Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 89
Jaar: 2003
Maand: mei
Auteurs: tekst: A. Schotanus – foto’s: G. Janssens

HET VOEDSEL VAN DE BIJEN DEEL 3

Deel 3: vetten – vitaminen – mineralen – water

1- Vetten of lipiden

Naast eiwitten of proteïnes en suikers of koolhydraten, moeten er in het dieet van onze bijen ook vetten voorkomen onder de vorm van vetzuren, sterolen, steroïden en fosfolipiden. Als bronnen voor energie, voor de synthese van vetreserves en glycogeen en als onmisbare structuurcomponenten voor de opbouw van celmembranen. Onder normale omstandigheden worden deze vetbehoeften gedekt door de consumptie van pollen. Het vetstofgehalte in pollen schommelt – afhankelijk van de plantensoort – tussen de 4 en de 15%, waarbij in onze streken paardebloem en gele mosterd met gemiddelden van respectievelijk 14,1 % en 13 % het hoogst scoren.

 

Zoals de meeste andere insecten hebben honingbijen in hun dagelijks dieet sterolen nodig een normale groei, voor een optimale broedzorg en voor de ontwikkeling van hun voortplantingsprocessen. Van één klasse van sterolen name cholesterol – is geweten dat het werkelijk onmisbaar is voor honingbijen. Omdat nu de bijen – zoals de meeste insecten – niet in staat zijn om deze componenten zelf aan te maken, moeten zij deze sterolen zien te vinden in hun dagelijks voedsel, willen zij normaal kunnen functioneren. In de meeste pollen zijn cholesterol en 24-methylcholesterol aanwezig. Beide worden geïncorporeerd in de componenten die de structuur van de cellen gaan vormen.

Worden de cellen gesloten dan spinnen de larven een cocon en verpoppen, dat is de gedaanteverwisseling. Het is een gewichtige fase in de ontwikkeling.

 Cholesterol is ondermeer ook noodzakelijk voor de aanmaak van de hormonen die instaan voor de vervelling en het inspinningproces van de maden, en die component moet dus aanwezig zijn in het voedsel dat de larve ontvangt van de voedsterbijen, die het op hun beurt uit de vertering van de pollen puren.

2- Vitaminen Over de exacte rol van de vitaminen in de groei en de ontwikkeling van honingbijen is nog maar weinig geweten. Natuurlijk weten we wel dat vitaminen belangrijk zijn voor alle levende organismen. Pollen zijn meestal rijk aan in water oplosbare of hydrofiele vitaminen en arm aan in vet oplosbare of lipofiele vitaminen. In het algemeen mag men stellen dat de behoeften van de bijen aan vitaminen bevredigd worden zo lang er stuifmeel met een adequate voedingswaarde in overvloed beschikbaar is in het nest.

De meeste pollen bevatten alle vitamine B-complexen (thiamine, riboflavine, pyridoxine, pantotheenzuur, niacine, en biocine) naast inositol en ascorbinezuur (vit. C).

Wel is uit allerhande proeven gebleken dat voor de aanmaak van de bijenmelk in de voedersapklieren, zowel de (-vitaminen als de B-complexen onontbeerlijk zijn. Die proeven toonden ook aan dat ascorbinezuur of vitamine ( in het stuifmeel een snelle oxidatie ondergaat tijdens de opslag; het degradeert van de actieve vormen van de vitami ne (ascorbi nezuur en dehydroascorbi nezuur) tot een niet werkzaam product. Natuurlijk leveren niet alle pollensoorten evenveel vitamine C. Dat is sterk afhankelijk van de plantensoort maar bovenal van het tijdstip van het jaar waarop de pollen verzameld werden.

3- Mineralen

Aan de behoefte aan mineralen en zouten wordt eveneens tegemoet gekomen door de consumptie van stuifmeel. Het asgehalte aan mineralen is goed voor 2,4 % tot 6,5 % van het drooggewicht van stuifmeel. Bij de analyse ervan bleken kalium, fosfor, calcium, magnesium en ijzer, de vaakst voorkomende mineralen te zijn; minder vaak werden mangaan, natrium en zink aangetroffen. Deze mineralen konden ook teruggevonden worden in de kop, het borststuk en in het achterlijf van de volwassen werkster en – toch merkwaardig, maar niet verwonderlijk – eveneens in de koninginnenbrij en de uitgerijpte honing. Kalium, magnesium, en ijzer waren het sterkst geconcentreerd in de kop van de bij.

