten. Dit reservevoedsel kan opgeslagen worden in de stengel en/of de wortels. Bij veel planten vinden we vervormde bladeren onder de vorm van schubben of stekels. Normaal draagt een blad geen bloemen en groeien er geen jonge planten uit, maar hierop zijn er uitzonderingen. Delen van bladeren kunnen vervormen tot knolvormige organen. Enkele voorbeelden zijn: knolvenkel (bladscheden verdikken), selder (bladscheden verlengen en verdikken in de bladsteel).

Bollen

Bollen zijn vervormde stengels met vervormde bladeren en hebben bijwortels. Bollen leven meestal ondergronds al zijn er ook die half boven en half in de bodem groeien. Ze hebben een vervormde stengel die we de bolschijf noemen. De bolschijf draagt twee soorten vervormde bladeren. De buitenste zijn meestal verkurkt en beschermen als het ware de vlezige, binnenste bladeren die opgezwollen zijn en rijk aan reservevoedsel (suikers zoals glucose of zetmeel). Bollen bevatten ook veel water en behoorlijk wat eiwitten en mineralen.

De vlezige, vervormde bladeren noemen we rokken. De rokken evenals de verkurkte buitenste bladeren bezitten okselknoppen die kunnen uitgroeien tot jonge bollen of klisters. Het is dus ook een wijze van vegetatieve vermenigvuldiging of klonen. In het midden van de bol, boven op de bolschijf of vervormde stengel, kan een eindknop zitten die al dan niet een bloem bevat. Enkele voorbeelden zijn: tulpen, narcissen (paasbloemen), sneeuwklokje, keizerskroon, sneeuwroem (Chionodoxa), druifje (Muscari), ajuin of ui, look (we eten de klisters), sjalot (uitgegroeide klisters), hyacint, sierlook, sterhyacint, kievitsbloem, amaryllis, ananasplant (Eucomis), daslook,kraailook, vogelmelk, enz.

KROKUS

Algemene informatie34 2

De krokussen behoren tot de klasse van de eenzaadlobbigen (Monocotyledonae) en meer bepaald de familie van de lissen (Iridaceae). Ze hebben zes bloemdekbladeren die naargelang de soort of kweekvariëteit wit, geel, paars, lila of lila-wit gestreept kunnen zijn. Ze hebben altijd drie grote meeldraden en een stamper met een onderstandig vruchtbeginsel en drie vergroeide bladvormige stempels. Het vruchtbeginsel kan uitgroeien tot een driekleppige doosvrucht met kleine, zwarte zaden. De bladeren zijn lijnvormig en hebben groene randen rond een witte middennerf. Ondergronds hebben ze een knol die rijk is aan zetmeel. Afhankelijk van de soort is de knol omgeven door verkurkte tot schubben omgevormde bladeren met netvormige vezels.

De knol is eenjarig en wordt op het einde van de bloei vervangen door een of meer nieuwe knollen. De vegetatieve vermenigvuldiging door jonge knollen is de meest efficiënte wijze van vermeerdering. Zaden kunnen ook nieuwe planten geven maar deze vermenigvuldiging gaat traag. Ze worden meestal in de bloembollenindustrie gebruikt om nieuwe kleurvariëteiten te bekomen. Er zijn 89 krokussoorten bekend. Hiervan bloeit circa een derde in de herfst, de overige zijn eerder lentebloeiers.

Krokussen zijn vooral afkomstig uit de bergen rond de Middellandse Zee. Het grootste aantal soorten is afkomstig uit de Balkan en Klein-Azië, met uitzondering van de ons welbekende en meest gekochte bonte krokus (Crocus vernus (L.) Hill), die men ook in Centraal-Europa aantreft (Alpen en Karpaten), en een paar soorten zoals Crocus alatavicus Semenova & Reg. en Crocus korolkowii Regel ex Maw, die afkomstig zijn uit de bergen van Centraal-Azië. De stuifmeelklompjes van de krokus zijn oranjegeel en erg kleverig. Microscopisch zien we bolvormig stuifmeel met een diameter van 105 tot 185 μm zonder aperturen (openingen). De exinelaag (buitenste laag) draagt zeer kleine, korrelige stekeltjes die alleen met immersieolie goed te zien zijn (10×100). Tegen de exinelaag kan men geeloranje oliedruppeltjes waarnemen. In de honing komen deze stuifmeelkorrels bijna niet voor.

