Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 90
Jaar: 2004
Maand: september
Auteurs: Aloïs Schotanus

DYNAMISCHE DARREN IN ACTIE

Gezapige ontwikkelingsgang

Van alle leden in een kolonie, zijn de darren het traagst om van ei tot volwassen bij te evolueren. Zij doen er 24 dagen over, terwijl een koningin genoeg heeft aan 16, en een werkster te voorschijn komt na 21 dagen. Eens volwassen, wordt de darren de kortste levensduur toegemeten. Afhankelijk van tijd en plaats, leven zij gemiddeld slechts 20 dagen, terwijl een werkster zelfs in de drukste tijd van het jaar toch op vijf à zes weken mag rekenen en een koningin zelfs op meerdere jaren.

Pas uitgelopen en nog ‘groene’ darren, blijven nog enkele dagen in het broed nest rondhangen, waar zij gevoed worden door de voedsterbijen met nectar/honing en pollen. Zij houden de werksters op en bedelen om voedsel. Maar naarmate ze ouder worden, zijn de werksters minder geneigd om nog langer daarop in te gaan, zodat de darren zelf de pollen en de honing moeten opzoeken in de cellen.

f1

In tegenstelling tot het drukke, voorgeprogrammeerde bestaan van de werksters, kent de levensloop van de darren een gezapige ontwikkelingsgang. Ze beginnen als halfzachte jongelui in het centrum van het nest. Als hun chitinepak wat uitgehard is, verschuiven ze naar de voederraten waar ze zich tegoed kunnen doen aan de opgeslagen open voorraden. De eiwitten in het stuifmeel en de koolhydraten in de honing hebben zij hard nodig om tot seksuele rijpheid te komen en om hun bronst op te peppen.

De meest rijpe darren zijn te vinden in de honingzolders of op de kantramen van het broednest, waar ze energie kunnen bijtanken om op paringvlucht te gaan.

Vrije entree

Bij een kastcontrole in de vroege voormiddag, wanneer de darren meestal niet uitvliegen, blijven de jongere darren onbewogen op de raten zitten, ook wanneer ze met de vinger opgepord worden. De oudere, rijpe darren daarentegen, maken zich wel snel uit de voeten of stijgen meteen op; dat zijn de kerels die op het middaguur erop uit zullen trekken.

Acht dagen na het uitlopen beginnen darren oriëntatievluchten te maken. Bij die gelegenheid ontlasten zij zich van de opgespaarde spijsverteringlast. Wanneer jonge darren door mensenhanden gaan, lossen zij een melkachtige, slijmerige feces, waarschijnlijk ten gevolge van de stress die zij bij de manipulatie ondervinden. Oudere darren braken een helder vocht op dat naar nectar ruikt.

De paringvluchten zijn aan geen vast tijdschema verbonden. Zij variëren van streek tot streek.

Maar meestal starten zij tussen één en vier uur in de namiddag en kunnen meerdere uren in beslag nemen. Tussendoor maken de darren meerdere ‘pitstops’ in een of ander bijenvolk om brandstof bij te tanken. Zij zoeken de darrenverzamelplaatsen op om er op de maagdelijke koninginnen te jagen.

Deze darrenverzamelplaatsen worden afgebakend door karakteristieken in het landschap. Jaar na jaar verzamelen de darren op steeds dezelfde plaatsen alhoewel geen enkele dar van de vorige generatie het heeft kunnen voortvertellen.

Wanneer geen jonkvrouwen te bespeuren vallen op een bepaalde verzamelplaats, trekken zij naar een andere, als maar verder weg van hun thuisstand. Tussendoor zoeken zij een willekeurig bijenvolk op, om brandstof in te slaan. Darren vervliegen dus niet alleen op de thuisstand, maar hebben vrije entree in om het even welke vreemde bijenkast.

