Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 98
Jaar: 2012
Maand: December
Auteurs: Dr. Michel Asperges

SPORKEHOUT, EEN MOOIE BLOEM- EN NECTARRIJKE STRUIK

De wetenschappelijke naam van sporkehout, vuilboom, hondsboom, pijlhout of spork zoals de imkers hem noemen was vroeger Rhamnus frangula L., later werd de naam veranderd in Frangula alnus Mill. Het is een

41 1

struik van 1 tot 5 meter hoog die voornamelijk voorkomt op zure, iets vochtige heidebodem. Voor de imkers is het een prachtige struik die zeer lang bloeit en waar de bijen vrij lang in het jaar op vliegen.

Niettegenstaande het een inlandse (autochtone) plant is, heeft sporkehout het de laatste jaren erg te verduren. Veel beheerders en bosarbeiders kennen hem niet en verwarren hem met jonge Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) die ze zo snel mogelijk weg willen omdat hij allochtoon is en erg woekert. Sporkebloemen, rijk aan nectar en stuifmeel, worden door verschillende insecten bezocht.

Waar te vinden in Vlaanderen en het Brussels Gewest?

Volgens Van Landuyt (2006) is deze boom te vinden in de Kempen (88,4%), de Leemstreek (23,4%) de Zandstreek en de Zand-Leemstreek (32,2%) en slechts weinig in de Polders (5,4%), de Zeeduinen (12,2%) en de Maasvallei 2,8%.

41 2Een beetje plantkunde

Spork behoort tot de Wegedoornfamilie (Rhamnaceae). In het Nederlands wordt hij ook wel eens vuilboom genoemd naar het Duitse Faulbaum. In het Frans is het bourdaine en in het Engels alder buckthom. De geslachtsnaam Frangula komt van het Latijn frangere wat breken betekent.

• De bladeren staan verspreid en zijn gaafrandig. De 8 tot 10 nerven en zijnerven raken de bladrand niet en draaien aan de rand terug het blad in. Aan de onderzijde van het blad puilen ze een beetje uit en lopen ze mooi evenwijdig. De bovenzijde van het blad is glanzend.

• De bloemen zijn geelgroen en tweeslachtig. Er zijn 5 kelkbladen en 5 geelgroene kroonbladen. De 5 meeldraden alterneren met de kroonbladen en de bovenstandige stamper heeft één stijl met een gelobde stempel. De kroonbladeren bevatten dikwijls calciumoxalaatkristallen. Deze stof is giftig en kan nierstenen veroorzaken.

• Het stuifmeel41 3

De korrels zijn tricolpaat wat wil zeggen dat ze drie colpi of langwerpige openingen hebben waarlangs een stuifmeelbuis kan uitgroeien. Als de opening meer dan twee keer langer is dan breed spreken we van een colpe, als ze even lang als breed is dan spreken we van een porie. De stuifmeelkorrels zijn min of meer driehoekig en hebben een afmeting van 23 en 22 μm. Aan de toppen van de driehoekige korrel zijn de colpi te zien.

41 4

• De vruchten zijn bessen van het type steenvrucht met één of meerdere zaden. Meestal zie je op hetzelfde tijdstip vruchten in alle stadia: van onrijpe groene, over rijpende rode tot rijpe zwarte vruchten.

 De geelwitte zaden zijn steenhard en hebben een kleine witte groeipunt. Van augustus tot en met september kun je rijpe zaden oogsten uit zwarte bessen. Uitzaaien doe je best met de ganse zwarte bessen op een beschaduwde plaats waar de merels of lijsters ze minder vlug opgraven. Na de winter zullen ze kiemen.

• Het hout en de stam

41 5

41 6

De schors van de takken is tamelijk glad en donkerbruin en rijk aan lenticellen of kurkporiën die te zien zijn als witte streepjes. Lenticellen zijn plaatsen waarlangs nog gaswisseling kan gebeuren; ze staan altijd in verbinding met de mergstralen. Ook bij de Amerikaanse vogelkers zijn er veel lenticellen te zien op de stam waardoor verwarring met sporkehout mogelijk wordt bij het beheer van natuurgebieden.

 De wortels van de sporkeboom zijn zowel in jonge als in oude toestand fel rood van kleur. Ze groeien eerder oppervlakkig en gaan nooit diep de bodem in.

Honing

Zuivere honing van sporkehout is in ons land niet te oogsten, het zal over het algemeen een mengsel zijn van braam, linde, tamme kastanje, spork, en eventueel meeldauw. De honing is vloeibaar roestbruin tot zwartgroen en bevat gemakkelijk schimmel en gistsporen. Het rijpen kan zeer lang duren behalve als je hem mengt met stijve koolzaadhoning.

G. De Roeck vermeldt via het bijenforum (2008) het volgende: ‘Kleur: aanvankelijk donker, maar wordt roestbruin naarmate hij kristalliseert. Geur en smaak: bezit een delicate geur en zijn smaak is fruitig en heel licht gearomatiseerd. Kristallisatie: uitzonderlijk traag, evenwichtige granulatie.’

Gebruik

Vroeger werd de plant in de volksgeneeskunde gebruikt. De bast is giftig en veroorzaakt diarree. Vandaar het gebruik als purgeermiddel. De bast (kurk en schors) wordt geoogst van mei tot augustus en wordt gedurende één jaar te drogen gelegd op een goed verluchte plaats. Daarna zouden de ongewenste stoffen afgebroken zijn. Hoe te gebruiken? Neem een theelepel gemalen bast en roer deze in 250 ml koud water. Laat 24 uur staan en drink het gefilterde extract. De antraceen glycoside, de looi- en slijmstoffen zouden een laxerende werking hebben. Gebruik van verse bast veroorzaakt snel braken. In de oude imkerij werden de twijgen van de struik in de korven geplaatst als spijlen waartussen de bijen hun raten konden bouwen.

Men gebruikte hiervoor twijgen van ongeveer 1cm diameter. Deze werden geschild zodat alleen het hout overbleef. Meestal gebruikte men warme bouw maar de spijlen werden ook kruisgewijs geplaatst. Om de honing te oogsten werd de korf (de kolonie) met ‘nitterzout’ (KNO3) bedwelmd en kon de honingraat uitgesneden worden. Dikwijls ging de kolonie verloren na deze behandeling. Bij het oproeren van de honing gebruikten de heide-imkers een dikke sporketak die aan drie kanten in de lengte gekliefd werd zodat er een driehoekige tak van 1m overbleef, zonder kurk en schors. Met deze tak ging men de verse honing roeren tot deze bijna opgesteven was.

Foto’s: © Michel Asperges

Literatuur

• Jacobs F.J., Beeuwsaert K. en Rotthier B. 2010 Bijenplantengids. Uitgave van de KonVIB, p.80;

• Van der Ham R.W.J.M., Kaas J.P., Kerkvliet J.D. Neve A.en De Ruijter A. 1999 Pollenanalyse (stuifmeelonderzoek van honing voor imkers, scholen en laboratoria).
Uitgave van de Stichting Landelijk Proefbedrijf voor insectenbestuiving en bijenhouderij Ambrosiushoeve, Hilvarenbeek. p.156;

• Van Landuyt W., Hoste I., Vanhecke L., Van den Bremt P., Vercruysse W. en De Beer D. 2006 Atlas van de flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Uitgave van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België en Flor.wer. pp 1091;

• Von der Ohne K. en Von der Ohe W. 2003 Celler Melissopalynologische Sammlung. Herausgeber: Niedersächsisches Landesinstitut für Bienenkunde Celle, p.232.