Hoe planten we krokussen?

34 3De knollen van de lentesoorten moeten geplant worden in de loop van september of oktober in goed doorlatende grond op een zonnig plekje, die van de herfstbloeiers vanaf einde juli. Hun voornaamste vijanden zijn de veldmuizen die er dol op zijn. Plant krokussen steeds in groep zo hebben de bijen later minder werk om van bloem naar bloem te vliegen en het oogt ook mooier. Maak het plantgat zodanig dat de knollen juist onder de wortels van de graszoden zitten. De geelbloemige soorten bloeien vroeger dan de blauwe en de witte. Je kunt ze dus best mengen voor je plant. Bij de bonte of grootbloemige krokus hebben de gele een ruwere schors dan de eerder gladde blauwe en witte. Naast de gewone grootbloemige krokussen, afgeleid uit selecties van de bonte krokus (Crocus vernus) en de zogenaamde botanische krokussen, afgeleid uit selecties en hybriden van (Crocus chrysanthus), bieden gespecialiseerde bollenkwekers een aantal botanische soorten aan.

Hoe groeien krokussen?34 8

Eens de knol geplant, vormt deze nog tijdens de herfst wortels en enkele groeipunten die tijdens de natte, koude wintermaanden niet boven de grond uitkomen. Pas als de bodem begint op te warmen groeien de groeipunten bovengronds uit tot lijnvormige, parallelnervige bladeren. De bloemknop is in de dikste groeipunten reeds gevormd maar blijft voorlopig dicht. De zijknoppen groeien uit, maar deze ontwikkelen geen bloemknop. Ze groeien uit tot bladeren die door fotosynthese voldoende reservevoedsel opbouwen en opstapelen in de zich ontwikkelende kleinere knollen. Ook de hoofdgroeipunt zal reservevoedsel opbouwen waardoor zich een nieuwe dikke knol kan vormen.

Het is daarom van groot belang dat de uitgebloeide krokussen hun groene bladeren behouden tot de nieuwe knol gevormd is. Het is dus niet verstandig het gazon te maaien als de krokussen nog groen zijn. Men wacht liefst tot de doosvruchten opengesprongen zijn. De bloemknoppen groeien tamelijk ver boven de bladeren uit en bij zonnig weder gaan de bloemen open. De meeldraden rijpen in de loop van de voormiddag zodat ze tegen de middag volledig klaar zijn om hun stuifmeel vrij te laten. Ook de bladvormige stempels gaan nu openstaan en met wat geluk kun je de glanzende, vetrijke stempels zien. Hommels en bijen zijn verzot op het stuifmeel en draaien en keren in de bloemen tot ze beladen met pollenklompjes terugkeren naar de kolonie.

Krokussen hebben ook vruchten34 4

34 534 634 7Meestal zien we de vruchten niet omdat we te weinig geduld hebben om de vruchten van de verwelkte krokussen tot rijpheid te laten komen. We maaien te vroeg omdat al die gele en rottende bladeren een slordige aanblik geven in het gazon maar juist tussen de vergeelde en dorre bladeren zitten de doosvruchten met hun talrijke zaden. Kweekvariëteiten en hybriden kunnen steriel zijn, ze geven wel zaden maar deze kiemen niet.

Saffraan

De saffraankrokus (Crocus sativus L.), is ongeveer 8 cm hoog en heeft grote mauve tot paarsblauwe bloemen. Ze bloeit in de herfst in de loop van september. De rode stijl en stempels van de zeer lange stampers bevatten etherische olie (vandaar de saffraangeur), een gele kleurstof (de crocine), en bitterstoffen. Deze soort heeft veel warmte nodig om goed te bloeien. Het is een steriele triploïde34 9soort (drie exemplaren van elk chromosoom) die men vermeerdert via jonge knollen.