Sterven in vervoering

Seks hebben met de koningin, betekent de dood voor de dar. Op meer dan 10 m hoogte en in volle vlucht, bestijgt de dar de koningin aan de achterkant. Zijn penis ploft hij als het ware in de gepaarde eileider . Terwijl hij zijn sperma ejaculeert, krimpt zijn achterlijf en stijft het op. Hij lost zijn greep op de koningin, hij nijgt achterwaarts, zijn penis breekt af en hij valt achterover dood naar beneden. Het abdomen wordt zeer stijf wanneer de dar zijn penis naar buiten brengt en het dunne membraam rond de eikel explodeert, soms met het geluid van een ballonnetje. De flarden bungelen uit de angelkamer van de koningin en dat is dan het fameuze bevruchtingteken waaraan de imker desgevallend kan herkennen dat zijn koningin gepaard is.

Maar de koningin houdt het niet bij die ene copulatie. Zij paart met tien tot twintig darren. De volgende kandidaat moet daarbij telkens eerst de restanten van zijn voorganger verwijderen, vooraleer hij toegang kan krijgen tot het onderwerp van zijn begeerte.

De koningin werkt het rijtje koene minnaars op korte tijd af. Binnen de kortste tijd is alles achter de rug. Tenminste indien er voldoende darren op die vlucht voorhanden waren. Is dat niet het geval, dan kan zij best nog eens op een andere keer op paringvlucht gaan.

Voor de jongens die geen kans kregen om aan de beurt te komen, zit er niets anders op dan terug te keren naar hun thuisstand of naar een sterke kolonie in de buurt, waar voldoende voorraden aanwezig zijn en waar de wachtbijen bij de ingang verdraagzaam genoeg zijn om ze binnen te laten. Zo migreren darren van stand tot stand en verspreiden zij hun genen – samen met hun parasieten – over de gehele regio. Kolonies die ijverig aan een stille moerwissel werken, of aan een nieuwe koningin toe zijn omdat de oude toevallig verongelukt is, oefenen een grote aantrekkingkracht uit op zwervende darren.

Moeten er nog darren zijn?

Een gezonde dar produceert zowat tien miljoen spermatozoa; een gezonde koningin kan ca 5,5 miljoen zaadcellen in haar spermatheca opslaan. Toch mogen we daaruit niet besluiten dat het sperma van één dar voldoende is om een maagdelijke koningin te bevruchten.

• Niet alle darren zijn bekwaam om dergelijke aantallen van zaadcellen te produceren. De zaad productie kent haar hoogtepunt tussen de tiende en de vijftiende dag na het uitlopen van de dar. Zoals we reeds beschreven in de vorige bijdrage, heeft de eiwitvoeding van de dar een zeer grote invloed op zijn seksuele maturiteit. Sommige darren kunnen daarom wel bronstig zijn, op paringvlucht gaan en inderdaad met de koningin paren, maar desondanks toch steriel blijken te zijn.

• De leeftijd van de koningin beïnvloedt het aantal spermatozoa dat bekwaam is om tot in de spermatheca te geraken. Bij oudere koninginnen, die bijv., ingevolge slechte weeromstandigheden pas laat op bruidvlucht konden gaan, is het aantal zaadcellen dat tot in de zaadblaas migreert, veel kleiner.

• Ook het bijenras waartoe de dar behoort, speelt een rol bij het aantal zaadcellen dat de migratie tot een goed einde brengt. Wanneer de koningin met darren paart van verschillende origine, blijken de zaadcellen van bepaalde rassen beter vertegenwoordigd te zijn in de spermatheca dan andere.

• Koninginnen die opgesloten worden na de paringvlucht, slagen er niet in om evenveel zaadcellen op te slaan als koninginnen die bij aankomst vrij konden rondlopen in een goed ontwikkeld volk.

Het succes voor een optimale bevruchting, wordt door vele complexe factoren bepaald. Zowel de koninginnen als de darren moeten op het hoogtepunt van hun bronst zijn en bovendien geslachtrijp. De achtereenvolgende copulaties met verschillende darren, stelt hoge eisen aan de fitness van de koningin. De weeromstandigheden moeten gunstig zijn om grote afstanden af te leggen op weg naar en terug van de darrenverzamelplaats. Op die trajecten kunnen beide partijen belaagd worden door predatoren.

