Bron: Maandblad van de Vlaamse Imkerbond
Jaargang: 89
Jaar: 2003
Maand: maart
Auteurs: tekst: A. Schotanus – foto’s: G. Janssens

HOE WEET EEN HUISBIJ DAT ZE HAALBIJ MOET WORDEN?

Naarmate een werkster ouder wordt, gaat ze andere taken verrichten in het bijenvolk. De eerste twee tot drie dagen nadat ze uit de cel is gekropen, besteedt ze het overgrote deel van haar tijd aan het poetsen van cellen en eten van pollen. De eiwitten in de pollen helpen haar om een stel speciale klieren te ontwikkelen: de voedersapklieren.

Daardoor wordt ze bekwaam om de larven te voeden met eiwitrijk voedersap. De daaropvolgende zeven tot tien dagen verzorgt ze uitsluitend het open broed en de eventueel aanwezige koninginnenlarven. Daarom noemen we deze bijen ook ‘voedsterbijen’.

 f1

Wanneer de werksters zowat veertien dagen oud zijn, kunnen we hen als flink opgeschoten tieners beschouwen. De oudere bijen betrekken hen bij de activiteiten aan de rand van het broed nest: ze nemen de aangevoerde nectar over, dikken hem in en slaan hem op, ze zweten was en bouwen het raamwerk op. Sommige werksters gaan de alternatieve weg op en worden ‘wachtbij’ of ‘begrafenisondernemer’. De wachtbijen stellen zich op aan de nestingang. Op hoge, gestrekte poten en met uitgestoken antennes, controleren zij of de binnenkomende veldbijen wel degelijk tot ‘de familie’ behoren, vooraleer hen vrije toegang te verlenen. De begrafenisondernemers verwijderen de kadavers uit het bijennest om te voorkomen dat ze een voedingsbodem zouden gaan vormen voor allerhande ziekteverwekkers.

Als de werksters dan 21 tot 30 dagen oud zijn, ‘promoveren’ zij tot haalbij en mogen de beschutting van het veilige nest ruilen voor een avontuurlijker bestaan in de buitenwereld.

Haalbijen of veldbijen verzamelen nectar als de grondstof waaruit honing zal vervaardigd worden, pollen als enige bron voor hun eiwitbehoefte, water om de honing te verdunnen en om het nestklimaat te reguleren en propolis als kitmiddel om kieren en gaatjes te dichten. Dat kithars is antiseptisch en het biedt aan het volk een aanvullende bescherming tegen infecties.

Eens dat een werkster tot haalbij is bevorderd, doet ze nog maar zelden een ander werk in de kolonie. Ze is nu een hooggespecialiseerde arbeidster die zich uitsluitend toelegt op ‘verzamelen’.

f2
f3

Lange tijd hebben we niet geweten welke factoren het startsein vormden voor de eerste verzamelactiviteiten van een werkbij. In het bijenvolk is er vast geen kalender aanwezig met de datums waarop elke bij aan een bepaalde taak moet beginnen. Er is evenmin een werkleider die op een ‘meeting’ aankondigt: ‘Morgen moeten de werksters met stamnummers 256 tot 384 aan het veldwerk beginnen!’ Hoe is het dan te verklaren dat de werksters van ongeveer dezelfde leeftijd – als ze circa drie weken oud zijn – in het actieve seizoen aan het verzamelen gaan?

Wel, ene Gene Robinson van de universiteit van Illinois (USA), heeft ontdekt dat de werksters zich bedienen van een vrij eenvoudig negatief feedbacksysteem om dit proces op gang te brengen. Naarmate de oude veldbijen achterblijven of afsterven, blijft ook de afremmende prikkel achterwege die de oudere huisbijen ervan moet weerhouden om op verzameltocht te gaan. Als het feromoon dat de veldbijen afgeven, niet meer voorhanden is, kan de huisbij ook niet langer weerhouden worden om op haalvlucht te gaan, om het werk van de afgestorven veldbijen over te nemen.

Indien we dat zouden willen, kunnen we de werksters veel vroeger op ‘veldtocht’ sturen dan op de leeftijd van drie weken. Het volstaat een bijenvolk samen te stellen met uitsluitend huisbijen, zonder haalbijen dus. Bijen die nauwelijks vijf tot zeven dagen oud zijn, zullen dan uitvliegen om nectar, pollen, water en propolis te vergaren, net alsof ze al drie weken oud waren.

Omgekeerd, oudere verzamelbijen die we het uitvliegen zouden beletten, verhinderen eveneens dat jongere bijen – van circa drie weken oud – op zoek zouden gaan naar nectar en pollen. Vanuit ecologisch standpunt is dat ook bijzonder zinvol. Wanneer er in de buitenwereld schaarste heerst, er een nectardroogte optreedt, blijven de haalbijen binnen. Daardoor komen ze vaker en intenser in contact met de huisbijen. De verzamelinhibitor, of het feromoon dat het verzameleffect afremt, wordt daardoor efficiënter onder de huisbijen verspreid en verdaagt aldus het moment waarop de bijen voor het eerst op haalvlucht zouden vertrekken.

Het uitgangspunt dat een stagnatie in de nectar- en pollenaanvoer een prikkel zou vormen voor de jongere huisbijen om eveneens op zoek te gaan om het tekort aan te vullen, zou neerkomen op een slechte besluitvorming. De vroeger dan normaal tot haalbijen bevorderde huisbijen zouden uitvliegen en onverrichter zake moeten terugkeren wegens het ontbreken van buit. Naast een enorme verspilling aan energie, zou die gang van zaken ook leiden tot een verkorte levensduur van de individuele bij en van het bijenvolk als een geheel.

Gene Robinson van de universiteit van Illinois is nog niet te weten gekomen, wat de chemische identiteit is van dit feromoon, van deze verzamelinhibitor. Maar hij heeft er het volste vertrouwen in dat hij dat binnen afzienbare tijd zal achterhalen.