Echte saffraan was en is nog steeds een van de kostbaarste kruiden ter wereld. Het kostbare goedje, ook wel ‘rood goud’ genoemd, is afkomstig uit Voor-Azië en is via de Moren naar Spanje gebracht waar de saffraankrokus nog steeds wordt gekweekt. Verder zijn Griekenland, Iran, China en Marokko belangrijke producenten van saffraan. Voor 1kg gedroogde saffraan moeten 200.000 tot 400.000 stampers met de hand geplukt worden.

SNEEUWKLOKJE.

Algemene informatie

Het sneeuwklokje (Galanthus nivalis) is een eenzaadlobbige (Monocotyledonae) en behoort tot de familie van de narcissen (Amaryllidaceae). De eigenlijke bloem bestaat uit twee kransen van ieder drie witte bloemdekbladeren. De witte bloemdekbladeren van de binnenste krans hebben een groene vlek aan de top. De bloemdekbladen lijken echter alleen maar wit; in werkelijkheid zijn ze kleurloos. Een fijngeknepen bloemdekblad blijkt glashelder te zijn, doordat de luchtbelletjes tussen de bloembladcellen dan weggeperst zijn.34 10
De lucht weerkaatst het invallende licht in alle richtingen waardoor je de bloem als wit waarneemt. Het vergroeide vruchtbeginsel is onderstandig en draagt een stijl met drie stempels en er zijn twee kransen van drie meeldraden. Na de bestuiving kan er een driehokkige doosvrucht uit groeien met zeer veel zwarte zaden. Ondergronds heeft de plant een bol die klisters geeft. De vermenigvuldiging gebeurt dus hoofdzakelijk vegetatief.

Zaden geven na het kiemen een kleine bol die er ongeveer drie jaar over doet om zelf bloemen te vormen. Bollen van sneeuwklokjes zijn giftig. Sneeuwklokjes houden van humusrijke natte bodems in valleien met essenbossen of onder hagen. Ze worden ook veel gekweekt in parken en rond woningen. Sneeuwklokjes behoren tot de stinsenplanten. Dit zijn planten die nu verwilderd voorkomen maar die vroeger via kloosters en kastelen werden ingevoerd en geplant als curiosa of geneeskrachtige kruiden. Het woord stinsenplant komt van het Friese woord ‘stins’ dat ‘stenen huis’34 11betekent.

Goede leverancier van stuifmeel

.De ietwat ovale stuifmeelkorrels zijn rijk aan vetten onder de vorm van oliedruppels. Ze zijn 25 tot 30 μm lang en 10 tot 12μm breed. Ze hebben meestal één enkele opening. Voor honingbijen en hommels zijn het zeer goede stuifmeelleveranciers. De oranje en iets vettige stuifmeelklompjes blijven zeer goed hangen aan de pootjes van de bijen. Bij warm weer kan er ook een weinig nectar te halen zijn.

Dankwoord

We wensen R. Vaes te bedanken voor het bewerken van onze tekeningen en de dames M. Van den Wijngaert en J. Brems voor het kritisch doorlezen van de tekst.

Tekeningen en foto’s: © Michel Asperges.

Literatuur

• Asperges M. en Vaes R. 2008, Krokuskriebels 2008, Uitgave Erfgoed Tienen p. 13;

• Flyer LIB vzw en Prov. Limburg, 2009, Bloembollen, lentestuifmeel voor bijen, Prov. Limburg, p. 1;

• Lambinon J. e.a., 1998, Flora van België het Groothertogdom Luxemburg, Noord- Frankrijk en de aangrenzende gebieden, Nationale Plantentuin van België, Domein Bouchout, Meise, p. 1091;

• Noordhuis K T., 1995, Bloeiende bollen en knollen, R&B Groningen, Nederland, p. 143;

• Wikipedia, de krokus.