Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkersbond
Jaargang: 99
Jaar: 2013
Maand: Maart
Auteurs: A. Schotanus

 ALS HET LENTE WORDT

Startsein

Het kan nog best koud zijn in deze maand. Maar de dagen worden alsmaar langer en we kijken verlangend uit naar het nieuwe voorjaar. Ondanks die koude is de bijenkoningin reeds weken van te voren begonnen met de ei-afzet. Waarom doet ze dat toch? De bijen kunnen niet of nauwelijks uitvliegen omstreeks deze tijd. Meestal moet maart ten einde lopen vooraleer de bijen gedurende enkele uren daags naar buiten kunnen, niet? Wij, imkers denken natuurlijk vooral aan de volwassen bijen en we vergeten te gemakkelijk hoe lang de ontwikkelingscyclus duurt van ei tot bij. De bij die met Pasen – 31 maart 2013! – aan de opbouw van haar volk wil meewerken, moet zes weken voordien als ei in de cel gelegd zijn, dat is dus half februari!

De imker die half april op het fruit wil staan met sterke volken en jonge bijen, zal begin maart flink wat gesloten broed in zijn kasten moeten hebben. Bijen doen er immers drie weken over om uit te lopen en nog eens drie weken om van huisbij naar veldbij te evolueren. Zowel voor het bijenvolk als voor de imker geldt dus de veertigdagen regel. De ontwikkeling van het volk moet veertig dagen voordien ingeleid worden. Dat startsein is op de eerste bloesem afgestemd.

Eigen ritme

Indien een bijenvolk zijn beslissing om de volksontwikkeling te starten, zo lang van te voren moet treffen, hoe kan het dan weten dat over zes weken de omstandigheden inderdaad gunstig zullen zijn? De verwachtingen van het bijenvolk m.b.t. de weers- en drachtomstandigheden, zijn gelinkt aan het ecologisch systeem waarin de bijen thuishoren. In onze streken mogen zij vanaf einde maart op een behoorlijk drachtaanbod rekenen. Door de onstandvastigheid van de seizoenen in ons klimaat, kan daarop wel wat speling zitten: de aanvang kan reeds in februari vallen en andere jaren zullen ze daarvoor moeten wachten tot half april.

Maar hier niet zo ver vandaan, in Israël en Egypte, ziet dat er heel anders uit. Daar begint de dracht na de eerste regen in december of januari. Einde mei zet daar de droogte in. Dus beginnen de bijenvolken midden april hun broednest in te krimpen. De inheemse bijenrassen in deze regio – Apis m. syriaca en Apis m. lamarckii – hebben dit ritme in hun erfelijke aanleg opgeslagen. Het ziet er dan weer helemaal anders uit voor de Oost-Afrikaanse savannebij: Apis m. scutellata. Daar bestaat geen jaarcyclus in het drachtaanbod. Het is er het hele jaar door gelijkmatig warm. Na enkele overvloedige stortregens beginnen tal van planten te bloeien. Die regenbuien zijn plaatselijk begrensd. Het is echter niet voorspelbaar waar en wanneer het ergens gaat regenen.

Daarom broeden de Afrikaanse bijenrassen zolang de plaatselijke dracht aanhoudt. In die tijd slaan ze zoveel nectar op als maar mogelijk is. Wanneer de droogte weer inzet, eindigt ook het drachtaanbod en stopt elke broedactiviteit. De zwermperiode vangt dan aan. Sterke volken met grote honingvoorraden geven vele kleine zwermen af die zeer lang kunnen rondzwerven. De temperaturen en de ecologische omstandigheden maken het mogelijk dat dergelijke kleine volkjes zeer lang als zwerm kunnen overleven. Komt er eindelijk weer regen, of belandt een zwerm in een gebied met goede drachtmogelijkheden, dan wordt de eerste de beste nestgelegenheid benut om het volk terug op volle sterkte te brengen. De andere zwermen, die geen drachtgebied hebben gevonden, verzwakken allengs en zullen uiteindelijk afsterven.

Betrouwbare signalen

9 1

Maar nu weer terug naar het kille en vochtige voorjaar van bij ons. Om die veertigdagen regel (zie hoger) te kunnen aanhouden, moet het bijenvolk over een betrouwbare mogelijkheid beschikken om te lente met zekerheid te herkennen. De temperatuur is in onze streken daarvoor geen betrouwbare maatstaf. Het kan immers in februari al gedurende enkele dagen erg zacht zijn, terwijl in maart nog flink wat koude terugslagen kunnen volgen. Ook de allereerste bloesems of andere biologische lenteverschijnselen zijn voor de bijen niet altijd herkenbaar of beschikbaar. Vroeg bloeiende planten ontwikkelen zich ook onder een sneeuwdek en in vele jaren kan het zo koud blijven, dat de bijen die vroege bloemen niet eens te zien krijgen; ze zijn dus als lentesignaal niet beschikbaar.