Dan is er nog het risico van vervliegen, voor de gepaarde koningin althans, wanneer die zou neerstrijken op de verkeerde vliegplank. Bij haar thuiskomst zou er meteen een hofstaat moeten klaar staan om de eerste zorgen te verstrekken: reinigen van de angelkamer, verstrekken van voedsel, betrillen van het abdomen om de migratie van het sperma te bevorderen …

We weten nu dat de gang van het sperma naar de spermatheca niet zomaar gebeurt, maar dat de koningin daar actief aan moet meewerken, daartoe aangespoord door haar hofstaat. Een studie heeft aangetoond dat de eileiders van de koningin 87 miljoen zaadjes bevatten, onmiddellijk na de terugkeer van de paring; slechts 5,3 miljoen zaadjes migreerden tot in de spermatheca. Dat is nauwelijks 6 %!

Alles in acht genomen, is het wonderbaarlijk te noemen dat de paring en de bevruchting zo vaak succesvol verlopen als ze dat blijkbaar ook doen.

f2

Overal, waar de jongens zijn, daar is het bal

Bij vele imkers hebben de darren nog steeds een kwalijke reputatie: zij dragen niet bij tot de honingproductie, zij verstoren de ratenbouw, het zijn nutteloze mee-eters en bovendien zijn zij de kweekvaders van de varroamijten. Als de darren als eens ter sprake komen, dan is het haast altijd in negatieve zin. Nochtans, de aanwezigheid van darren in het volk, heeft ook positieve effecten.

• Het bijenvolk zal alleen maar darren opkweken als de drachtomstandigheden daartoe gunstig zijn. Het volk zal ook niet meer darren opzetten als het kan dragen. De darrenvertegenwoordiging kan dus gezien worden als een aanduiding van de conditie waarin het volk verkeert.

• Het wegsnijden van darrenraat zal er toe leiden dat ofwel nieuw darrenraat wordt gebouwd of dat de koningin onbevruchte eitjes gaat afzetten in werkstercellen, indien de toestand van het volk dat vereist.

• Darren kunnen de nectarophaling door de veldbijen stimuleren doordat ze het voedsel afbedelen.

• Darren en darren broed dragen bij tot het globale metabolisme van de kolonie. Hun lichaammassa houdt de warmte bij in de tros op de kille dagen en tijdens de koude nachten. Het darren broed genereert eveneens warmte en omdat dit broed zich meestal aan de rand van het nest bevindt, fungeert het als een buffer voor het werksterbroed.

• Darren kunnen zelfs fungeren als opslagzakken, wanneer bij een slaande dracht de veldbijen niet meteen verlost worden van hun vracht.

Gelukkig zijn er ook auteurs die bij elke geboden gelegenheid de verdediging van de darren op zich nemen. Al. Latham is zo iemand. Hij schreef (*):

‘… Ik geloof dat werksterbijen in kolonies met veel darren, harder werken dan de werksters in kolonies met weinig darren.Ik acht het voor waarschijnlijk dat de loutere aanwezigheid van darren, de werksters tot een grotere activiteit stimuleert. Iedereen weet dat jonge vrouwen ‘s zomers zich stierlijk vervelen op het strand wanneer er geen kerels in de buurt zijn. Hoewel de werksterbij slechts een onvolmaakt vrouwelijk wezen is, kan de mogelijkheid niet uitgesloten worden dat ze erg geprikkeld kan worden door de aanwezigheid van de mannetjes. Ook heb ik nog nooit minder honingvoorraden aangetroffen in een kast met veel darren, dan in een kast met weinig darren. De hoeveelheid honingvoorraad in de kast wordt bepaald door de activiteit van de werksters en ik heb altijd al opgemerkt dat bijen het meest actief waren in kolonies waar de darren talrijk waren … ‘.

f3

Afgezien van het antropomorfistisch karakter van het beeld, heeft Latham gelijk wanneer hij aan de aanwezigheid van de darren een stimulerende werking toeschrijft. Bovendien mogen we toch niet vergeten, dat de darren gewoon deel uitmaken van een normale, gezonde, goed ontwikkelde kolonie. Andersom betekent de aanwezigheid van darren op het tijdstip van het seizoen, dat zij er niet meer horen te zijn, een aanwijzing dat er in die kolonie wat schort. Vaak ontbreekt dan de koningin of is ze ongepaard gebleven bij het afsluiten van het actieve seizoen.

(*) Allen Latham: ‘Allen Latham’s Bee Baak’ – Hale Publishing Company – Hapeville, 1949.