Een te hoge concentratie aan minerale zouten kan zelfs giftig zijn voor de bijen. Sucrosestropen die normalerwijze zeer aantrekkelijk zijn voor bijen, worden niet meer door ze opgenomen wanneer het zoutgehalte hoger ligt dan 1%. Het is ook bij de imkers bekend dat de honingdauwhoning of de zgn. bladhoning, die een hoger gehalte aan mineralen bevat dan de florale of bloemenhoning, een nadelige uitwerking kan uitoefenen op de levensduur van de werksters. Dat zou de reden zijn waarom de bijen slecht overwinteren op voorraden van bladhoning.

4- Water

Bijen hebben nood aan water, liefst water dat mineralen bevat! Biedt de bijen daarom in het voorjaar een bijenkroeg aan, voorbeeld een bak met turf verzadigd aan water, die zet je zonnig maar niet in de aanvliegroute van de bijen. We vermijden uitwerpselen van de bijen in het water. Water is een vitaal element in het dieet van de honingbij. In meerdere experimenten werd al aangetoond dat bijen binnen de kortste tijd sterven, wanneer ze over geen water kunnen beschikken. Water vervult belangrijke functies in het leven van de bij: het brengt de opgeloste voedingsbestanddelen tot bij alle delen van het bijenlichaam, het verzekert de afvoer van de afvalstoffen en het assisteert bij de vertering van het voedsel. De imker zou de behoefte aan water nooit mogen onderschatten, zeker niet in het voorjaar, wanneer de voedsterbijen grote hoeveelheden voedersap moeten afscheiden voor de verzorging van het open broed. Hoe meer broed in een kolonie, des te meer water moet aangevoerd worden want het larvenvoedsel kan tot 66% water bevatten. Bijen hebben water nodig voor het oplossen van de rijpe honing of de gekristalliseerde suiker.

Het aanreiken van voederdeeg, suikerplaat of droge kristalsuiker, kan maar een gunstig effect uitoefenen op de voedselsituatie, wanneer de bijen daarbij ook de gelegenheid hebben om uit te vliegen om water te halen. Noodvoeding in een dergelijke vorm in het vroege voorjaar, wanneer de temperatuur overdag de 10% ( niet bereikt, werkt dan ook contraproductief.

Water wordt door de bijen ook aangevoerd om de temperatuur in het broed nest op het juiste peil te houden. Hoe hoger de temperatuur, hoe groter de behoefte aan water. In tegenstelling tot pollen en nectar, wordt water niet in voorraadcellen opgeslagen. De bijen verzamelen het al naar gelang de behoeften van het ogenblik. Om het nest te koelen, hangen de bijen waterdruppels op in lege cellen. Door heftig waaieren versnellen zij de verdamping ervan, waardoor de te hoge temperatuur daalt.

Eitjes en jongste larven zijn gevoeliger voor uitdroging dan voor lage temperaturen. Daarom zorgen de bijen ook voor een juiste relatieve vochtigheidsgraad in het broednest. De optimale relatieve vochtigheid voor een goede broedontwikkeling ligt rond de 90%. Bij een relatieve vochtigheid van 50% komen uit slechts 29% van de eitjes normale larfjes en bij een nog lagere vochtigheidsgraad komen er uit de eitjes helemaal geen larfjes meer te voorschijn.

De totale waterconsumptie van een bijenkolonie varieert al naar gelang de sterkte van het volk en zijn standplaats. Tijdens het broedseizoen verbruikt een bijenvolk gemakkelijk 200 gram water per dag. Als de behuizing blootgesteld is aan de volle zon in de zomer, kan het ook het dubbele van deze hoeveelheid zijn. Op jaarbasis berekend, mag op 20 tot 25 liter gerekend worden.

In de winter staan de vlieggaten over de volle breedte open opdat de waterdamp kan verwijderd worden vooraleer hij condenseert. Zo vermijden we beschimmelde raten die de bijen niet meer willen bezetten, afbijten en naar buiten dragen. Zo kunnen waardevolle stuifmeelramen volledig verloren gaan.

De warmtehuishouding zet ook water vrij in de bijenbehuizing. Bij lage temperaturen zal die vochtigheid tegen de koude buitenwanden condenseren. De aldus vrijgekomen hoeveelheid water schat men op vijf liter per maand tijdens het koude voorjaar. Veel te veel dus voor de behoeften van het bijenvolk op dat tijdstip van het jaar. Het is de taak van de imker om te zorgen voor een goede verluchting, ook tijdens de wintermaanden, zodat de waterdamp kan afgevoerd worden vooraleer hij condenseert.