De planten staan in feite voor hetzelfde probleem; ook zij moeten het jaargetijde herkennen. Planten kunnen uitmaken of de dagen langer of korter worden. In overeenstemming daarmee beginnen zij te bloeien. De temperatuur speelt daarbij weliswaar een belangrijke, maar toch een ondergeschikte rol. Bloemen- en plantenkwekers weten dat al veel langer. Met kunstlicht in hun warenhuizen (serres) kunnen zij nu ook in het voorjaar asters en chrysanten – nochtans typische herfstbloemen – tot bloei brengen.

Chronologisch inzicht

Om de veranderingen in de lengte van de dagen te kunnen waarnemen, is de bij voor de tijdmeting op inwendige factoren aangewezen. Van vele levende wezens – waaronder ook de mens – is bekend dat zij over een inwendige klok beschikken die, zoals elk leven in de natuur, op een etmaal van 24 uur afgestemd is. Uit de samenwerking van die inwendige klok met een goed geheugen, ontstaat het biologisch belangrijk chronologisch besef. Bijen kunnen leren én onthouden op welk moment van de dag zij op een bepaalde bloem nectar en/of pollen gevonden hebben. Precies 24 uur later, op hetzelfde moment van de dag, zijn ze daar weer. Deze vaardigheid biedt ze een groot voordeel bij het benutten van het nectar- en pollenaanbod dat varieert al naar gelang het tijdstip van de dag. Ook voor de oriëntering op de zonnestand, is een chronologisch besef nuttig. In de bijendans wordt de stand van de zon verrekend met de inwendige klok en in het chronologisch geheugen opgeslagen.

Daglengte

Lange tijd hebben imkers gemeend – en velen doen het nog altijd – dat ze door het beperken van de lichtinval in de kast, ook de activiteiten van het bijenvolk konden beïnvloeden. Zij schermden het vlieggat af en dachten daardoor een te vroege broedinslag te vermijden en te verhinderen dat de bijen – aangelokt door een vroege winterzon – voortijdig zouden uitvliegen. Bepaalde types van bijenkasten hadden een zonneluifel, die met dat doel standaard was aangebouwd. Aan het bijeninstituut van Oberursel heeft men in de late zeventiger jaren experimenten opgezet om uit te maken of deze praktijken zinvol waren.

Na verloop van drie seizoenen kwam men tot de slotsom dat het afschermen van de vlieggaten geen enkel remmend effect uitoefende, noch op de broedactiviteit, noch op de drang van de bijen om uit te vliegen. Men stelde vast dat niet de lichtintensiteit de prikkel was waarop de bijen reageerden met broeden en uitvliegen, maar dat de lengte van de dag voor de bijen het signaal was om aan de slag te gaan, of om ermee op te houden. Bij het korten van de dagen, vermindert ook de broedactiviteit; wanneer de dagen langer worden, herneemt ze weer. De verandering in de daglengte wordt door de bijen altijd waargenomen, ook als er maar weinig licht doorheen het vlieggat valt

Broed in de wintertros

Hoe gedraagt de wintertros zich wanneer de broedactiviteit herneemt, terwijl buiten het nog bitter koud is? Aan de buitenrand van de tros zitten de bijen nog dicht op elkaar. Zij wekken warmte op door hun vleugelspieren te activeren. Binnen in de tros zitten de bijen veel losser. Daar wordt alweer gewerkt. Het honingverbruik stijgt spectaculair, want het eerste broed moet het lekker warm hebben. Dat zijn de meest kritieke dagen. We zijn er dan ook niet altijd gerust in of de honingvoorraden nog wel toereikend zijn.

Dat is zeker het geval wanneer het winterweer ongewoon lang aanhoudt. In die situatie kan de imker de dekplank even lichten om doorheen de plasticfolie na te kijken waar de wintertros zich bevindt. Zit hij hoog, vlak tegen de afdekking aan, dan heeft hij zich waarschijnlijk tot aan de toplatten doorheen de wintervoorraad gevreten. De imker kan dan een kantraam met verzegeld voer vlak naast de wintertros hangen. Die kleine verstoring kan een terugval in de broedverzorging voorkomen; als we moeten kiezen tussen twee kwalen, kiezen we dan maar voor de minst erge.

Te onthouden

• De bijen volgen het ritme van het drachtaanbod van hun ecologisch systeem. Zij hebben het in hun erfelijke aanleg opgeslagen. De volksontwikkeling verloopt volgens dit aangeboren ritme.

• De bijen in onze streken herkennen de jaargetijden in de eerste plaats aan de lengte van de dagen. In de tweede plaats aan de temperatuur.

• Bijen beschikken over een inwendige klok, een intern systeem, om het tijdsverloop te meten. Zij ontwikkelen een chronologisch geheugen waardoor ze in staat zijn zowel het tijdstip van de dag als het jaargetijde te

herkennen.

• Een afscherming van het vlieggat verhindert niet dat de bijen de daglengte kunnen registreren.